1. Bespreek myelineschede (in perifeer zenuwstelsel én centraal zenuwstelsel dus!!!)
2. Vergelijk op subcellulair niveau glad spierweefsel en dwars spierweefsel
(wel caveola)
Via caldesmon
3. Bespreek celpolariteit met twee voorbeelden
Voorbeelden zouden zenuwcellen en epitheelcellen (slijmnapcellen) kunnen zijn.
1. Vergelijk en bespreek pseudomeerlagig epitheel en overgangsepitheel
2. Bespreek de functionele morfologie van hyalien kraakbeen
3. Bespreek hoe glycocalyx (celmantel) ontstaan met twee voorbeelden waar het voorkomt
Voorbeelden zouden enterocyten en trombocyten kunnen zijn.