1. Termen vlakken
Dorsaal = kant van rug Mediaan = dwars door het midden
Ventraal = kent van buik Sagitaal = verticale vlakken
Rostraal = dichtbij neus Dorsaal = richting rugrijde
Caudaal = kant van staart
Palmair = achterzijde poot
Craniaal = kant van hoofd
Mediaal – lateraal = binnenzijde – buitenzijde
Sinister – dexter = links – rechts
Proximaal – distaal = dichtbij romp – ver van romp
Axiaal = naar het midden toe
Abaxiaal = naar buitenzijde toe
• Algemene namen, uitsprongen, speciale uitsprongen, indiepingen, gaten en gangen, holten,
ruimte tss structuren, andere anatomische kenmerken
o Zie p5-6 v/d cursus
,1.2 benamingen voorbeen
• schouderblad = scapularis
• arm = brachialis
• onderarm = antebrachialis
o radiair
o ulnair
• handwortel = karpaal
• middenhand = metakarpaal
• hand
o dorsaal – palmair
o vinger: ungularis – ungulicularis
2. Soorten beenweefsel
• Spongieus been
o Beenweefselbalkjes (trabekels) vormen 3D-netwerk
o Ruimtes in dit netwerk opgevuld met beenmerg en bloedvaten
• Compact been
o Dichte massa beenweefsel
3. Beenvorming
• Enchondrale en perichondrale/periostale
3.1 drie soorten beenderen
1. Lang been – os longum
o 1 dimensie is veel groter dan andere 2
o Omvat 3 delen
o Diafyse = middenstuk
▪ Wand bestaat uit compact beenweefsel dat de mergholte omgeeft
▪ In mergholte is rood/geel beenmerg
o Epifysen = 2 beenuiteinden
▪ Vooral spongieus beenweefsel
▪ Buitenzijde bestaat uit compact been, bedekt met laagje
gewrichtskraakbeen
▪ Holten in epifysen staan in verbinding met cavum medullare
o Lengtegroei vanuit het epifysair kraakbeen
o Kraakbeengedeelte dichtst bij diafyse, groeit aan en verbeent
o Volwassen: epifysair kraakbeen vervangen door beenweefsel -> lengtegroei stopt
o Breedtegroei vanuit het periost
o Steeds nieuwe lagen beenweefsel aan buitenvlakte v/d diafyse
Os pneumaticum bij vogels
Luchtzakken om soortelijk gewicht te
beïnvloeden
, 2. Kort been – os breve
o Alle dimensies van dezelfde grootorde
o Structuur lijkt op de epifyse v/e langbeen
o Ontstaat langs enchondrale beenvorming
3. Plat been – os planum
o Één dimensie is veel kleiner dan de andere 2
o Bestaat uit platte laag spongieus beenweefsel
o Omgeven door dunne laag compact beenweefsel
Veel luchthoudende ruimtes in
schedelbeenderen
4. Onregelmatig been – os irregulare Frontale sinus loopt uit in de hoorn
o Sesamsbeen
o Ontstaat in pees waar deze over beenuitsteeksels / gevaarlijke plaats moet glijden
o Paard gebruikt dit om het been te laten rusten
o Vb: niet platte beenderen van schedel, wervels, …..
3.2 Periost
• Alle soorten been omgeven door gespecialiseerde laag BW
o Periost / beenvlies
• Bestaat uit 2 lagen
o 1 inwendige laag die beenweefsel kan vormen
o 1 uitwendige laag die veel bloedvaten en zenuwen bevat
3.3 Bloedvoorziening
• Talrijke BV dringen vanuit het periost in het compact been
• Langs het for. nutricium dringt slagader in de lange beenderen rechtstreeks naar het beenmerg
4. Arthrologie
4.1 soorten beenverbindingen
• De onderdelen van het skelet zijn door tussenliggend weefsel verbonden
o Bepaald de beweeglijkheid v/d verbinding (+p11)
• 3 soorten
o Synarthrose – onbeweeglijke beenverbinding
▪ Bindweefsel, kraakbeen of been
o Amfiarthrose – weinig beweeglijk
▪ 2 platte, congruente vlakten met korte weinig elastische banden
▪ Vb:
• Ilio-sacraal gewricht
• Carpo-metacarpale gewrichten
o Diarthrose – synoviaal gewricht – beweeglijke gewrichten
▪ Tss 2 uiteinden van beide betrokken beenderen
• Vorming v/e spleet
+p12-17
,Osteo – voorste lidmaat
1. Algemeen
• Schoudergordel: verbindt voorbeen met romp
o Scapula = schouderblad
o Clavicula = sleutelbeen
o Caracoïd = ravenbekbeen
• Voorbeen omvat:
o Humerus
o Antebrachium: radius + ulna
▪ = spaakbeen + ellepijp
o Carpus = pols
• Soorten dieren obv stand
o Unguligraad:
▪ Rusten op hun nagels
▪ Vb: paard, rund, varken
o Digitigraad:
▪ Rusten op hun vingers
▪ Vb: hond, kat
o Plantigraad:
▪ Rusten op palmen
▪ Vb: mens
Schematische tekening voorste lidmaat
2. Scapula - schouderblad
2.1 Algemeen
• Vorm
o Groot, plat, driehoekig been
o Bovenaan meestal kraakbeen
= schoudrebladkraakbeen
= cartilago scapulae
▪ Schokbrekende rol
, • Omtrek en gewrichtsplaats
o Onderste hoek verbreed
▪ Onderzijde ervan uitgehold tot cavitas glenoidalis
▪ Vormt met caput humeri het schoudergewricht
o Boven gewrichtsvlakte zware knobbel
= tuberculum supraglenoidale
o Buitenvlakte
▪ Draagt een lange beenkam: spina scapulae
• Verdeelt de scapula in 2 ongelijke gebieden
= fossa supraspinata en fossa infraspinata
• Bij Su en Eq: verdikking boven het midden
= tuber spinae scapulae
o Ondereinde
▪ Su en Eq: loopt vlak uit
▪ Andere diersoorten: heeft een uitsteeksel = acromion
o Binnenvlakte weinig uitgehold
▪ Centraal groeve = fossa subscapularis
▪ In bovenste deel vlakte = facies serrata
2.2 diersoortverschillen
eq bo ca
Groot schouderkraakbeen / /
Geen acromion Wel acromion Wel acromion
Duidelijke tuber spinae scapulae Spina scapulae eindigt met puntig Spina scapulae eindigt met
acromion processus hamatus
Fossa infraspinata Fossa infraspinata Fossa infraspinata
= 2x fossa supraspinata = 3x fossa supraspinata = fossa supraspinata
Facies serrata = 2 driehoeken Voorste deel facies serrata eerder Facies serrata onregelmatig en
vierhoekig onduidelijk
3. humerus
3.1 algemeen
• vorm: lang pijpbeen
• proximale epifyse
o caudaar grote ronde gewrichtsvlakte: caput humeri
o gewrichtsvlakte omgeven door:
▪ tuberculum majus craniolateraal
▪ tuberculum minus craniomediaal
▪ tss beide een glijvlakte: sulcus intertubercularis, voor pees van m. biceps
▪ glijvlakte w bij paardachtigen in 2 gedeeld door een tuberculum intermedium
o tuberculum majus
▪ craniaal deel
▪ caudaal deel
▪ onder tuberculum majus = ruw aanhechtingsvlak voor m. infraspinatus
o tuberculum minus enkel bij Ru en Eq opgesplitst in pars cranialis en caudalis
o zowel vanuit tuberculum majus als minus vertrekt een beenlijst distaalwaarts
▪ mediale beenlijst = crista tuberculi minoris
• enkel bij Car en Ho duidelijk ontwikkeld
• bij Ru en Eq geen crista maar wel een tuberositas teres major