Samenvatting Erfelijkheidsleer
Hoofdstuk 1: Celleer
Inleiding
Mens = conglomeraat van miljarden samengestelde cellen
Cytologie = studie van de cel
organisme = menselijk leven
Plasma = basisstof cel
Cel = bouwsteen van alle levende organisme > Mens = optelsom van cellulaire gebeuren
Dus: Disfunctioneren van cellen heeft gevolgen voor functies van het totale organisme.
Een cel is de kleinst levende entiteit die voorkomen. Sommige organisme bestaan uit 1 cel. Een
organisme is dus een optelsom van dit cellulaire gebeuren. Cellen kunnen verschillende
vormen en afmetingen hebben Figuur 1.
Ook verschillende functies, indruk dat cellen niets met elkaar gemeen hebben.
(tegenovergestelde het geval) Figuur 2. De cel wordt omgeven door een membraan. Binnen
dit afgesloten geheel vinden we een aantal organellen of celonderelen (mitochondirïe, het
endoplasmatische reticulum, vacuolen, Golgi-apparaat, -lysosomen, centriolen, ribosomen,
kern). Al deze delen baden in het cytoplasma ook cytosol genoemd dat verstevigt wordt door
het cytoskelet. Figuur 3 geeft de grootheden aan.
alle afkortingen met –CYT hebben betrekking op cellen.
Endoplasmatische reticulum = chaotische cellen hangen gedeeltelijk samen in
cytoplasmatisch netwerk.
Voorwaarde van levende cel:
er moet stof en energie uitwisseling zijn celmembraan bepaalt dit.
Bouw en functie van de celonderdelen
Het celmembraan (bepaalt overlevingskansen van de cel)
Cel is omgeven door het plasmamembraan(= soort organisch vlies dat haar afzondert v/d
omgeving). Intercellulaire membranen: onderdelen binnen in de cel die omgeven zijn door
membraan.
Membranen zijn van het grootste belang voor de cel. ze maken mogelijk dat binnen hun
begrenzing een andere chemische samenstelling worden gevormd dan daarbuiten en zorgen
dat dit verschil behouden blijft complex gebeuren.
Vele functies moeten gelijktijdig verwezenlijkt worden, noden v/d cel moeten vervuld worden,
communicatie intern en extern moeten verzekerd blijven.
Erg uiteenlopende eigenschappen v/h membraan: doorlaatbaar, elastisch, actief,
soepel, zelfsluitend ,vervormbaar en toch sterk.
Hoe kan een membraan al deze functies gelijktijdig verwezenlijken en toch nauwkeurig en
betrouwbaar zijn?
Geheim: specifieke samenstellende delen en hun onderliggende organisatie. Chemisch
bestaat een membraan uit fosfolipiden, eiwitten en cholesterol
Functie van de fosfolipiden
Fosfolipiden zijn amfipatisch (= stoffen die 2 voorkeuren hebben, zowel hydrofiel
(waterminnend) als hydrofoob (watervrezend)). Is belangrijk gegeven daar de cel een
waterige oplossing is.
Vb.: zeep; hebben typische structuur. Bestaan uit lange rechte staart, met aan uiteinde een
kopdeeltje. Staart is hydrofoob, kop is hydrofiel. Opgelost in water vertonen zepen een zeer
karakteristiek gedrag. Figuur 4.
Fosfolipiden zijn veel complexer dan zepen. Bezitten een gevorkte staart die bestaat uit
vetzuurketens en omvangrijke hydrofiele kop met een neg. geladen fosforzuur.
Als dergelijke stoffen in water worden opgelost nemen ze spontaan een configuratie aan
waarbij beide in strijd zijnde verlangens toch worden bevredigd.
3 oplossingen mogelijk Figuur 5:
- Enkellaag gevormd: Gebeurt op grensvlak tussen lucht en water. Hydrofiele kop zit in water,
staart in lucht (vb. vloeistof zoals olie)
- Micellen gevormd: Kleine bolletjes waarbij hydrofiele kopjes naar buiten gericht en hydrofobe
staartjes naar binnen gericht zitten. (vb. kleine vetdruppels in afwaswater)
1
Hoofdstuk 1: Celleer
Inleiding
Mens = conglomeraat van miljarden samengestelde cellen
Cytologie = studie van de cel
organisme = menselijk leven
Plasma = basisstof cel
Cel = bouwsteen van alle levende organisme > Mens = optelsom van cellulaire gebeuren
Dus: Disfunctioneren van cellen heeft gevolgen voor functies van het totale organisme.
Een cel is de kleinst levende entiteit die voorkomen. Sommige organisme bestaan uit 1 cel. Een
organisme is dus een optelsom van dit cellulaire gebeuren. Cellen kunnen verschillende
vormen en afmetingen hebben Figuur 1.
Ook verschillende functies, indruk dat cellen niets met elkaar gemeen hebben.
(tegenovergestelde het geval) Figuur 2. De cel wordt omgeven door een membraan. Binnen
dit afgesloten geheel vinden we een aantal organellen of celonderelen (mitochondirïe, het
endoplasmatische reticulum, vacuolen, Golgi-apparaat, -lysosomen, centriolen, ribosomen,
kern). Al deze delen baden in het cytoplasma ook cytosol genoemd dat verstevigt wordt door
het cytoskelet. Figuur 3 geeft de grootheden aan.
alle afkortingen met –CYT hebben betrekking op cellen.
Endoplasmatische reticulum = chaotische cellen hangen gedeeltelijk samen in
cytoplasmatisch netwerk.
Voorwaarde van levende cel:
er moet stof en energie uitwisseling zijn celmembraan bepaalt dit.
Bouw en functie van de celonderdelen
Het celmembraan (bepaalt overlevingskansen van de cel)
Cel is omgeven door het plasmamembraan(= soort organisch vlies dat haar afzondert v/d
omgeving). Intercellulaire membranen: onderdelen binnen in de cel die omgeven zijn door
membraan.
Membranen zijn van het grootste belang voor de cel. ze maken mogelijk dat binnen hun
begrenzing een andere chemische samenstelling worden gevormd dan daarbuiten en zorgen
dat dit verschil behouden blijft complex gebeuren.
Vele functies moeten gelijktijdig verwezenlijkt worden, noden v/d cel moeten vervuld worden,
communicatie intern en extern moeten verzekerd blijven.
Erg uiteenlopende eigenschappen v/h membraan: doorlaatbaar, elastisch, actief,
soepel, zelfsluitend ,vervormbaar en toch sterk.
Hoe kan een membraan al deze functies gelijktijdig verwezenlijken en toch nauwkeurig en
betrouwbaar zijn?
Geheim: specifieke samenstellende delen en hun onderliggende organisatie. Chemisch
bestaat een membraan uit fosfolipiden, eiwitten en cholesterol
Functie van de fosfolipiden
Fosfolipiden zijn amfipatisch (= stoffen die 2 voorkeuren hebben, zowel hydrofiel
(waterminnend) als hydrofoob (watervrezend)). Is belangrijk gegeven daar de cel een
waterige oplossing is.
Vb.: zeep; hebben typische structuur. Bestaan uit lange rechte staart, met aan uiteinde een
kopdeeltje. Staart is hydrofoob, kop is hydrofiel. Opgelost in water vertonen zepen een zeer
karakteristiek gedrag. Figuur 4.
Fosfolipiden zijn veel complexer dan zepen. Bezitten een gevorkte staart die bestaat uit
vetzuurketens en omvangrijke hydrofiele kop met een neg. geladen fosforzuur.
Als dergelijke stoffen in water worden opgelost nemen ze spontaan een configuratie aan
waarbij beide in strijd zijnde verlangens toch worden bevredigd.
3 oplossingen mogelijk Figuur 5:
- Enkellaag gevormd: Gebeurt op grensvlak tussen lucht en water. Hydrofiele kop zit in water,
staart in lucht (vb. vloeistof zoals olie)
- Micellen gevormd: Kleine bolletjes waarbij hydrofiele kopjes naar buiten gericht en hydrofobe
staartjes naar binnen gericht zitten. (vb. kleine vetdruppels in afwaswater)
1