Stappenplannen Strafrecht
Overgangsrecht/lex mitior-beginsel artikel 1 lid 2 Sr
= Uitzondering op het legaliteitsbeginsel (verbod van terugwerkende
kracht): bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit
begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen
toegepast. Het gaat om een veranderd inzicht van de wetgever omtrent
de strafwaardigheid van de gedraging, de Hoge Raad gaat hierbij uit van
de beperkt materiële leer (HR Gewijzigde Warenwetregeling).
Wijzigingen met betrekking tot de delictsomschrijving
Uitgangspunt: oud recht toepassen, tenzij gewijzigd inzicht van de
wetgever (beoordelen door memorie van toelichting te bekijken) +
het nieuwe recht moet voordeliger zijn voor de verdachte.
Bewezenverklaarde vormt geen strafbaar feit onder nieuwe wet (dus
gewijzigd inzicht) OVAR, omdat je strand bij vraag 2 van art. 350 Sv
Bewezenverklaarde vormt ook een strafbaar feit onder nieuwe wet
(dus geen gewijzigd inzicht) kwalificatie naar oud recht, want
nieuw recht levert geen voordeel op.
Wijzigingen met betrekking tot de strafmaat
Voor veranderingen in regels van sanctieregels, die zowel het
specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking
tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, heeft voortaan te gelden
dat een sedert het plegen van het delict opgetreden verandering door
de rechter met onmiddellijke ingang – en dus zonder toetsing aan de
maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de
strafwaardigheid van de voor de wetswijziging begane strafbare
feiten – moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering
in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt (HR Lex
Mitior)
HR Gewijzigde Warenwetregeling: aangenomen moet worden dat
zogenaamde ‘tussenwetgeving’ voor de toepassing van art. 1 lid 2 Sr
meetelt. Daarbij geldt wel de eis van gewijzigd inzicht: de
tussenwetgeving moet getuigen van een veranderd inzicht van de
wetgever omtrent de strafwaardigheid van het gedrag.
*tijdelijke wetgeving wordt niet gezien als gewijzigd inzicht en moet je
dus altijd het oude recht toepassen.
Causaliteit
= oorzakelijk verband tussen de gedraging en het ingetreden gevolg,
voorwaarde voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Voor het aannemen van een causaal verband moet worden uitgegaan
van de leer van redelijke toerekening (HR Letale Longembolie)
, Leer van de redelijke toerekening
= rechter dient zich af te vragen of het redelijk is het intreden gevolg
aan de verdachte toe te rekenen, hij moet beoordelen of tussenliggende
oorzaken niet van zodanige aard zijn dat hij het ten laste gelegde feit
redelijkerwijs niet meer aan het gedrag dat de verdachte ten laste is
gelegd kan toerekenen. Om de leer van de redelijke toerekening
concreet te maken, zijn er twee bouwstenen (HR niet behandelde
longinfectie):
1. Gedrag van de verdachte
Als de gedraging van de verdachte aan het begin van de keten zodanig
van aard is dat het geschikt is om het gevolg in werking te laten treden,
kan causaliteit worden aangenomen ondanks de tussenliggende
oorzaken.
2. Klassieke causaliteitscriteria
Condition sine qua non (HR Groninger HIV) = de voorwaarde zonder
welke niet, de gedraging moet een onmisbare noodzakelijke
voorwaarde zijn voor het intreden van het gevolg, zou het gevolg ook
zonder de gedraging zijn ingetreden?
Causa Proxima = de factor die zich het dichtst bij de verwezenlijking
van het gevolg bevindt is relevant (vaak de laatste schakel die tot het
gevolg leidt)
Relevantietheorie = binnen de factoren van het condition sine qua
non verband wordt gekeken naar welke in de optiek van de wetgever
voor het delict als meest relevant geldt, beoordelen aan de hand van:
- wetssystematiek
- wetsgeschiedenis
- ratio van strafbaarstelling
- bedoeling van de wetgever is doorslaggevend
Adequatietheorie (HR Spoorwegovergang) = was het gevolg voor
een gemiddeld mens naar algemene ervaringsregels voorzienbaar?
HR causaliteit bij nalaten: Toerekening bij nalaten is redelijk wanneer
het niet voldoen aan een rechtsplicht om te handelen leidt tot een
juridisch gezien relevante verhoging van het gevaar van de kans op het
gevolg.
In het geval van voorwaardelijk opzet, zal alleen kort opgemerkt moeten
worden dat er in casu geen sprake is van vol opzet of opzet met
noodzakelijkheidsbewustzijn.
Voorwaardelijk opzet
= voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de
verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de
Overgangsrecht/lex mitior-beginsel artikel 1 lid 2 Sr
= Uitzondering op het legaliteitsbeginsel (verbod van terugwerkende
kracht): bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit
begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen
toegepast. Het gaat om een veranderd inzicht van de wetgever omtrent
de strafwaardigheid van de gedraging, de Hoge Raad gaat hierbij uit van
de beperkt materiële leer (HR Gewijzigde Warenwetregeling).
Wijzigingen met betrekking tot de delictsomschrijving
Uitgangspunt: oud recht toepassen, tenzij gewijzigd inzicht van de
wetgever (beoordelen door memorie van toelichting te bekijken) +
het nieuwe recht moet voordeliger zijn voor de verdachte.
Bewezenverklaarde vormt geen strafbaar feit onder nieuwe wet (dus
gewijzigd inzicht) OVAR, omdat je strand bij vraag 2 van art. 350 Sv
Bewezenverklaarde vormt ook een strafbaar feit onder nieuwe wet
(dus geen gewijzigd inzicht) kwalificatie naar oud recht, want
nieuw recht levert geen voordeel op.
Wijzigingen met betrekking tot de strafmaat
Voor veranderingen in regels van sanctieregels, die zowel het
specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking
tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, heeft voortaan te gelden
dat een sedert het plegen van het delict opgetreden verandering door
de rechter met onmiddellijke ingang – en dus zonder toetsing aan de
maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de
strafwaardigheid van de voor de wetswijziging begane strafbare
feiten – moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering
in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt (HR Lex
Mitior)
HR Gewijzigde Warenwetregeling: aangenomen moet worden dat
zogenaamde ‘tussenwetgeving’ voor de toepassing van art. 1 lid 2 Sr
meetelt. Daarbij geldt wel de eis van gewijzigd inzicht: de
tussenwetgeving moet getuigen van een veranderd inzicht van de
wetgever omtrent de strafwaardigheid van het gedrag.
*tijdelijke wetgeving wordt niet gezien als gewijzigd inzicht en moet je
dus altijd het oude recht toepassen.
Causaliteit
= oorzakelijk verband tussen de gedraging en het ingetreden gevolg,
voorwaarde voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Voor het aannemen van een causaal verband moet worden uitgegaan
van de leer van redelijke toerekening (HR Letale Longembolie)
, Leer van de redelijke toerekening
= rechter dient zich af te vragen of het redelijk is het intreden gevolg
aan de verdachte toe te rekenen, hij moet beoordelen of tussenliggende
oorzaken niet van zodanige aard zijn dat hij het ten laste gelegde feit
redelijkerwijs niet meer aan het gedrag dat de verdachte ten laste is
gelegd kan toerekenen. Om de leer van de redelijke toerekening
concreet te maken, zijn er twee bouwstenen (HR niet behandelde
longinfectie):
1. Gedrag van de verdachte
Als de gedraging van de verdachte aan het begin van de keten zodanig
van aard is dat het geschikt is om het gevolg in werking te laten treden,
kan causaliteit worden aangenomen ondanks de tussenliggende
oorzaken.
2. Klassieke causaliteitscriteria
Condition sine qua non (HR Groninger HIV) = de voorwaarde zonder
welke niet, de gedraging moet een onmisbare noodzakelijke
voorwaarde zijn voor het intreden van het gevolg, zou het gevolg ook
zonder de gedraging zijn ingetreden?
Causa Proxima = de factor die zich het dichtst bij de verwezenlijking
van het gevolg bevindt is relevant (vaak de laatste schakel die tot het
gevolg leidt)
Relevantietheorie = binnen de factoren van het condition sine qua
non verband wordt gekeken naar welke in de optiek van de wetgever
voor het delict als meest relevant geldt, beoordelen aan de hand van:
- wetssystematiek
- wetsgeschiedenis
- ratio van strafbaarstelling
- bedoeling van de wetgever is doorslaggevend
Adequatietheorie (HR Spoorwegovergang) = was het gevolg voor
een gemiddeld mens naar algemene ervaringsregels voorzienbaar?
HR causaliteit bij nalaten: Toerekening bij nalaten is redelijk wanneer
het niet voldoen aan een rechtsplicht om te handelen leidt tot een
juridisch gezien relevante verhoging van het gevaar van de kans op het
gevolg.
In het geval van voorwaardelijk opzet, zal alleen kort opgemerkt moeten
worden dat er in casu geen sprake is van vol opzet of opzet met
noodzakelijkheidsbewustzijn.
Voorwaardelijk opzet
= voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de
verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de