Uitwerkingen opdrachten
1.1
1. Waarom zijn experimentele designs geschikt om causale verbanden mee vast te stellen?
- In experimentele designs houdt de onderzoeker strenge controle over de variabelen.
Wanneer alleen de onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd en alle andere
variabelen worden constant gehouden, dan kan een geobserveerde verandering in de
afhankelijke variabele enkel het resultaat zijn van de verandering in de onafhankelijke
variabele.
2. Wat is Mills method of difference?
- Mills method of difference stelt dat, om een causaal effect van X op Y aan te tonen, je
ook moet aantonen dat in afwezigheid van X, Y niet voorkomt. Hieruit volgt dat je een
experimentele groep én een controlegroep nodig hebt om causale claims te kunnen
maken.
-
3. Stel je wilt onderzoeken wat het effect is van het volgen van een bepaalde (wiskunde-
)lesmethode op de wiskundeprestaties van scholieren. Wat is dan een geschikte
controlegroep?
- Een geschikte controlegroep bestaat uit leerlingen die wiskundeles krijgen volgens
de gangbare lesmethode.
- NB Een geschikte controlegroep is niet een groep van leerlingen die helemaal géén
wiskundeles krijgt.
4. Wat is het verschil tussen een volledig gerandomiseerde experimenteel ontwerp en een
quasi-experiment?
- Het verschil zit in de manier van toewijzing van onderzoekseenheden (meestal
proefpersonen) aan de experimentele condities. Bij volledig gerandomiseerde
ontwerpen gebeurt deze toewijzing willekeurig (random): elke eenheid heeft dus
dezelfde kans om in elk van de condities terecht te komen.
- In contrast hiermee ligt de toewijzing aan de condities bij quasi-experimentele
designs volledig buiten de controle van de onderzoeker. In een quasi-experiment
worden bestaande groepen onderzocht die op één aspect (variabele) verschillen en
op de resterende aspecten (variabelen) zo vergelijkbaar mogelijk zijn.
5. Wat is experimentele controle?
- Experimentele controle betekent dat er rekening wordt gehouden met (of
‘gecontroleerd wordt voor’) kenmerken van onderzoekseenheden (meestal
proefpersonen) die mogelijk een verstorende rol kunnen spelen in het experiment.
6. Welke verschillende manieren van experimentele controle worden in het OpenMenS-
hoofdstuk beschreven?
, - Blokontwerp – Bij dit ontwerp worden proefpersonen voorafgaand aan het
experiment ingedeeld in homogene categorieën (bijvoorbeeld mannen en vrouwen)
op basis van een veronderstelde verstorende variabele (gender). Binnen elke
categorie worden de proefpersonen vervolgens random toegewezen aan de
experimentele condities of controlegroep. Bij een experiment met twee condities
(bijvoorbeeld medicijn en placebo) ontstaan zo dus 2 x 2, dus in totaal vier
onderzoeksgroepen. Dit design is geschikt wanneer er een beperkt aantal
verstorende variabelen zijn en vereist een groter aantal proefpersonen.
- Precisiecontrole – Bij deze manier van experimentele controle worden paren van
proefpersonen die op basis van allerlei achtergrondkenmerken zo veel mogelijk op
elkaar lijken, vooraf aan het experiment geïdentificeerd. Van elk paar wordt er
vervolgens (random) één proefpersoon in de controleconditie ingedeeld en één
proefpersoon in de interventieconditie. Als je op een groot aantal
achtergrondkenmerken wilt matchen, moet je over een grote steekproef beschikken
om tot gelijke paren te kunnen komen.
- Globale controle – Hierbij wordt ernaar gestreefd om het gemiddelde en/of de
frequentie van een aantal achtergrondkenmerken in alle condities gelijk te laten zijn
(bijvoorbeeld hetzelfde aantal jongens en meisjes, hetzelfde gemiddelde IQ
enzovoort). Omdat de condities slechts per afzonderlijk kenmerk aan elkaar gelijk
zijn en niet wat betreft de combinaties aan kenmerken, is dit een grovere wijze van
experimentele controle dan precisiecontrole.
7. Wat is het verschil tussen een between-subject design en een within-subject design?
- Bij een between-subject design vindt de manipulatie plaats tussen proefpersonen. Er
worden meerdere groepen van proefpersonen gevormd en elke groep ontvangt een
andere manipulatie (of treatment).
- Bij een within-subject design vindt de manipulatie plaats binnen proefpersonen. Dat
betekent dat dezelfde proefpersonen aan alle condities worden blootgesteld. Hierin
kan de volgorde gevarieerd worden.
8. Wat is een mixed-design?
- Een mixed-design is een combinatie van een between-subject en een within-subject
design. De manipulaties vinden dus zowel tussen als binnen proefpersonen plaats.
Bijvoorbeeld, in een medicijn-placebo-onderzoek met een voormeting en een
nameting wordt er zowel tussen proefpersonen (medicijn-placebo) als binnen
proefpersonen (voormeting: geen pilletje genomen - nameting wel pilletje genomen)
gemanipuleerd
,Studietaak uitwerking 1.2
1. Wat zijn pre-experimentele designs?
- Pre-experimentele designs bevatten een of meerdere elementen van experimenten
(zoals bijvoorbeeld een manipulatie of meerdere observaties), maar stellen de
onderzoeker niet in staat om voldoende controle te houden over externe invloeden
om bij benadering causale uitspraken te kunnen doen.
- Voorbeelden van pre-experimentele designs zijn de one-shot case study, het one-
group pre-post design en een experiment in bestaande groepen met enkel een
nameting.
2. Bekijk het onderstaande experimentele design. Om welk experimenteel design gaat het
hier?
- Het gaat hier om een pre-experimenteel design met bestaande groepen en enkel een
nameting. Er wordt niet gerandomiseerd en er is geen voormeting.
3. Bekijk de onderstaande experimentele designs. Benoem beide designs. Wat is het
belangrijkste verschil tussen deze twee designs?
- Design 1 is een posttest-only control design. Design 2 is een pretest-posttest control
design.
Het verschil tussen de twee designs is dat een pretest-posttest control design (design 2) een
voormeting bevat. Door de randomisatie en door rekening te houden met een voormeting kun je
, een verschil op de nameting vrijwel zeker toeschrijven aan de experimentele manipulatie. Maar,
een voormeting kan ook een validiteitsbedreiger van een experiment zijn.
4. Wat is de essentie van het Solomon vier-groepen-design?
- Het Solomon vier-groepen-design combineert het posttest-only en het pre-test
posttest control design. Er zijn vier groepen, waarbij het experiment met twee
groepen (experimentele en controlegroep) twee keer wordt uitgevoerd, één keer met
en één keer zonder voormeting. Daardoor kan een mogelijk onbedoelde invloed van
een voormeting in kaart worden gebracht.
5. Noem een voorbeeld van een quasi-experimenteel design.
- De essentie van dit ontwerp is dat de groepen niet random zijn toegewezen aan de
treatment- of controleconditie.
6. Wat is het belangrijkste kenmerk van longitudinale designs?
- In een longitudinaal design zijn meerdere metingen over de tijd gedaan binnen
dezelfde proefpersonen.
7. Geef het design van experiment I schematisch weer. Geef ook aan of dit een volledig
gerandomiseerd experiment of een quasi-experiment betreft.
- Het experiment heeft een volledig gerandomiseerd mixed-design met vijf
experimentele condities zonder controlegroep. En er waren 7 films laten zien. Eerst
werd de film laten zien (X) daarna werd er geobserveerd en metingen gedaan (O).
Wat gebeurde er in het experiment?
• 45 studenten deden mee.
1.1
1. Waarom zijn experimentele designs geschikt om causale verbanden mee vast te stellen?
- In experimentele designs houdt de onderzoeker strenge controle over de variabelen.
Wanneer alleen de onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd en alle andere
variabelen worden constant gehouden, dan kan een geobserveerde verandering in de
afhankelijke variabele enkel het resultaat zijn van de verandering in de onafhankelijke
variabele.
2. Wat is Mills method of difference?
- Mills method of difference stelt dat, om een causaal effect van X op Y aan te tonen, je
ook moet aantonen dat in afwezigheid van X, Y niet voorkomt. Hieruit volgt dat je een
experimentele groep én een controlegroep nodig hebt om causale claims te kunnen
maken.
-
3. Stel je wilt onderzoeken wat het effect is van het volgen van een bepaalde (wiskunde-
)lesmethode op de wiskundeprestaties van scholieren. Wat is dan een geschikte
controlegroep?
- Een geschikte controlegroep bestaat uit leerlingen die wiskundeles krijgen volgens
de gangbare lesmethode.
- NB Een geschikte controlegroep is niet een groep van leerlingen die helemaal géén
wiskundeles krijgt.
4. Wat is het verschil tussen een volledig gerandomiseerde experimenteel ontwerp en een
quasi-experiment?
- Het verschil zit in de manier van toewijzing van onderzoekseenheden (meestal
proefpersonen) aan de experimentele condities. Bij volledig gerandomiseerde
ontwerpen gebeurt deze toewijzing willekeurig (random): elke eenheid heeft dus
dezelfde kans om in elk van de condities terecht te komen.
- In contrast hiermee ligt de toewijzing aan de condities bij quasi-experimentele
designs volledig buiten de controle van de onderzoeker. In een quasi-experiment
worden bestaande groepen onderzocht die op één aspect (variabele) verschillen en
op de resterende aspecten (variabelen) zo vergelijkbaar mogelijk zijn.
5. Wat is experimentele controle?
- Experimentele controle betekent dat er rekening wordt gehouden met (of
‘gecontroleerd wordt voor’) kenmerken van onderzoekseenheden (meestal
proefpersonen) die mogelijk een verstorende rol kunnen spelen in het experiment.
6. Welke verschillende manieren van experimentele controle worden in het OpenMenS-
hoofdstuk beschreven?
, - Blokontwerp – Bij dit ontwerp worden proefpersonen voorafgaand aan het
experiment ingedeeld in homogene categorieën (bijvoorbeeld mannen en vrouwen)
op basis van een veronderstelde verstorende variabele (gender). Binnen elke
categorie worden de proefpersonen vervolgens random toegewezen aan de
experimentele condities of controlegroep. Bij een experiment met twee condities
(bijvoorbeeld medicijn en placebo) ontstaan zo dus 2 x 2, dus in totaal vier
onderzoeksgroepen. Dit design is geschikt wanneer er een beperkt aantal
verstorende variabelen zijn en vereist een groter aantal proefpersonen.
- Precisiecontrole – Bij deze manier van experimentele controle worden paren van
proefpersonen die op basis van allerlei achtergrondkenmerken zo veel mogelijk op
elkaar lijken, vooraf aan het experiment geïdentificeerd. Van elk paar wordt er
vervolgens (random) één proefpersoon in de controleconditie ingedeeld en één
proefpersoon in de interventieconditie. Als je op een groot aantal
achtergrondkenmerken wilt matchen, moet je over een grote steekproef beschikken
om tot gelijke paren te kunnen komen.
- Globale controle – Hierbij wordt ernaar gestreefd om het gemiddelde en/of de
frequentie van een aantal achtergrondkenmerken in alle condities gelijk te laten zijn
(bijvoorbeeld hetzelfde aantal jongens en meisjes, hetzelfde gemiddelde IQ
enzovoort). Omdat de condities slechts per afzonderlijk kenmerk aan elkaar gelijk
zijn en niet wat betreft de combinaties aan kenmerken, is dit een grovere wijze van
experimentele controle dan precisiecontrole.
7. Wat is het verschil tussen een between-subject design en een within-subject design?
- Bij een between-subject design vindt de manipulatie plaats tussen proefpersonen. Er
worden meerdere groepen van proefpersonen gevormd en elke groep ontvangt een
andere manipulatie (of treatment).
- Bij een within-subject design vindt de manipulatie plaats binnen proefpersonen. Dat
betekent dat dezelfde proefpersonen aan alle condities worden blootgesteld. Hierin
kan de volgorde gevarieerd worden.
8. Wat is een mixed-design?
- Een mixed-design is een combinatie van een between-subject en een within-subject
design. De manipulaties vinden dus zowel tussen als binnen proefpersonen plaats.
Bijvoorbeeld, in een medicijn-placebo-onderzoek met een voormeting en een
nameting wordt er zowel tussen proefpersonen (medicijn-placebo) als binnen
proefpersonen (voormeting: geen pilletje genomen - nameting wel pilletje genomen)
gemanipuleerd
,Studietaak uitwerking 1.2
1. Wat zijn pre-experimentele designs?
- Pre-experimentele designs bevatten een of meerdere elementen van experimenten
(zoals bijvoorbeeld een manipulatie of meerdere observaties), maar stellen de
onderzoeker niet in staat om voldoende controle te houden over externe invloeden
om bij benadering causale uitspraken te kunnen doen.
- Voorbeelden van pre-experimentele designs zijn de one-shot case study, het one-
group pre-post design en een experiment in bestaande groepen met enkel een
nameting.
2. Bekijk het onderstaande experimentele design. Om welk experimenteel design gaat het
hier?
- Het gaat hier om een pre-experimenteel design met bestaande groepen en enkel een
nameting. Er wordt niet gerandomiseerd en er is geen voormeting.
3. Bekijk de onderstaande experimentele designs. Benoem beide designs. Wat is het
belangrijkste verschil tussen deze twee designs?
- Design 1 is een posttest-only control design. Design 2 is een pretest-posttest control
design.
Het verschil tussen de twee designs is dat een pretest-posttest control design (design 2) een
voormeting bevat. Door de randomisatie en door rekening te houden met een voormeting kun je
, een verschil op de nameting vrijwel zeker toeschrijven aan de experimentele manipulatie. Maar,
een voormeting kan ook een validiteitsbedreiger van een experiment zijn.
4. Wat is de essentie van het Solomon vier-groepen-design?
- Het Solomon vier-groepen-design combineert het posttest-only en het pre-test
posttest control design. Er zijn vier groepen, waarbij het experiment met twee
groepen (experimentele en controlegroep) twee keer wordt uitgevoerd, één keer met
en één keer zonder voormeting. Daardoor kan een mogelijk onbedoelde invloed van
een voormeting in kaart worden gebracht.
5. Noem een voorbeeld van een quasi-experimenteel design.
- De essentie van dit ontwerp is dat de groepen niet random zijn toegewezen aan de
treatment- of controleconditie.
6. Wat is het belangrijkste kenmerk van longitudinale designs?
- In een longitudinaal design zijn meerdere metingen over de tijd gedaan binnen
dezelfde proefpersonen.
7. Geef het design van experiment I schematisch weer. Geef ook aan of dit een volledig
gerandomiseerd experiment of een quasi-experiment betreft.
- Het experiment heeft een volledig gerandomiseerd mixed-design met vijf
experimentele condities zonder controlegroep. En er waren 7 films laten zien. Eerst
werd de film laten zien (X) daarna werd er geobserveerd en metingen gedaan (O).
Wat gebeurde er in het experiment?
• 45 studenten deden mee.