HOOFDSTUK 1: WAT IS ECONOMIE, OBJECT, DOEL EN METHODIE VAN DE ECONOMISCHE WETENSCHAP
1 INLEIDING: WAAROM ECONOMIE
13/02/2025
Krimpflasie: dat men de prijs niet gaat verhogen, maar de verpakking gaat verkleinen
Wat doet de economische wetenschap:
inzicht geven in menselijk gedrag, in de maatschappelijke organisatie (humane wetenschap) vanuit een
specifieke invalshoek
Om betere beslissingen te kunnen nemen in het dagelijks leven
Om de problemen van de wereld waarin we leven beter te begrijpen
Om een beter beleid te kunnen voeren
Ook voor de overheid, aan welke zaak gaat die zijn geld geven
Het recht regelt niet enkel sociale relaties maar ook heel wat economische relaties. Als jurist moet je toch
weten waarmee je dan bezig bent, heb je toch enig inzicht nodig in die economische variabelen
Als je weet wat de oorzaken zijn van een bepaald probleem, dan gaat men misschien later oplossingen te
krijgen over die situatie
2 HET FUNDAMENTEEL PROBLEEM: VEELVULDIGE BEHOEFTEN VERSUS SCHAARSE MIDDELEN
Het nut van de economische analyse is het gevolg van de spanning tussen enerzijds de behoeften versus de
schaarse middelen die wij hebben. De middelen zijn dus te beperkt en hierdoor moeten er keuzes gemaakt
worden. De vraag stelt zich dan hoe je de beperkte schaarse middelen kan gebruiken om in de bestaande
behoefden te voorzien = de keuzeproblematiek die de economische wetenschap bestudeerd.
- het principe van consumentensoevereiniteit = economie spreekt zich niet uit over de waarde van behoefte
De economische goederen:
Nuttig
schaars Moeten beiden aanwezig zijn
alternatief aanwendbaar; voor verschillende zaken gebruiken
Zowel materieel als immaterieel
Vrije goederen:
Vrij is goederen die gratis en voor iedereen beschikbaar, zoals lucht is vrij. Maar kan een kanttekening bij
maken, want door de luchtvervuiling is het niet meer met alle landen echt gezond en niet meer vrij
beschikbaar voor iedereen, omdat ze niet meer heel gezond is.
2.3 HET MAKEN VAN KEUZES EN OPPORTUNITEITSKOSTEN
Wie kiest geeft iets anders op:
Altijd kijken wat kost die keuze mij ( zowel in geld en in tijd) en wat levert die mij op (als voor een
bepaalde baten opwegen tegen andere)
Als je iets kiest dan heb je iets anders opgegeven. Zoals om half 9 in de les zitten, dan geef je je slaap op.
Daarbij moet je dan de opportuniteitskosten gaan bereiken, wat de waarde van het alternatief is.
Opportuniteitskost = de werkelijke kosten van een gemaakte keuze zijn niets anders dan de waarde van het
beste alternatief dat men opgeeft door deze keuze te maken
Bijv.: een pas afgestudeerde studenten die moet beslissen of ze onmiddellijk een voltijdse baan aanneemt, of
zich nog verder specialiseert tijdens een aanvullend jaar.
1
,Voordelen:
Door te studeren kan men een diploma krijgen
Jezelf ontwikkelen, doordat men heel veel kennis opdoet
Een netwerk opbouwen
Baten/kosten:
De grootste kost is het feit dat je hier 5 jaar zit te studeren, het loon dat jij 5 jaar zou kunnen gaan
werken dan is de kost van studeren heel groot. De opportuniteitskost is volledige K. van iets
Opportuniteitskost van een avondje cinema?
Van de verschillende alternatieve haal je de beste alternatief eruit, dus bv. als men avond uit naar de cinema,
dan zowel de kosten die men heeft gemaakt. Daarbij zowel de kosten van de cinema als de 3 uur dat je had
kunnen werken. Dus een ticketje is ongeveer 15 euro en daar nog een chipje bij is pakt 20 euro. 3 uur dat men
had kunnen werken, is dan 150 euro (pakt 50 euro per uur) Dan is in totaal de opportuniteitskost 170 euro.
Als een goede econoom moet je deze afweging kunnen maken: is dat avondje naar de cinema de totale
opportuniteitskost van 170 euro waard?
2.4 ECONOMIE: EEN DEFINITIE
Economie= een sociale wetenschap die tot voorwerp heeft het beheer van schaarse middelen
Dit beheer van de beschikbare middelen behelst de 3 volgende typische problemen:
1. Hoe wijs je de schaarse middelen toe aan de diverse aanwendingen? Dat is het probleem van allocatie
van middelen (toewijzingsprobleem)
2. Hoe verdeel je de voordelen van de geproduceerde goederen en diensten over de bevolking? Dit is het
verdelings- of distributieprobleem
3. Nastreven van de volledige aanwending: het stabilisatieprobleem (= zoveel mogelijk verspilling
vermijden , zo efficiënt mogelijk inzetten van de schaarse middelen)
2.5 MICRO- EN MACRO ECONOMIE
Wordt bestudeerd in de micro- en macro-economie:
Micro-economie: Gaat na hoe individuen en bedrijven (gedrag van individuele economische agenten)
beslissingen nemen.
Heeft dus vnl betrekking op allocatie- en distributieprobleem
- Bestudeert de individuele beslissingen
- Hoe veranderen consumenten hun gedrag?
- Hoe veranderen producenten hun gedrag?
Macro-economie: Bekijkt geaggregeerde niveau en bestudeert vraagstukken die eco. als geheel beïnvloeden.
Heeft dus vnl betrekking op het stabilisatieprobleem
- Bestudeert de invloed van individuele beslissingen op economische aggregaten
- Wat zijn de budgettaire gevolgen van ons klimaatbeleid?
- Wat zijn de gevolgen op de werkgelegenheid?
Bv. klimaatbeleid: uitstoot van Co2 verminderen
Micro: consumenten gaan misschien werken met zonnepanelen: ander gedrag consumenten en producenten
Macro: wat zijn de kosten voor de overheid, wat zijn de gevolgen voor de werkgelegenheid
Analoog vereist een economische aanpak zowel micro- als een macro- economische inzichten
2
,De spilindex is overschreden: wat is het gevolg?
Inflatie meet de prijsstijgingen
Als er veel inflatie is (als de prijzen heel hard gestegen is) , dan onze koopdracht daalt. Dan gaan onze
lonen automatisch geïndexeerd worden, zodat de mensen terug kunnen gaan kopen zoals vroeger.
3. HET PRODUCTIEPROCES
Productie = alle activiteiten waardoor goederen en diensten tot stand worden gebracht (economische
goederen; consumptiegoederen en kapitaalgoederen) en op gepaste tijd en plaats ter beschikking worden
gesteld van consumenten door inzet van schaarse middelen (de productiefactoren: arbeid, natuur en kapitaal,
ondernemersinitiatief zijn de zaken die wij gebruiken in ons productieproces )
- Economische goederen: kunnen opdelen in consumptiegoederen en kapitaalgoederen:
- Consumptiegoederen: de consumenten gebruiken rechtstreeks het product , vb: gsm of brood
- Kapitaalgoederen: goederen die gebruikt worden in een ander productieproces, dus worden niet
direct rechtstreeks gebruikt , vb: produceren van een oven voor bakken van pizza in restaurant
- Ondernemersinitiatief: de creativiteit van iets, het risico dat iemand heeft genomen. Niet heel
makkelijk om te berekenen over de creativiteit van de persoon, daarom gaan we niet kijken naar
ondernemersinitiatief
Figuur 1: schema van het productieproces (omwegproductie)
* Combinaties van arbeid, natuur en kapitaal resulteren
in productie:
!! kapitaalgoederen komen niet direct in
aanmerking voor consumptie om op die wijze aan
menselijke behoeften te voldoen, ze worden enkel
aangewend om weer andere economische
goederen te produceren die hiervoor wel in
aanmerking komen kapitaalgoederen dragen dus
op indirecte wijze bij tot de uiteindelijke
bevrediging van behoeften !!
* De geproduceerde output bestaat uit
consumptiegoederen en kapitaalgoederen
* Consumptiegoederen worden geconsumeerd door
gezinnen
* Kapitaalgoederen worden geïnvesteerd door bedrijven
die terug nieuwe kapitaalgoederen produceren
3.1 DE PRODUCTIEFACTOREN (INPUTS)
Arbeid (L)
Natuur (N) Eigenlijke productiefactoren
Kapitaal (K)
Ondernemersinitiatief ( creativiteit, het risico, ideeën,..) niet meenemen in berekeningen is
complex om hier een prijs op te zetten (enkel arbeid en kapitaal gebruiken)
3
, 3.2 DE PRODUCTIEFUNCTIE
Een productieproces wordt voorgesteld door een productiefunctie:
De productiefunctie = een technische relatie tussen de hoeveelheid productiefactoren (inputs) en de
maximale hoeveelheid economische goederen (output) die men daarmee kan produceren. Kan zowel
betrekking hebben op de productie van een gegeven bedrijf als op productie van een hele sector in de
economie.
X = f(L, N, K) = een geaggregeerde productiefunctie
X=hoeveelheid output
L=hoeveelheid arbeid
N=hoeveelheid natuur
K= hoeveelheid kapitaal
f = een bepaalde functionele vorm
o In de oefeningen werken we enkel met L en K.
o Natuur gaan we negeren tijdens de oefeningen
Voorbeelden: X = 10L + 2K of X = L1/4K3/4
Tabel 1 De productiefunctie (cijfervoorbeeld)
We veronderstellen dat de hvlheid
natuur en hvlheid K constant zijn.
Als de hvlheid arbeid (input)
toeneemt, neemt ook de hoeveelheid
graan en kleding (output) toe
= Positief verband tussen L en X
Kijken naar 2 goederen: productie van graan en kleding. De natuur en kapitaal blijft, daarbij wisselt alleen het
hoeveelheid arbeid. Dan zien we hoeveelheid graan daarbij wordt geproduceerd. Hoe meer arbeid, hoe meer
er wordt geproduceerd. Bij graan komt er 4 bij en als men gaat kijken van 1 naar 2. Bij kleding telkens 1
kledingstuk bij komt. Kleding gaat lineair stijgen met aantal arbeiders. Maar bij graan merkt men dat wat men
extra produceert telkens minder wordt. Want als men gaat kijken als men 1 bijhoud dan +4; als nog 1 dan +3,
meer arbeiders inzetten produceer je meer graan, maar telkens minder en minder extra.
Heel belangrijk om de assen altijd te benoemen, als men grafiek leert moet men zowel de grafiek kennen en
ook zelf kunnen tekenen!
Figuur 2 (a) Productiefunctie van graan:
Marginaal product = hoeveel je extra kan
produceren als men een werkkracht bij zet
Marginaal product van arbeid = de verandering in
het outputniveau ten gevolge van een kleine
verandering in de inzet van arbeid, de helling
wordt telkens kleiner
4