EXAMEN 2020
1. Welke zin m.b.t. het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn, zoals bepaald in
artikel 6 EVRM, is FOUT?
a) Ook de onderzoeksgerechten kunnen, in het kader van de regeling van de rechtspleging, de
overschrijding van de redelijke termijn vaststellen.
Juist, het HvC heeft beslist dat ook de onderzoeksgerechten over de kwestie van de
redelijke termijn een debat op tegenspraak kunnen houden en daarover uitspraak kunnen
doen, dus niet enkel feitenrechters. Bij vaststelling van overschrijding van de redelijke
termijn kunnen ze hetzij de zaak verwijzen naar vonnisrechter die er rekening mee moet
houden hetzij verval van de strafvordering uitspreken bij zwaarwichtige miskenning (rn. 158).
b) Artikel 27 V.T.SV. is niet van toepassing wanneer de rechter vaststelt dat de beklaagde zich
op het ogenblik van de beslissing in een staat van geestesstoornis bevindt, zodat deze
beklaagde, ondanks het overschrijden van de redelijke termijn, toch kan worden
geïnterneerd.
Juist, een overschrijding van de redelijke termijn kan niet tot gevolg hebben dat een
geestesgestoorde niet zou worden geïnterneerd (rn. 156).
c) De termijn, waarvan de redelijkheid moet worden beoordeeld, vangt niet aan op de dag
van de feiten, maar wel bij de start van het onderzoek.
Fout, termijn start van zodra dat de betrokkene verplicht is om bepaalde
verdedigingsmaatregelen te nemen. Dus van zodra de betrokkene door een officiële
kennisgeving of op andere wijze weet dat hij het voorwerp uitmaakt van vervolging, bv.
huiszoeking (rn. 153).
d) Hoewel de vraag of de redelijke termijn overschreden is, tot de onaantastbare beoordeling
van de feitenrechter behoort, kan het Hof van Cassatie marginaal toetsingsrecht nagaan of
de feitenrechter uit het verloop van de rechtspleging wettig vermocht af te leiden dat de
redelijke termijn niet overschreden is.
Juist, zie rn. 154.
2. Welke beslissing is NIET vatbaar voor onmiddellijk cassatieberoep:
a) Vonnissen of arresten inzake bevoegdheid.
Wel, krachtens art. 420, 2e lid, 1° Sv.
b) Vonnissen of arresten die op burgerlijk gebied nog geen uitspraak hebben gedaan over het
beginsel van aansprakelijkheid
Niet, want er moet al een uitspraak zijn gedaan (art. 420, 2 e lid, 2° Sv.)
c) Arresten waarbij uitspraak wordt gedaan over de strafvorderingen een bijzonder onderzoek
naar de vermogensvoordelen wordt bevolen
Wel, krachtens art. 420, 2e lid, 3° Sv.
d) Arresten waarbij een minderjarige uit handen wordt gegeven.
Wel, krachtens art. 420, 2e lid 4° Sv.
1
, 3. Welke zin m.b.t. het openbaar ministerie is JUIST:
a) Een lid van het OM kan worden gewraakt.
Fout, OM kan nooit worden gewraakt omdat ze een partij is i.t.t. de rechter die wel kan
worden gewraakt (rn. 35).
b) De hiërarchisch meerdere van een parketmagistraat mag hem zowel bevel geven te
vervolgen, als bevel geven niet te vervolgen.
Fout, enkel bevel tot vervolgen (posititef injunctierecht), maar niet het bevel geven om
niet te vervolgen (negatief injunctierecht) (art. 364 Sv.).
c) Het OM oefent de strafvordering uit, maar beschikt er niet over.
Juist, eens de strafvordering is ingesteld, kan het OM het verdere verloop niet meer
beletten (rn. 34).
d) Het OM is de tegenpartij van de beklaagde.
Fout, is een partij maar niet tegenpartij, want kan ook in het voordeel van de beklaagde
vorderen.
4. Welke omstandigheid m.b.t. het aanhoudingsbevel leidt NIET tot de invrijheidsstelling van de
aangehoudene:
a) Het feit, dat de verdachte niet werd ondervraagd over de feiten die hem worden ten laste
gelegd en die aanleiding kunnen geven tot het afleveren van een bevel tot aanhouding.
Leidt WEL tot invrijheidsstelling krachtens art. 16, §2 WVH.
b) Het feit dat de verdachte niet werd gehoord in zijn opmerkingen bij de mededeling dat
tegen hem een aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd.
Is NIET op straffe v invrijheidssteling (rn. 457). Vroeger wel.
c) Het feit dat het aanhoudingsbevel niet werd ondertekend door de onderzoeksrechter.
Is WEL op straffe v invrijheidsstelling krachtens art. 16, §6 WVH.
d) Het feit dat voorwaarde van de volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid niet
nader werd gepreciseerd in het licht van de feitelijke omstandigheden van de zaak en deze
eigen zijn aan de persoonlijkheid van de verdachte.
Betrokkene moet WEL in vrijheid worden gesteld als uit het aanhoudingsbevel de dubbele
precisering niet blijkt (art. 16, §5, 2e lid WVH) (rn. 460, c).
5. Welke zin m.b.t. de minnelijke schikking is JUIST?
a) Voor een feit dat strafbaar is met een hoofdstraf van meer dan 2 jaar correctionele
gevangenisstraf is een minnelijke schikking mogelijk.
Juist, minnelijke schikking is zelfs mogelijk voor een hoofdstraf van meer dan 2 jaar mits
vezachtende omstandigheden zijn aangenomen ovk art. 80 Sw. die kunnen zakken tot minder
dan 2 jaar (rn. 615).
b) Verplichte bijkomende straffen kunnen een beletsel vormen voor het afsluiten van een
minnelijke schikking.
Fout, vormt geen beletsel want er wordt gekeken naar hoofdstraf.
c) Een minnelijke schikking kan nooit worden afgesloten met de procureur-generaal bij het Hof
van Beroep.
Fout, procureur-generaal kan bij het hof van beroep een minnelijke schikking afsluiten na
evocatie van de zaak door het Hof van Beroep (art. 216bis, §3 Sv.) (rn. 935).
d) De minnelijke schikking is nog mogelijk in graad van beroep.
Fout, minnelijke schikking is mogelijk voor zover er nog geen eindvonnis of eindarrest is
geveld, waardoor het niet mogelijk is in graad van beroep of in graad van cassatie (art.
216bis, §2, lid 1 Sv.) (rn 611)
2
, 6. Welke zin m.b.t. de start van het gerechtelijk onderzoek dus het vatten van de
onderzoeksrechter is FOUT:
a) Wanneer de politiediensten op heterdaad een misdrijf vaststellen, kan de onderzoeksrechter
het onderzoek niet aan zich trekken.
Juist, indien de onderzoeksrechter zelf op heterdaad strafbare feiten vaststelt, dan kan hij
het onderzoek van die feiten wel aan zich trekken (rn. 313, c).
b) De onderzoeksrechter mag m.b.t. nieuwe feiten, waarvoor hij niet werd gevat, wel
onderzoek voeren zolang hij maar geen handelingen stelt die enkel mogelijk zijn in het kader
van een gerechtelijk onderzoek.
Juist, zie rn. 315, c.
c) Indien de correctionele rechtbank bij de behandeling van een wanbedrijf dat door een
dagvaarding werd aanhangig gemaakt, vaststelt dat het feit eigenlijk strafbaar is met
criminele straffen, verwijst de correctionele rechtbank de beklaagde naar de bevoegde
onderzoeksrechter.
Juist, wanneer het verkeerdelijk als wanbedrijf gekwalificeerde feit dient te worden
herkwalificeerd in een misdaad, verwijst de correctionele rechtbank de beklaagde naar de
bevoegde onderzoeksrechter (artikel 193 Sv) (rn. 312, d). I.t.t. verwijzingsbeschikking van de
raadkamer (!)
d) Door het enkele feit dat diegene die beweert benadeeld te zijn door een misdrijf klacht met
burgerlijke partijstelling doet in handen van de onderzoeksrechter, is deze laatste niet
verplicht een gerechtelijk onderzoek te voeren.
Fout, een onderzoeksrechter mag nooit weigeren te onderzoeken (!) (rn. 316)
7. Vul de zin aan zodat hij JUIST is: “Wanneer bij de regeling van de rechtspleging een persoon
zich nog steeds in voorlopige hechtenis, uitgevoerd in de gevangenis bevindt …”:
a) Kan hij, wanneer hij naar de correctionele rechtbank wordt verwezen onder de banden van
het aanhoudingsmandaat, tegen zijn verdere vrijheidsberoving hoger beroep aantekenen.
Fout, er is geen hoger beroep mogelijk noch cassatie. Enkel OM kan hoger beroep
instellen tegen invrijheidsstelling.
b) Kan de raadkamer, die hem naar de correctionele rechtbank verwijst, niet beslissen dat de
voorlopige hechtenis in de gevangenis voortaan onder elektronisch toezicht zal worden
verdergezet.
Fout, raadkamer kan dit wel want beoordeelt zowel de handhaving als de
uitvoeringsmodaliteit die ze kan wijzigen (art. 26 WVH)
c) Dient, wanneer hij naar de correctionele rechtbank wordt verwezen onder de banden van
het aanhoudingsmandaat, deze voorlopige hechtenis niet verder periodiek te worden
gehandhaafd door de raadkamer.
Juist, want ze zijn klaar. Er is geen maandelijks of tweemaandelijkste handhaving meer.
d) Moet hij, indien hij buiten vervolging wordt gesteld, steeds in vrijheid worden gesteld.
Fout, bij buitenvervolging of verwijzing naar de politierechtbank wordt de verdachte in
vrijheid gesteld (art. 26,§1 WVH). De procureur des konings kan evenwel hoger beroep
instellen en dan blijft de verdachte gehouden (art. 26, §4 WVH)
8. Welke zin m.b.t. de burgerlijke vordering die voortkomt uit een misdrijf is JUIST:
a) De burgerlijke vordering kan niet alleen worden uitgeoefend tegen de dader en de
burgerrechtelijke aansprakelijke partij, maar ook tegen de tussenkomende partij.
Juist, bv. verzekeraar van de schade die door de beklaagde werd veroorzaakt (rn. 176).
b) De benadeelde kan zich burgerlijke partij stellen in het kader van een opsporingsonderzoek.
3