PROFESSIONALITEIT
Professionaliteit volgens de literatuur:
- Een pedagoog maakt deel uit van een georganiseerde beroepsgroep.
- De beroepsgroep bepaalt grotendeels zelf wat het werk inhoudt en hoe dat wordt
uitgevoerd.
- Er is relatieve zelfstandigheid, maar binnen wettelijke en professionele kaders.
- Het werk vraagt om professioneel handelen in onvoorspelbare situaties.
- Professionalisering zorgt voor erkenning van de beroepsgroep en haar expertise.
Professionalisering heeft 3 componenten:
1. Positioneel (beroepsniveau)
o Versterken van de positie van het beroep.
o Kenmerken:
▪ Eigen deskundigheidsgebied (competentieprofiel)
▪ Beroepsvereniging (zoals NVO)
▪ Beroepscode en tuchtrecht
▪ Controle op wie het beroep mag uitoefenen (registratie).
2. Inhoudelijk (individueel niveau)
o Ontwikkeling van professioneel handelen.
▪ Via opleidingen, bij- en nascholing (zoals NVO-registerpunten).
▪ Leren in de praktijk: reflectie, intervisie, supervisie.
3. Autonomie (tussen persoon en beroep)
o Zelfstandig beslissingen nemen binnen professionele kaders (afwegingskader)
o Rekening houden met eigen grenzen en die van de omgeving.
o Handelen afstemmen op het perspectief van de cliënt - cliëntperspectief
o Samenwerken met andere professionals (ketensamenwerking).
Competentieprofiel:
Taakgebieden in beroepsgroepen:
1. Cliëntgebonden taken: Taken die direct voortkomen uit het werken met jeugdigen,
opvoeders en andere cliënten.
o Vier kerntaken:
▪ Monitoren, screenen en vaccineren
▪ Signaleren, analyseren en toeleiden naar hulp
▪ Ondersteuning en dienstverlening
▪ Integrale zorg organiseren op lokaal niveau
o Interculturele uitdagingen & competenties:
▪ Referentiekader in kaart brengen: inzicht in eigen en andermans
culturele achtergrond.
, ▪Communicatie: duidelijke taal, checken of boodschap begrepen is, non-
verbale signalen begrijpen, werken met tolken (interculturele
communicatie competentie)
▪ Vertrouwensrelatie opbouwen: open houding, respect, huisbezoeken,
betrokkenheid tonen.
▪ Effectiviteit van interventies: kritisch beoordelen op bruikbaarheid en
cultuursensitiviteit.
▪ Bereik en toeleiding: gebruik maken van sleutelfiguren, rekening houden
met praktische belemmeringen.
▪ Kennisniveau: voorlichting (psycho-educatie) geven en wantrouwen
begrijpen.
▪ Opvoed- en opgroeivraagstukken in twee culturen: omgaan met
acculturatie, tweetaligheid, minderheidsstress.
▪ Veiligheid en signaleren: risico’s inschatten met kennis van culturele en
medische factoren.
2. Organisatiegebonden taken: Taken binnen de eigen organisatie, zoals samenwerking
en beleid.
o Interculturele uitdagingen:
▪ Samenwerken in divers team: iedereen heeft een eigen referentiekader
en communicatiestijl.
▪ Samenwerking met zelforganisaties: gelijkwaardigheid en goede
organisatorische afstemming zijn belangrijk.
3. Professiegebonden taken: Taken gericht op professionele ontwikkeling en profilering
van het vak.
o Interculturele aandachtspunten:
▪ Kritisch reflecteren: bewust zijn van je eigen culturele bril.
▪ Profileren: culturele diversiteit erkennen als essentieel onderdeel van
het vak.
▪ Deskundigheid bevorderen: blijvend ontwikkelen, ook in omgang met
culturele verschillen.
▪ Onderzoek: methoden evalueren in multiculturele context, met
aandacht voor o.a. sekse, religie en sociaaleconomische status.
Interculturele competenties: geïntegreerd geheel waarvan kennis-, houding- en
vaardigheidsaspecten deel uitmaken.
- Generieke competenties (voor iedereen in zorg en welzijn):
o Inzicht in eigen en andermans referentiekader
o Effectieve communicatie in interculturele situaties
o Vertrouwensrelatie opbouwen
o Samenwerken met mensen uit andere culturen
- Vakspecifieke competenties (gericht op doelgroep en context):
o Kennis van specifieke cliëntgroepen en hun situatie
o Informatie en advies geven dat aansluit op andere normen en kennisniveaus
o Ondersteunen bij opvoedingsvragen in twee culturen
, o Signaleren van cultuurgebonden risico’s zonder te snel te oordelen
o Interventies afstemmen op culturele context
o Moeilijk bereikbare groepen actief betrekken via bijeenkomsten en ontmoetingen
Interculturele communicatiecompetentie: vaardigheid om culturele verschillen te erkennen,
respecteren, tolereren en integreren in effectieve en gepaste communicatie. Bestaat uit drie
concepten:
1. Interculturele sensitiviteit (affectief): De bereidheid om culturele verschillen te
begrijpen en waarderen.
2. Interculturele behendigheid (gedragsmatig): Vaardigheden om effectief om te gaan
met interculturele interacties.
3. Intercultureel bewustzijn (cognitief): Het begrip van culturele conventies die ons
gedrag beïnvloeden.
Intercultureel bewustzijn:
- Belang: Het is essentieel voor interculturele communicatie, vooral door interculturele
trainingen. Dit bewustzijn wordt getraind in drie vormen: cognitief (begrip van culturele
verschillen), cultureel (kennis van culturele aspecten) en zelfbewustzijn (inzicht in eigen
vooroordelen).
- Levels:
1. Oppervlakkig bewustzijn: Kennis gebaseerd op stereotypen.
2. Bewustzijn van significante culturele verschillen: Via interacties, mogelijk via
cultuurconflict of intellectuele analyse.
3. Empathisch bewustzijn: Voelen wat een andere cultuur van binnenuit ervaart
(transspectie: tijdelijk geloven wat anderen geloven door hun overtuigingen,
aannames, perspectieven, gevoelens en consequenties te leren).
Benaderingen van leren:
- Cultuur-generiek: Globale culturele invloeden begrijpen (bijv. BaFa BaFa en culturele
assimilaties).
- Cultuur-specifiek: Specifieke cultuurkennis verwerven (bijv. roleplay, area studies).
Twee soorten leren:
1. Experimenteel leren: Via interactie en oefening.
2. Didactisch leren: Traditionele academische methoden.
Twee categorieën van culturele componenten:
1. Basis feitelijke informatie: Feiten over een cultuur (bijv. geschiedenis, geografie). ‘Wat’
aspect van cultuur.
2. Diep gestructureerde informatie: Culturele waarden die de diepere structuren van een
cultuur vormen. ‘Waarom’ concept van cultuur.
Modellen voor het onderzoeken van culturele waarden:
, - Parsons’ Model: Definieert culturele waardepatronen door 5 dilemma’s (bijv.
affectiviteit vs. affectieve neutraliteit). Complex maar systematisch model.
- Kluckhohn & Strodbeck’s Model: Onderzoekt hoe gemeenschappen 5 universele
problemen oplossen (3 manieren). Precies en heuristiek model.
- Condon & Yousef’s Model: Bestudeert zes interactiegebieden (bijv. zelf, familie,
gemeenschap), met 4/5 problemen met 3 oplossingen. Uitgebreid maar complex model.
- Hall’s Model: Verduidelijkt communicatie tussen hoge- en lage-contextculturen.
Simpel, precies en elegant model, maar oversimplificeert.
- Hofstede’s Model: Bestudeert werkgerelateerde culturele waarden op 4 consistente
dimensies (bijv. individualisme/collectivisme). Empirisch valide, maar alleen
werkgerelateerd, vooral voor mannen en oversimplificeert.
- Schwartz’s Model: Identificeert 10 categorieën van universele waarden in menselijk
gedrag, die worden opgedeeld in 2 dimensies.
Alle modellen zijn incompleet en hebben bias. Wel een goed concept gefragmenteerd over de
componenten van culturele waarden.
Het vaststellen van intercultureel bewustzijn:
1. Methoden voor basis feitelijke informatie over cultuur:
o Saville-Troile’s Questions: 20 categorieën met open vragen die begrip van een
cultuur toetsen.
o Kitao’s Test of American Culture: 100 meerkeuzevragen over 49 thema’s uit de
Amerikaanse cultuur.
o Kohl’s Fifty Questions: 50 open vragen om te beoordelen of iemand verder is
dan de beginfase van interculturele aanpassing.
o Harris and Moran’s Pre-deployment Area Questionnaire: 90 ja/nee-vragen
over cultuuraspecten, bedoeld voor mensen die voor werk naar een andere
cultuur gaan.
o Zwaktes van deze methoden:
▪ Er zijn veel vragen nodig vanwege de complexiteit van cultuur.
▪ Cultuur verandert snel, wat de actualiteit van de inhoud beïnvloedt (lage
contentvaliditeit).
2. Metingen van waarden (meer psychologisch dan cultureel):
o Allport, Vernon & Lindzey’s Study of Values
o Rokeach’s Value Survey
- Beide zijn betrouwbaar en valide, maar cultureel gezien beperkt inzetbaar.
3. Methoden voor intercultureel bewustzijn:
- Kluckhohn & Strodbeck’s culturele waardeoriëntaties: bruikbaar als vragenlijst, maar
erg tijdrovend voor deelnemers én onderzoekers.
- Gilgen & Cho: vereenvoudigde 5-puntsschaal met stellingen die culturele
waardeoriëntaties weergeven.
- Chen: 15 items gebaseerd op Kluckhohn en Condon & Yousef, ook op een 5-
puntsschaal.
o Sterkte: nauwkeurig en gebruiksvriendelijk
o Zwaktes: weinig empirisch getest, dus validiteit moet nog bevestigd worden.
Professionaliteit volgens de literatuur:
- Een pedagoog maakt deel uit van een georganiseerde beroepsgroep.
- De beroepsgroep bepaalt grotendeels zelf wat het werk inhoudt en hoe dat wordt
uitgevoerd.
- Er is relatieve zelfstandigheid, maar binnen wettelijke en professionele kaders.
- Het werk vraagt om professioneel handelen in onvoorspelbare situaties.
- Professionalisering zorgt voor erkenning van de beroepsgroep en haar expertise.
Professionalisering heeft 3 componenten:
1. Positioneel (beroepsniveau)
o Versterken van de positie van het beroep.
o Kenmerken:
▪ Eigen deskundigheidsgebied (competentieprofiel)
▪ Beroepsvereniging (zoals NVO)
▪ Beroepscode en tuchtrecht
▪ Controle op wie het beroep mag uitoefenen (registratie).
2. Inhoudelijk (individueel niveau)
o Ontwikkeling van professioneel handelen.
▪ Via opleidingen, bij- en nascholing (zoals NVO-registerpunten).
▪ Leren in de praktijk: reflectie, intervisie, supervisie.
3. Autonomie (tussen persoon en beroep)
o Zelfstandig beslissingen nemen binnen professionele kaders (afwegingskader)
o Rekening houden met eigen grenzen en die van de omgeving.
o Handelen afstemmen op het perspectief van de cliënt - cliëntperspectief
o Samenwerken met andere professionals (ketensamenwerking).
Competentieprofiel:
Taakgebieden in beroepsgroepen:
1. Cliëntgebonden taken: Taken die direct voortkomen uit het werken met jeugdigen,
opvoeders en andere cliënten.
o Vier kerntaken:
▪ Monitoren, screenen en vaccineren
▪ Signaleren, analyseren en toeleiden naar hulp
▪ Ondersteuning en dienstverlening
▪ Integrale zorg organiseren op lokaal niveau
o Interculturele uitdagingen & competenties:
▪ Referentiekader in kaart brengen: inzicht in eigen en andermans
culturele achtergrond.
, ▪Communicatie: duidelijke taal, checken of boodschap begrepen is, non-
verbale signalen begrijpen, werken met tolken (interculturele
communicatie competentie)
▪ Vertrouwensrelatie opbouwen: open houding, respect, huisbezoeken,
betrokkenheid tonen.
▪ Effectiviteit van interventies: kritisch beoordelen op bruikbaarheid en
cultuursensitiviteit.
▪ Bereik en toeleiding: gebruik maken van sleutelfiguren, rekening houden
met praktische belemmeringen.
▪ Kennisniveau: voorlichting (psycho-educatie) geven en wantrouwen
begrijpen.
▪ Opvoed- en opgroeivraagstukken in twee culturen: omgaan met
acculturatie, tweetaligheid, minderheidsstress.
▪ Veiligheid en signaleren: risico’s inschatten met kennis van culturele en
medische factoren.
2. Organisatiegebonden taken: Taken binnen de eigen organisatie, zoals samenwerking
en beleid.
o Interculturele uitdagingen:
▪ Samenwerken in divers team: iedereen heeft een eigen referentiekader
en communicatiestijl.
▪ Samenwerking met zelforganisaties: gelijkwaardigheid en goede
organisatorische afstemming zijn belangrijk.
3. Professiegebonden taken: Taken gericht op professionele ontwikkeling en profilering
van het vak.
o Interculturele aandachtspunten:
▪ Kritisch reflecteren: bewust zijn van je eigen culturele bril.
▪ Profileren: culturele diversiteit erkennen als essentieel onderdeel van
het vak.
▪ Deskundigheid bevorderen: blijvend ontwikkelen, ook in omgang met
culturele verschillen.
▪ Onderzoek: methoden evalueren in multiculturele context, met
aandacht voor o.a. sekse, religie en sociaaleconomische status.
Interculturele competenties: geïntegreerd geheel waarvan kennis-, houding- en
vaardigheidsaspecten deel uitmaken.
- Generieke competenties (voor iedereen in zorg en welzijn):
o Inzicht in eigen en andermans referentiekader
o Effectieve communicatie in interculturele situaties
o Vertrouwensrelatie opbouwen
o Samenwerken met mensen uit andere culturen
- Vakspecifieke competenties (gericht op doelgroep en context):
o Kennis van specifieke cliëntgroepen en hun situatie
o Informatie en advies geven dat aansluit op andere normen en kennisniveaus
o Ondersteunen bij opvoedingsvragen in twee culturen
, o Signaleren van cultuurgebonden risico’s zonder te snel te oordelen
o Interventies afstemmen op culturele context
o Moeilijk bereikbare groepen actief betrekken via bijeenkomsten en ontmoetingen
Interculturele communicatiecompetentie: vaardigheid om culturele verschillen te erkennen,
respecteren, tolereren en integreren in effectieve en gepaste communicatie. Bestaat uit drie
concepten:
1. Interculturele sensitiviteit (affectief): De bereidheid om culturele verschillen te
begrijpen en waarderen.
2. Interculturele behendigheid (gedragsmatig): Vaardigheden om effectief om te gaan
met interculturele interacties.
3. Intercultureel bewustzijn (cognitief): Het begrip van culturele conventies die ons
gedrag beïnvloeden.
Intercultureel bewustzijn:
- Belang: Het is essentieel voor interculturele communicatie, vooral door interculturele
trainingen. Dit bewustzijn wordt getraind in drie vormen: cognitief (begrip van culturele
verschillen), cultureel (kennis van culturele aspecten) en zelfbewustzijn (inzicht in eigen
vooroordelen).
- Levels:
1. Oppervlakkig bewustzijn: Kennis gebaseerd op stereotypen.
2. Bewustzijn van significante culturele verschillen: Via interacties, mogelijk via
cultuurconflict of intellectuele analyse.
3. Empathisch bewustzijn: Voelen wat een andere cultuur van binnenuit ervaart
(transspectie: tijdelijk geloven wat anderen geloven door hun overtuigingen,
aannames, perspectieven, gevoelens en consequenties te leren).
Benaderingen van leren:
- Cultuur-generiek: Globale culturele invloeden begrijpen (bijv. BaFa BaFa en culturele
assimilaties).
- Cultuur-specifiek: Specifieke cultuurkennis verwerven (bijv. roleplay, area studies).
Twee soorten leren:
1. Experimenteel leren: Via interactie en oefening.
2. Didactisch leren: Traditionele academische methoden.
Twee categorieën van culturele componenten:
1. Basis feitelijke informatie: Feiten over een cultuur (bijv. geschiedenis, geografie). ‘Wat’
aspect van cultuur.
2. Diep gestructureerde informatie: Culturele waarden die de diepere structuren van een
cultuur vormen. ‘Waarom’ concept van cultuur.
Modellen voor het onderzoeken van culturele waarden:
, - Parsons’ Model: Definieert culturele waardepatronen door 5 dilemma’s (bijv.
affectiviteit vs. affectieve neutraliteit). Complex maar systematisch model.
- Kluckhohn & Strodbeck’s Model: Onderzoekt hoe gemeenschappen 5 universele
problemen oplossen (3 manieren). Precies en heuristiek model.
- Condon & Yousef’s Model: Bestudeert zes interactiegebieden (bijv. zelf, familie,
gemeenschap), met 4/5 problemen met 3 oplossingen. Uitgebreid maar complex model.
- Hall’s Model: Verduidelijkt communicatie tussen hoge- en lage-contextculturen.
Simpel, precies en elegant model, maar oversimplificeert.
- Hofstede’s Model: Bestudeert werkgerelateerde culturele waarden op 4 consistente
dimensies (bijv. individualisme/collectivisme). Empirisch valide, maar alleen
werkgerelateerd, vooral voor mannen en oversimplificeert.
- Schwartz’s Model: Identificeert 10 categorieën van universele waarden in menselijk
gedrag, die worden opgedeeld in 2 dimensies.
Alle modellen zijn incompleet en hebben bias. Wel een goed concept gefragmenteerd over de
componenten van culturele waarden.
Het vaststellen van intercultureel bewustzijn:
1. Methoden voor basis feitelijke informatie over cultuur:
o Saville-Troile’s Questions: 20 categorieën met open vragen die begrip van een
cultuur toetsen.
o Kitao’s Test of American Culture: 100 meerkeuzevragen over 49 thema’s uit de
Amerikaanse cultuur.
o Kohl’s Fifty Questions: 50 open vragen om te beoordelen of iemand verder is
dan de beginfase van interculturele aanpassing.
o Harris and Moran’s Pre-deployment Area Questionnaire: 90 ja/nee-vragen
over cultuuraspecten, bedoeld voor mensen die voor werk naar een andere
cultuur gaan.
o Zwaktes van deze methoden:
▪ Er zijn veel vragen nodig vanwege de complexiteit van cultuur.
▪ Cultuur verandert snel, wat de actualiteit van de inhoud beïnvloedt (lage
contentvaliditeit).
2. Metingen van waarden (meer psychologisch dan cultureel):
o Allport, Vernon & Lindzey’s Study of Values
o Rokeach’s Value Survey
- Beide zijn betrouwbaar en valide, maar cultureel gezien beperkt inzetbaar.
3. Methoden voor intercultureel bewustzijn:
- Kluckhohn & Strodbeck’s culturele waardeoriëntaties: bruikbaar als vragenlijst, maar
erg tijdrovend voor deelnemers én onderzoekers.
- Gilgen & Cho: vereenvoudigde 5-puntsschaal met stellingen die culturele
waardeoriëntaties weergeven.
- Chen: 15 items gebaseerd op Kluckhohn en Condon & Yousef, ook op een 5-
puntsschaal.
o Sterkte: nauwkeurig en gebruiksvriendelijk
o Zwaktes: weinig empirisch getest, dus validiteit moet nog bevestigd worden.