Cel- en weefselbiologie
1. inleiding
Examen:
Examen 20 vragen celbiologie en 20 vragen weefselbiologie
Meerkeuzevragen
Cel georganiseerde soep
Homeostase: algemene regulatorische organismen die ervoor zorgen dat
het inwendige milieu van de cel binnen een bufferzone blijft. Als de
omgevingsfactoren te sterk veranderen kan het uit de bufferzone geraken.
Stimuli: intern of extern
Er zijn veel verschillende soorten cellen, alle vormen en maten
( foto rechts onder: zenuwcellen)
Functionele diversiteit en morfologische diversiteit
Bv. Kroonblad van leeuwenbekje: kegelvormige cellen om verstuivers aan
te trekken
Macrofaag: bacteriën opeten, laten stoffen vrij die belangrijke rol spelen in
inflammatoire reacties
1. Prokaryoten: voor-kern cel met celwand, waren foto-autotroof
( auto-zelf, troof- voeding) kunnen dus zelf zorgen voor omzetting
naar organische stoffen energie voor nodig (foto- licht) dus
zonlicht
2. Eukaryoten: echte-kern ontstonden uit prokaryoten( membraan is
dna gaan omgeven en is aparte identiteit geworden ( kern).
Transcriptie: decoderen dna met vorming van rna
Translatie: van rna naar eiwitten
Deze processen beginnen ook te evolueren
Mitochondria: energie productie ontstaan zie afbeeldingen
slides
Bij planten: Plastiden
Verschillen en gelijkenissen !!! (slide 14)
,2. Chemisch bouwstenen van de cellen
Water in plantencel 95%
In onze hersen ¾ water
Meeste cellen hoofdzakelijk uit water
Transfer signaal binnen een cel eiwitten in superstructuur samen
( heel georganiseerd)
Samenbrengen eiwitten heel belangrijk
Ribosomen: belangrijk bij translatie
Macromoleculen reageren onderling: bv. Ribosomen
Herkennen van moleculen !!
Koolwaterstoffen: apolair, hydrofoob
C-O verbindingen (zie slides)
C-N verbindingen ( amines en amides)
Sulhydrylgroepen: komt voor in verschillende eiwitten
Fosfaten
Hydrofiel: gemakkelijk oplosbaar in water
<-> Hydrofoob
Eiwitten
Aminozuren: bouwstenen
Proteinogeen: gemaakt om eiwitten te vormen +/- 20, komen niet
voor in de zelfde verhouding
Niet- proteinogeen
(R-groepen wit op tekening )
Chemische karakteristieken: 4 groepen ( zuur, base, ongeladen-polair ,
niet-polair)
Krijgen 3 lettercode en 1 lettercode (v niet van buiten kennen).
Aminozuren herkennen voor chemische groep waarin ze thuishoren
Niet polaire (10)
Hydrofoob, met elk een specifieke R-groep
Cysteïne: kan bij sterke opvouwing sulfide-bruggen vormen
Base (3)
, Positief geladen en hydrofyl
Zuur (2)
Negatief geladen hydrofiel
Ongeladen polair (5)
Hydrofiel, polaire zijketen
Aminozuren bestaan in optische isomeren: als je ze bekijkt in de ruimte
staan de NH3+ en COO- in een specifieke vorm
L: levus: links
D: dexter: rechts
In structuurformule exact hetzelfde maar in de ruimte verschillend:
gaan dus anders interageren
In proteïne enkel L-aminozuren
Petidebinding= amidebinding: opeenvolging binnen ruggengraat van
NCCNCCN….
Richting= van N-terminus naar C-terminus
1. Primaire structuur: volgorde aminozuren bepaald door dna
2. Secundaire structuur: helicale-structuur, plaat-structuur
(gebaseerd op H-bruggen)
3. Tertiaire opvouwing
4. Quaternaire structuur: eiwitten gaan met zichzelf een complex
gaan vormen of...
Opvouwing is essentieel voor de functie, als hierin een fout gebeurt zal het
eiwit worden afgebroken ( kruipt energie in) het moet dus allemaal heel
precies gebeuren
1. Globulaire eiwitten: vormen bol
2. Fibreuze eiwitten: bv. Keratine ( haar, nagels,…), collageen, elastine
3. Membraaneiwitten: speciaal, moeten door membraan kunnen
4. Ongestructureerde eiwitten
1. inleiding
Examen:
Examen 20 vragen celbiologie en 20 vragen weefselbiologie
Meerkeuzevragen
Cel georganiseerde soep
Homeostase: algemene regulatorische organismen die ervoor zorgen dat
het inwendige milieu van de cel binnen een bufferzone blijft. Als de
omgevingsfactoren te sterk veranderen kan het uit de bufferzone geraken.
Stimuli: intern of extern
Er zijn veel verschillende soorten cellen, alle vormen en maten
( foto rechts onder: zenuwcellen)
Functionele diversiteit en morfologische diversiteit
Bv. Kroonblad van leeuwenbekje: kegelvormige cellen om verstuivers aan
te trekken
Macrofaag: bacteriën opeten, laten stoffen vrij die belangrijke rol spelen in
inflammatoire reacties
1. Prokaryoten: voor-kern cel met celwand, waren foto-autotroof
( auto-zelf, troof- voeding) kunnen dus zelf zorgen voor omzetting
naar organische stoffen energie voor nodig (foto- licht) dus
zonlicht
2. Eukaryoten: echte-kern ontstonden uit prokaryoten( membraan is
dna gaan omgeven en is aparte identiteit geworden ( kern).
Transcriptie: decoderen dna met vorming van rna
Translatie: van rna naar eiwitten
Deze processen beginnen ook te evolueren
Mitochondria: energie productie ontstaan zie afbeeldingen
slides
Bij planten: Plastiden
Verschillen en gelijkenissen !!! (slide 14)
,2. Chemisch bouwstenen van de cellen
Water in plantencel 95%
In onze hersen ¾ water
Meeste cellen hoofdzakelijk uit water
Transfer signaal binnen een cel eiwitten in superstructuur samen
( heel georganiseerd)
Samenbrengen eiwitten heel belangrijk
Ribosomen: belangrijk bij translatie
Macromoleculen reageren onderling: bv. Ribosomen
Herkennen van moleculen !!
Koolwaterstoffen: apolair, hydrofoob
C-O verbindingen (zie slides)
C-N verbindingen ( amines en amides)
Sulhydrylgroepen: komt voor in verschillende eiwitten
Fosfaten
Hydrofiel: gemakkelijk oplosbaar in water
<-> Hydrofoob
Eiwitten
Aminozuren: bouwstenen
Proteinogeen: gemaakt om eiwitten te vormen +/- 20, komen niet
voor in de zelfde verhouding
Niet- proteinogeen
(R-groepen wit op tekening )
Chemische karakteristieken: 4 groepen ( zuur, base, ongeladen-polair ,
niet-polair)
Krijgen 3 lettercode en 1 lettercode (v niet van buiten kennen).
Aminozuren herkennen voor chemische groep waarin ze thuishoren
Niet polaire (10)
Hydrofoob, met elk een specifieke R-groep
Cysteïne: kan bij sterke opvouwing sulfide-bruggen vormen
Base (3)
, Positief geladen en hydrofyl
Zuur (2)
Negatief geladen hydrofiel
Ongeladen polair (5)
Hydrofiel, polaire zijketen
Aminozuren bestaan in optische isomeren: als je ze bekijkt in de ruimte
staan de NH3+ en COO- in een specifieke vorm
L: levus: links
D: dexter: rechts
In structuurformule exact hetzelfde maar in de ruimte verschillend:
gaan dus anders interageren
In proteïne enkel L-aminozuren
Petidebinding= amidebinding: opeenvolging binnen ruggengraat van
NCCNCCN….
Richting= van N-terminus naar C-terminus
1. Primaire structuur: volgorde aminozuren bepaald door dna
2. Secundaire structuur: helicale-structuur, plaat-structuur
(gebaseerd op H-bruggen)
3. Tertiaire opvouwing
4. Quaternaire structuur: eiwitten gaan met zichzelf een complex
gaan vormen of...
Opvouwing is essentieel voor de functie, als hierin een fout gebeurt zal het
eiwit worden afgebroken ( kruipt energie in) het moet dus allemaal heel
precies gebeuren
1. Globulaire eiwitten: vormen bol
2. Fibreuze eiwitten: bv. Keratine ( haar, nagels,…), collageen, elastine
3. Membraaneiwitten: speciaal, moeten door membraan kunnen
4. Ongestructureerde eiwitten