Historische contexten H2 Verlichting
Kenmerkende aspecten
1. Het streven van vorsten naar absolute macht.
2. De wetenschappelijke revolutie.
3. Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de
samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
4. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur een eigentijdse
verlichte vorm te geven (verlicht absolutisme).
5. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de
daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
6. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussie over grondwetten,
grondrechten en staatsburgerschap.
7. De industriële revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industriële
samenleving.
8. Discussie over de ‘sociale kwestie’.
9. De opkomst van emancipatiebewegingen.
10. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan
het politieke proces.
11. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme.
Vooruitgang van de wetenschap
- In de zeventiende eeuw ging de wetenschap vooruit -> door een aantal ontwikkelingen uit het
begin van de Vroegmoderne Tijd. Belangrijke bijdrage:
1. Humanistische tekstanalyse -> zijn wetenschappers beter in staat de klassieke werken te
beoordelen.
2. Ontdekkingsreizen -> leidde in de 17e eeuw tot handelscontacten die de hele wereld
omspanden. De Europeanen kregen meer kennis over de wereld buiten hun eigen
werelddeel en kwamen in aanraking met andere volken en culturen. Dit beïnvloedde de
manier waarop zij naar zichzelf en hun plaats in de wereld keken. Ook stimuleerden de
ontdekkingsreizen de ontwikkeling van nieuwe scheepstypes, betere instrumenten voor de
navigatie en de cartografie.
3. Ambachtelijke techniek -> nieuwe scheepsmodellen, het gebruik van molens bij
inpolderingen, de aanleg van verdedigingslinies en vestingwerken vroegen om de toepassing
van wiskundige en natuurkundige inzichten. Op zijn beurt stimuleerde de technische
vooruitgang de wetenschap..
Rationalisme en empirisme
- Geleerden déden niet alleen onderzoek, maar dachten ook na over hoe men dat moest doen. De
twee voornaamste onderzoeksmethoden waren het rationalisme en het empirisme.
- De Fransman René Descartes wordt gezien als de grondlegger van het rationalisme. Hij
betwijfelde of de mens met zintuiglijke waarneming de natuur en de wereld kon begrijpen. Die
waarnemingen waren volgens Descartes namelijk subjectief en dus vaak onjuist. Hij bepleitte
daarom een methode waarbij men vanuit aangeboren, zekere ideeën via logisch en intuitief
redeneren tot kennis komt. Bij Descartes stond de ratio (rede) dus voorop.
, - Het empirisme is vooral verbonden met de Engelse filosoof John Locke. Hij was het oneens met
Descartes en vond zintuiglijke waarneming juist wél nuttig. Door veel waarnemingen met elkaar
te vergelijken en te combineren ontstaat betrouwbare kennis en komt men tot inzichten,
meende hij.
Natuurwetten en god
- De Engelse wiskundige Isaac Newton bepleitte een onderzoeksmethode die experimenten en
logica met elkaar combineerde. Volgens deze methode begint elk onderzoek met het doen van
waarnemingen, die vervolgens in wiskundige termen worden beschreven. Daarna wordt er een
mogelijke oorzaak voor het beschreven verschijnsel bedacht, die ten slotte met proefmetingen
wordt gecontroleerd.
- Het idee dat de beweging van planeten en het leven op aarde zouden gehoorzamen aan
onveranderlijke natuurwetten wekte de argwaan van kerkelijke gezaghebbers. Een wereld die
met behulp van rede en waarneming kon worden verklaard, maakte veel gegevens die in de
Bijbel stonden overbodig en aantoonbaar onjuist.
- Discussies leidden ertoe dat godsdienst door steeds meer mensen werd gezien als een
persoonlijke aangelegenheid. Als God alleen op de achtergrond aanwezig was en zich niet
bemoeide met individuele mensen, hoefden vorsten niet te waken over het geweten van hun
onderdanen. Hiermee verloor de traditie dat de vorst veel invloed had op de religieuze keuzes
van zijn onderdanen aan fundament.
Rationeel optimisme
- Door de prestaties in de wetenschap en techniek groeide het vertrouwen in het menselijke
verstand. De mens ontwikkelde zich steeds verder en leerde de natuur meer en meer te
beheersen.
- Verlichte denkers meenden dat de methoden die sinds de wetenschappelijke revolutie werden
toegepast in de natuurwetenschappen ook konden worden gebruikt in de bestudering van de
menselijke samenleving, die volgens hen ook was onderworpen aan onveranderlijke
natuurwetten. Verlichte denkers gaven blijk van rationeel optimisme -> door gebruik te maken
van de rede kon de mens alle maatschappelijke, economische en politieke problemen oplossen.
Op traditie en geloof gebaseerde machtsaanspraken van koningen, edelen en geestelijken
werden door veel denkers in twijfel getroken.
Opvoeding en grenzen aan de rede
- Volgens verlichte denkers waren een juiste opvoeding en goed onderwijs van zeer groot belang.
Beschaving en kennis maakten iemand tot een evenwichtig en deugdzaam persoon.
- Bevrijd van religieuze vooroordelen, bijgeloof, onwetendheid, ongecontroleerde emoties en
andere 'duistere' krachten kon zo'n persoon rationeel denken en doorzien wat voor hemzelf en
voor de maatschappij de beste keuzes waren. Verlichte denkers hechtten daarom veel waarde
aan de verspreiding van wetenschappelijke kennis en verlichte ideeën over de inrichting van de
samenleving.
- Het optimisme van verlichte denkers weerhield sommige van hen er niet van vraagtekens te
zetten bij de reikwijdte van het menselijke verstand. De Duitse filosoof Immanuel Kant stelde dat
de mens geen objectieve kennis van de werkelijkheid kan hebben. Onze zintuiglijke waarneming
wordt volgens Kant gestuurd door de begrippen waarmee ons verstand de dingen ordent en
Kenmerkende aspecten
1. Het streven van vorsten naar absolute macht.
2. De wetenschappelijke revolutie.
3. Rationeel optimisme en een ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de
samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
4. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur een eigentijdse
verlichte vorm te geven (verlicht absolutisme).
5. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de
daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
6. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussie over grondwetten,
grondrechten en staatsburgerschap.
7. De industriële revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industriële
samenleving.
8. Discussie over de ‘sociale kwestie’.
9. De opkomst van emancipatiebewegingen.
10. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan
het politieke proces.
11. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme.
Vooruitgang van de wetenschap
- In de zeventiende eeuw ging de wetenschap vooruit -> door een aantal ontwikkelingen uit het
begin van de Vroegmoderne Tijd. Belangrijke bijdrage:
1. Humanistische tekstanalyse -> zijn wetenschappers beter in staat de klassieke werken te
beoordelen.
2. Ontdekkingsreizen -> leidde in de 17e eeuw tot handelscontacten die de hele wereld
omspanden. De Europeanen kregen meer kennis over de wereld buiten hun eigen
werelddeel en kwamen in aanraking met andere volken en culturen. Dit beïnvloedde de
manier waarop zij naar zichzelf en hun plaats in de wereld keken. Ook stimuleerden de
ontdekkingsreizen de ontwikkeling van nieuwe scheepstypes, betere instrumenten voor de
navigatie en de cartografie.
3. Ambachtelijke techniek -> nieuwe scheepsmodellen, het gebruik van molens bij
inpolderingen, de aanleg van verdedigingslinies en vestingwerken vroegen om de toepassing
van wiskundige en natuurkundige inzichten. Op zijn beurt stimuleerde de technische
vooruitgang de wetenschap..
Rationalisme en empirisme
- Geleerden déden niet alleen onderzoek, maar dachten ook na over hoe men dat moest doen. De
twee voornaamste onderzoeksmethoden waren het rationalisme en het empirisme.
- De Fransman René Descartes wordt gezien als de grondlegger van het rationalisme. Hij
betwijfelde of de mens met zintuiglijke waarneming de natuur en de wereld kon begrijpen. Die
waarnemingen waren volgens Descartes namelijk subjectief en dus vaak onjuist. Hij bepleitte
daarom een methode waarbij men vanuit aangeboren, zekere ideeën via logisch en intuitief
redeneren tot kennis komt. Bij Descartes stond de ratio (rede) dus voorop.
, - Het empirisme is vooral verbonden met de Engelse filosoof John Locke. Hij was het oneens met
Descartes en vond zintuiglijke waarneming juist wél nuttig. Door veel waarnemingen met elkaar
te vergelijken en te combineren ontstaat betrouwbare kennis en komt men tot inzichten,
meende hij.
Natuurwetten en god
- De Engelse wiskundige Isaac Newton bepleitte een onderzoeksmethode die experimenten en
logica met elkaar combineerde. Volgens deze methode begint elk onderzoek met het doen van
waarnemingen, die vervolgens in wiskundige termen worden beschreven. Daarna wordt er een
mogelijke oorzaak voor het beschreven verschijnsel bedacht, die ten slotte met proefmetingen
wordt gecontroleerd.
- Het idee dat de beweging van planeten en het leven op aarde zouden gehoorzamen aan
onveranderlijke natuurwetten wekte de argwaan van kerkelijke gezaghebbers. Een wereld die
met behulp van rede en waarneming kon worden verklaard, maakte veel gegevens die in de
Bijbel stonden overbodig en aantoonbaar onjuist.
- Discussies leidden ertoe dat godsdienst door steeds meer mensen werd gezien als een
persoonlijke aangelegenheid. Als God alleen op de achtergrond aanwezig was en zich niet
bemoeide met individuele mensen, hoefden vorsten niet te waken over het geweten van hun
onderdanen. Hiermee verloor de traditie dat de vorst veel invloed had op de religieuze keuzes
van zijn onderdanen aan fundament.
Rationeel optimisme
- Door de prestaties in de wetenschap en techniek groeide het vertrouwen in het menselijke
verstand. De mens ontwikkelde zich steeds verder en leerde de natuur meer en meer te
beheersen.
- Verlichte denkers meenden dat de methoden die sinds de wetenschappelijke revolutie werden
toegepast in de natuurwetenschappen ook konden worden gebruikt in de bestudering van de
menselijke samenleving, die volgens hen ook was onderworpen aan onveranderlijke
natuurwetten. Verlichte denkers gaven blijk van rationeel optimisme -> door gebruik te maken
van de rede kon de mens alle maatschappelijke, economische en politieke problemen oplossen.
Op traditie en geloof gebaseerde machtsaanspraken van koningen, edelen en geestelijken
werden door veel denkers in twijfel getroken.
Opvoeding en grenzen aan de rede
- Volgens verlichte denkers waren een juiste opvoeding en goed onderwijs van zeer groot belang.
Beschaving en kennis maakten iemand tot een evenwichtig en deugdzaam persoon.
- Bevrijd van religieuze vooroordelen, bijgeloof, onwetendheid, ongecontroleerde emoties en
andere 'duistere' krachten kon zo'n persoon rationeel denken en doorzien wat voor hemzelf en
voor de maatschappij de beste keuzes waren. Verlichte denkers hechtten daarom veel waarde
aan de verspreiding van wetenschappelijke kennis en verlichte ideeën over de inrichting van de
samenleving.
- Het optimisme van verlichte denkers weerhield sommige van hen er niet van vraagtekens te
zetten bij de reikwijdte van het menselijke verstand. De Duitse filosoof Immanuel Kant stelde dat
de mens geen objectieve kennis van de werkelijkheid kan hebben. Onze zintuiglijke waarneming
wordt volgens Kant gestuurd door de begrippen waarmee ons verstand de dingen ordent en