1. Wrijf met je duim 30 tellen over het
plekje achter je boventanden op het
gehemelte (duimstrijken).
2. Ga met een spatel langs de randen
van je tong en strijk hierover 10
tellen.
3. Breng je tong naar het plekje achter
je boventanden en laat je tong
daarna weer snel naar beneden
zakken.
4. Druk met een spatel of vinger op je
tongpunt en breng de spatel naar het
plekje. Breng ook je tongpunt
hierachter.
5. Maak nu een /t/ geluid en laat je
handen meebewegen naar de zijkant
voor het loslaten van de /t/ (hierdoor
neem je de lucht van de /t/ waar).
Oefen nu ook met het zetten van
de /t/ (tong naar boven brengen),
door met je hand op je andere hand
te tikken.
6. Houd een papiertje voor je mond en
maak nogmaals de /t/ en zie hoe het
papiertje meebeweegt. Houd het
papiertje losjes vast.