Oefentoets Verpleegkunde - AFP1 (80 vragen)
1. De sinusknoop bepaalt het hartritme door elektrische impulsen af te geven.
Juist
2. Osmose vereist energie om watermoleculen te verplaatsen door een membraan.
Onjuist (Osmose is passief)
3. AVPU is een uitgebreidere methode voor bewustzijnsmeting dan de GCS.
Onjuist (GCS is uitgebreider dan AVPU)
4. Bradycardie betekent een te snelle hartslag.
Onjuist
5. Albuminen in het bloed helpen bij het behouden van de colloïd osmotische druk.
Juist
6. EPO wordt afgegeven bij een verhoogde zuurstofspanning in de nieren.
Onjuist (Bij verminderde zuurstofspanning)
7. Diffusie vindt plaats van een lage naar een hoge concentratie.
Onjuist
8. Een capillair is een groot bloedvat dat zuurstof aan spieren levert.
Onjuist (Capillairen zijn klein)
9. Intracellulaire vloeistof bevindt zich tussen cellen in.
Onjuist (Dat is intercellulair)
10. De AV-kleppen sluiten tijdens de ventriculaire systole.
Juist
11. Exocytose is het proces waarbij stoffen de cel verlaten via blaasjes.
Juist
12. Endocriene klieren geven hun producten af aan het externe oppervlak van het lichaam.
Onjuist (Dat doen exocriene klieren)
13. Fagocytose is een proces waarbij cellen bacteriën opnemen en verteren.
Juist
14. Een myocardinfarct is een verstoring in het hartritme zonder schade aan het hartweefsel.
Onjuist (Bij een infarct sterven cellen af)
15. Bloeddruk wordt gemeten in millimeter kwik (mmHg).
Juist
16. Bij een first-pass-effect wordt het geneesmiddel direct via het hart naar de lever gebracht.
Onjuist (Het wordt via de darm naar de lever gebracht)
17. Vasodilatatie verhoogt de perifere weerstand.
Onjuist (Verlaagt weerstand)
, 18. Een hypertone oplossing zorgt ervoor dat een cel water opneemt en opzwelt.
Onjuist (Hypertoon trekt water uit de cel → krimpen)
19. Hartminuutvolume = slagvolume x hartfrequentie.
Juist
20. Arteriën vervoeren bloed altijd met zuurstof.
Onjuist (Longslagader vervoert zuurstofarm bloed)
21. Longembolie ontstaat door een stolsel dat in de kransslagaders terechtkomt.
Onjuist (Dat is bij een hartinfarct)
22. Stridor is een ademhalingsgeluid dat kan wijzen op een vernauwing in de luchtwegen.
Juist
23. Glad spierweefsel komt alleen voor in het hart.
Onjuist (Komt voor in organen, bloedvaten)
24. Een lymfeknoop filtert lymfevocht en speelt een rol in het immuunsysteem.
Juist
25. Tachypnoe betekent een verlaagde ademhalingsfrequentie.
Onjuist (Verhoogde ademfrequentie)
26. Filtratie in de capillairen gebeurt alleen onder invloed van osmotische druk.
Onjuist (Ook hydrostatische druk)
27. De atria vullen zich tijdens de ventriculaire diastole.
Juist
28. Huid is een voorbeeld van eenlagig epitheel.
Onjuist (Meestal meerlagig)
29. Een embolus is een vastzittend stolsel in een ader.
Onjuist (Dat is een trombus; embolus verplaatst zich)
30. Anemie kan leiden tot vermoeidheid door verminderde zuurstoftransport.
Juist
31. Bij hartfalen is preload vaak verlaagd.
Onjuist (Preload is vaak verhoogd door vochtretentie)
32. Diffusie vindt plaats bij gaswisseling in de longen.
Juist
33. Bloed dat de linker ventrikel verlaat stroomt naar de longen.
Onjuist (Stroomt naar het lichaam)
34. De AV-knoop vertraagt elektrische signalen zodat de ventrikels zich kunnen vullen.
Juist
35. De wand van een arterie is dunner dan die van een vene.
Onjuist
1. De sinusknoop bepaalt het hartritme door elektrische impulsen af te geven.
Juist
2. Osmose vereist energie om watermoleculen te verplaatsen door een membraan.
Onjuist (Osmose is passief)
3. AVPU is een uitgebreidere methode voor bewustzijnsmeting dan de GCS.
Onjuist (GCS is uitgebreider dan AVPU)
4. Bradycardie betekent een te snelle hartslag.
Onjuist
5. Albuminen in het bloed helpen bij het behouden van de colloïd osmotische druk.
Juist
6. EPO wordt afgegeven bij een verhoogde zuurstofspanning in de nieren.
Onjuist (Bij verminderde zuurstofspanning)
7. Diffusie vindt plaats van een lage naar een hoge concentratie.
Onjuist
8. Een capillair is een groot bloedvat dat zuurstof aan spieren levert.
Onjuist (Capillairen zijn klein)
9. Intracellulaire vloeistof bevindt zich tussen cellen in.
Onjuist (Dat is intercellulair)
10. De AV-kleppen sluiten tijdens de ventriculaire systole.
Juist
11. Exocytose is het proces waarbij stoffen de cel verlaten via blaasjes.
Juist
12. Endocriene klieren geven hun producten af aan het externe oppervlak van het lichaam.
Onjuist (Dat doen exocriene klieren)
13. Fagocytose is een proces waarbij cellen bacteriën opnemen en verteren.
Juist
14. Een myocardinfarct is een verstoring in het hartritme zonder schade aan het hartweefsel.
Onjuist (Bij een infarct sterven cellen af)
15. Bloeddruk wordt gemeten in millimeter kwik (mmHg).
Juist
16. Bij een first-pass-effect wordt het geneesmiddel direct via het hart naar de lever gebracht.
Onjuist (Het wordt via de darm naar de lever gebracht)
17. Vasodilatatie verhoogt de perifere weerstand.
Onjuist (Verlaagt weerstand)
, 18. Een hypertone oplossing zorgt ervoor dat een cel water opneemt en opzwelt.
Onjuist (Hypertoon trekt water uit de cel → krimpen)
19. Hartminuutvolume = slagvolume x hartfrequentie.
Juist
20. Arteriën vervoeren bloed altijd met zuurstof.
Onjuist (Longslagader vervoert zuurstofarm bloed)
21. Longembolie ontstaat door een stolsel dat in de kransslagaders terechtkomt.
Onjuist (Dat is bij een hartinfarct)
22. Stridor is een ademhalingsgeluid dat kan wijzen op een vernauwing in de luchtwegen.
Juist
23. Glad spierweefsel komt alleen voor in het hart.
Onjuist (Komt voor in organen, bloedvaten)
24. Een lymfeknoop filtert lymfevocht en speelt een rol in het immuunsysteem.
Juist
25. Tachypnoe betekent een verlaagde ademhalingsfrequentie.
Onjuist (Verhoogde ademfrequentie)
26. Filtratie in de capillairen gebeurt alleen onder invloed van osmotische druk.
Onjuist (Ook hydrostatische druk)
27. De atria vullen zich tijdens de ventriculaire diastole.
Juist
28. Huid is een voorbeeld van eenlagig epitheel.
Onjuist (Meestal meerlagig)
29. Een embolus is een vastzittend stolsel in een ader.
Onjuist (Dat is een trombus; embolus verplaatst zich)
30. Anemie kan leiden tot vermoeidheid door verminderde zuurstoftransport.
Juist
31. Bij hartfalen is preload vaak verlaagd.
Onjuist (Preload is vaak verhoogd door vochtretentie)
32. Diffusie vindt plaats bij gaswisseling in de longen.
Juist
33. Bloed dat de linker ventrikel verlaat stroomt naar de longen.
Onjuist (Stroomt naar het lichaam)
34. De AV-knoop vertraagt elektrische signalen zodat de ventrikels zich kunnen vullen.
Juist
35. De wand van een arterie is dunner dan die van een vene.
Onjuist