Zinnen in context
Hoofdstuk 8: taalhandelingen, implicaturen en
beleefdheid
8.1 TAALHANDELINGEN
8.1.1 LOCUTIE, ILLOCUTIE EN PERLOCUTIE
‘Waar komt de naam Shantalla vandaan?’
-> = taaluiting geformuleerd met een specifieke vorm (vraagzin)
-> taalhandeling: je doet iets door taal te gebruiken
John Austin: maakte boek -> ‘how to do things with words’
Handeling taal
Act speech
Taaluiting formuleren in een communicatieve context
-> = automatisch een complexe handeling die een impact heeft op die context en
de participanten
Taalhandeling: kunnen we opsplitsen in 3 deelhandelingen
1. Locutie of locutionary act
2. Illocutie of illocutionary act
3. Perlocutie of perlocutionary act
Locutie: nadruk op vorm en betekenis
-> 2 deelhandelingen
-> utterance act = hoe je spreekt
-> uiterlijk waarneembare kenmerken van de uiting
-> spraakklanken/lettertekens
-> propositional act = waarover je spreekt
-> referentiële achtergrond
-> = waarover je spreekt in de buitenwereld
Inlocutie = wat heb je gedaan door te spreken? (actie)
-> bij voorbeeld: een vraag stellen
-> creëert zo een nieuwe situatie voor zichzelf en de toehoorder en een nieuwe
situatie in de gesprekscontext
Perlocutie = wat zijn de gevolgen van je spreken? (reactie)
-> bv. je krijgt een antwoord
-> perlocutief doel = wat de spreker wil bereiken met de uiting (= gewenste/ideale
situatie)
-> perlocutief effect = wat de uiting effectief teweegbrengt (= reële situatie)
=> vallen niet altijd samen/kunnen in conflict zijn met elkaar
1
,8.1.2 GESLAAGDHEIDSVOORWAARDEN OF FELICITY CONDITIONS
Felicity conditions = de voorwaarden waaraan een taalhandeling moet voldoen om
kans te maken op succes
-> 3 ‘spelregels’
1. propositionele inhoudsregels (betrekking op de inhoud)
2. voorbereidende regels (regels die situationele en contextuele
omstandigheden vermelden)
3. oprechtheidsregels (geven de psychologische ingesteldheid van de
spreker aan)
Situatie 1: spreker A belooft aan toehoorder B om handeling X te doen
-> 1: X is een toekomstige handeling van A (want belofte)
-> 2: X moet in het voordeel zijn van B
A moet in staat zijn X te doen
Het is niet vanzelfsprekend dat A zomaar X zou doen
-> 3: A moet de oprechte intentie hebben om X te doen
A loet zich door zijn belofte verplicht voelen om X te doen
Situatie 2: spreker A verontschuldigd zich voor X aan B
-> 1: X heeft plaatsgevonden in het verleden
-> 2: B moet nadeel ondervinden door het misverstand
-> 3: A moet het goed willen maken
A moet spijt hebben van wat er is gebeurd
=> niet aan voorwaarden voldaan -> taalhandeling niet geslaagd
-> sommige voorwaarden wegen zwaarder door dan anderen
8.1.3 KLASSEN VAN TAALHANDELING
Gericht op verdere actie: agens nodig (daarom vanonder leeg)
-> commissives: spreker voert verdere actie uit (weet dat hij nog iets moet doen)
-> directives: spreker probeert toehoorder aan te zetten tot verdere actie
Op zichzelf effectief: de woorden zelf zijn genoeg
-> na het uitspreken is het afgerond (er hoeft geen actie meer te komen)
2
, Declarations: de toestand van de toehoorder verandert
-> institutioneel: spreker heeft bepaalde positie in een
institutie wat hem de macht geeft de taalhandeling uit
te voeren
-> toehoorder verandert fundamenteel van statuut
-> taalhandeling = vaak deel van een groter institutioneel/ritueel gebeuren (bv.
een zitting)
-> magisch karakter van taal: iets komt tot stand in werkelijkheid door te zeggen
dat het bestaat
-> geen oprechtheidsregels: psychologische houding van de spreker maakt geen
verschil
Representatives: wat is er in de buitenwereld aan de hand
8.1.4 INDIRECTE TAALHANDELINGEN
Indirecte taalhandelingen: er ontstaat een spanning tussen de letterlijke betekenis van
de uiting en de bewust of onbewust bedoelde betekenis
-> kan schade aanrichten in sociale of communicatieve context
Conventionele indirecte taalhandeling
-> je kan uit de zinsinhoud afleiden welke indirecte taalhandeling de spreker wil stellen
-> zit in de afspraken die we met elkaar maken
Directives: imperatief als directe uiting van bevel kan agressief/onbeschoft overkomen
(cultureel bepaalde indirectheid = beleefdheid)
-> gaat het niet zeggen als bevel door een van de felicity conditions te
expliciteren
-> a en b: voorbereidende regels
-> spreker bedoelt het als bevel, maar in principe
kan toehoorder ‘nee’ zeggen (spanning)
-> c: oprechtheidsregel (verwijst naar gemoedstoestand
spreker)
Espressives: ook indirecte manier om te verwijzen naar achterliggende
geslaagdheidsvoorwaarden (voor een verontschuldiging)
-> a en b: voorbereidende regels
-> c: oprechtheidsregel
Niet-conventionele indirecte taalhandeling
-> je kan uit letterlijke uitingsbetekenis niet afleiden welke indirecte taalhandeling de
spreker wil stellen
-> achterliggende felicity conditions spelen geen rol meer
3
Hoofdstuk 8: taalhandelingen, implicaturen en
beleefdheid
8.1 TAALHANDELINGEN
8.1.1 LOCUTIE, ILLOCUTIE EN PERLOCUTIE
‘Waar komt de naam Shantalla vandaan?’
-> = taaluiting geformuleerd met een specifieke vorm (vraagzin)
-> taalhandeling: je doet iets door taal te gebruiken
John Austin: maakte boek -> ‘how to do things with words’
Handeling taal
Act speech
Taaluiting formuleren in een communicatieve context
-> = automatisch een complexe handeling die een impact heeft op die context en
de participanten
Taalhandeling: kunnen we opsplitsen in 3 deelhandelingen
1. Locutie of locutionary act
2. Illocutie of illocutionary act
3. Perlocutie of perlocutionary act
Locutie: nadruk op vorm en betekenis
-> 2 deelhandelingen
-> utterance act = hoe je spreekt
-> uiterlijk waarneembare kenmerken van de uiting
-> spraakklanken/lettertekens
-> propositional act = waarover je spreekt
-> referentiële achtergrond
-> = waarover je spreekt in de buitenwereld
Inlocutie = wat heb je gedaan door te spreken? (actie)
-> bij voorbeeld: een vraag stellen
-> creëert zo een nieuwe situatie voor zichzelf en de toehoorder en een nieuwe
situatie in de gesprekscontext
Perlocutie = wat zijn de gevolgen van je spreken? (reactie)
-> bv. je krijgt een antwoord
-> perlocutief doel = wat de spreker wil bereiken met de uiting (= gewenste/ideale
situatie)
-> perlocutief effect = wat de uiting effectief teweegbrengt (= reële situatie)
=> vallen niet altijd samen/kunnen in conflict zijn met elkaar
1
,8.1.2 GESLAAGDHEIDSVOORWAARDEN OF FELICITY CONDITIONS
Felicity conditions = de voorwaarden waaraan een taalhandeling moet voldoen om
kans te maken op succes
-> 3 ‘spelregels’
1. propositionele inhoudsregels (betrekking op de inhoud)
2. voorbereidende regels (regels die situationele en contextuele
omstandigheden vermelden)
3. oprechtheidsregels (geven de psychologische ingesteldheid van de
spreker aan)
Situatie 1: spreker A belooft aan toehoorder B om handeling X te doen
-> 1: X is een toekomstige handeling van A (want belofte)
-> 2: X moet in het voordeel zijn van B
A moet in staat zijn X te doen
Het is niet vanzelfsprekend dat A zomaar X zou doen
-> 3: A moet de oprechte intentie hebben om X te doen
A loet zich door zijn belofte verplicht voelen om X te doen
Situatie 2: spreker A verontschuldigd zich voor X aan B
-> 1: X heeft plaatsgevonden in het verleden
-> 2: B moet nadeel ondervinden door het misverstand
-> 3: A moet het goed willen maken
A moet spijt hebben van wat er is gebeurd
=> niet aan voorwaarden voldaan -> taalhandeling niet geslaagd
-> sommige voorwaarden wegen zwaarder door dan anderen
8.1.3 KLASSEN VAN TAALHANDELING
Gericht op verdere actie: agens nodig (daarom vanonder leeg)
-> commissives: spreker voert verdere actie uit (weet dat hij nog iets moet doen)
-> directives: spreker probeert toehoorder aan te zetten tot verdere actie
Op zichzelf effectief: de woorden zelf zijn genoeg
-> na het uitspreken is het afgerond (er hoeft geen actie meer te komen)
2
, Declarations: de toestand van de toehoorder verandert
-> institutioneel: spreker heeft bepaalde positie in een
institutie wat hem de macht geeft de taalhandeling uit
te voeren
-> toehoorder verandert fundamenteel van statuut
-> taalhandeling = vaak deel van een groter institutioneel/ritueel gebeuren (bv.
een zitting)
-> magisch karakter van taal: iets komt tot stand in werkelijkheid door te zeggen
dat het bestaat
-> geen oprechtheidsregels: psychologische houding van de spreker maakt geen
verschil
Representatives: wat is er in de buitenwereld aan de hand
8.1.4 INDIRECTE TAALHANDELINGEN
Indirecte taalhandelingen: er ontstaat een spanning tussen de letterlijke betekenis van
de uiting en de bewust of onbewust bedoelde betekenis
-> kan schade aanrichten in sociale of communicatieve context
Conventionele indirecte taalhandeling
-> je kan uit de zinsinhoud afleiden welke indirecte taalhandeling de spreker wil stellen
-> zit in de afspraken die we met elkaar maken
Directives: imperatief als directe uiting van bevel kan agressief/onbeschoft overkomen
(cultureel bepaalde indirectheid = beleefdheid)
-> gaat het niet zeggen als bevel door een van de felicity conditions te
expliciteren
-> a en b: voorbereidende regels
-> spreker bedoelt het als bevel, maar in principe
kan toehoorder ‘nee’ zeggen (spanning)
-> c: oprechtheidsregel (verwijst naar gemoedstoestand
spreker)
Espressives: ook indirecte manier om te verwijzen naar achterliggende
geslaagdheidsvoorwaarden (voor een verontschuldiging)
-> a en b: voorbereidende regels
-> c: oprechtheidsregel
Niet-conventionele indirecte taalhandeling
-> je kan uit letterlijke uitingsbetekenis niet afleiden welke indirecte taalhandeling de
spreker wil stellen
-> achterliggende felicity conditions spelen geen rol meer
3