INLEIDING
Wat is grammatica?
1. Taal als gedrag: grammatica bestaat uit patronen in dat gedrag
Bv: als je een stuk taart eet, begin je normaal met de punt, als je een hoofdzin
formuleert, zet je het werkwoord normaal op de tweede plaats
→ doe je dit niet, dan gedraag je je raar
→ een taal leren bestaat uit leren hoe je je talig behoort te gedragen
→ een taalkundige beschrijft die talige gedragspatronen in een
grammatica
→ lakmoesproef om die beschrijving op te stellen is taalgebruik, bv: staat in het NL
taalgebruik het vervoegde werkwoord in hoofdzinnen op de tweede plaats?
(kijk in tekstcorpora, op het internet, etc.)
2. Taal als cognitie: grammatica bestaat uit regels die in je hoofd opgeslagen liggen
Bv: een moedertaalspreker voelt aan dat bepaalde constructies fout zijn
→ een taal leren bestaat uit het opslaan van die regels in je hoofd
→ een taalkundige beschrijft die regels in een grammatica
→ lakmoesproef om die beschrijving op te stellen is introspectie, bv: voelt
een moedertaalspreker hoofdzinnen waarbij het vervoegde werkwoord
niet op de tweede plaats staat steeds aan als fout?
= kip-of-ei-probleem (taalverwerving door mens)
WOORDVOLGORDE IN DE ZIN
Algemeen
1. Werkwoordspolen
- Vervoegde werkwoorden op de tweede zinsplaats (na een eerste constituent)
- Alle andere werkwoorden staan wat verder achteraan, samen
= de eerste en tweede werkwoordspool
Bv: Gisteren hebben ze Tom beschuldigd van diefstal. Ze zouden me
helemaal gek kunnen maken, als ze willen.
- Rechtshoofdigheid van het NL in het spel: het hoofdwerkwoord staat normaal
rechts en enkel adpositieconstituenten / bijzinnen kunnen er makkelijk achter
2. Inherentieprincipe
= universeel principe: wat qua betekenis en / of grammaticaal een sterke band heeft,
staat normaal bijeen
- Des te inherenter het adjectief voor het substantief, des te dichter staat het
adjectief bij het substantief
- Bv: Het mooie oude stalen mes, de boze grote groene draak
- Des te inherenter het zinsdeel voor het werkwoord, des te dichter staat het
zinsdeel bij het werkwoord
- Gewone volgorde van de complementen tussen de twee polen: subject -
nominaal indirect object - direct & oorzakelijk object - predicatief complement
- prepositioneel (indirect) object
Bv: Gisteren heeft Els de man ons adres gegeven. Dat zou mij nog niet zo
gek lijken.
- Des te inherenter het zinsdeel voor het werkwoord, des te dichter staat het
zinsdeel bij het werkwoord
, → woordvolgorde in de rest van de zin verandert niet als er in de
tweede werkwoordspool niets staat
Bv: Karel is elke nacht dronken thuis gekomen. Karel komt elke nacht
dronken thuis.
→ zelfs als de zin slechts één werkwoord bevat, lijkt die (lege)
tweede werkwoordspool als een soort werkwoordelijke magneet te
fungeren
→ we zeggen dat er ook bij zinnen met slechts één werkwoord een
tweede werkwoordspool is (maar die is toevallig leeg)
3. Verwerkingsprincipe
= universeel principe: wat cognitief moeilijker te verwerken is, zet je meer naar achter
- Links-rechtsprincipe: bekende info vooraan, nieuwe info achteraan
- Complexiteitsprincipe: eenvoudigere elementen vooraan, complexere
elementen achteraan
- Bepaald liefst voor onbepaald
- Naamwoordelijk liefst voor adpositioneel
- Kan het inherentieprincipe overstemmen
Zinstypes
1. V2-zin = Basiszinstructuur van NL hoofdzinnen: meedelende zinnen
&vraagwoordvragen
1e zinsplaats
- Open voor alle zinsdelen
→ Bij een vraagwoordvraag: typisch de constituent met het
vraagwoord, bv: Wat ben je aan het doen?
→ Anders de standaardplaats van het subject: persoonlijke
voornaamwoorden kunnen hier enkel in hun gereduceerde vorm
staan als ze subject zijn, bv: Jou zullen we daar niet snel zien.
- Onbepaalde subjecten krijgen een generische betekenis
Bv: Een leeuw kan heel luid grommen. (gaat over leeuwen in het algemeen,
niet over een specifieke leeuw)
- Exact één constituent (zinsdeel of zinsdeelstuk), geen woorddeel
Bv: Van zulke walgelijke praktijken hebben ze me niet beschuldigd. (zinsdeel)
Bv: Van Marco zelf mag je geen foto’s nemen. (zinsdeelstuk)
- Mag niet leeg zijn (als het leeg is: zie V1-zin)
Bv: Het regent. Er is geen mens.
1e werkwoordspool
- Maximaal 1 woord: het finiete werkwoord
Middenstuk
, - Open voor alle zinsdelen: ordering volgend inherentie- en
verwerkingsprincipe, maar redelijk vrij
- Plaats voor meerdere zinsdelen, maar mag ook leeg zijn
- Liefst niet te lang (tangconstructies)
2e werkwoordspool
- Alle andere werkwoorden of leeg
Laatste zinsplaats
- Plaats voor meerdere zinsdelen, maar mag ook leeg zijn
- Enkel open voor adpositieconstituenten en bijzinnen
Aanloop en uitloop
- Vergelijkbaar met kop-en staartbepalingen bij NC’s en AdpC’s
- Voor eerste zinsplaats en na laatste
- Afgescheiden door komma of intonatiebreuk
- Vaak buiten eigenlijke zinsinhoud
2. V1-zin = V2-zin zonder eerste zinsplaats
- Ja-nee-vraag: Ben je helemaal gek geworden?
- Voorwaardelijke bijzin: Leest hij het boek niet, dan moet hij het teruggeven.
- Wens: Was het al maar morgen.
- Hortatief: Laat ons naar buiten gaan.
- Bevel: Neem even een lege pagina.
- Uitloop en aanloop kunnen nog aanwezig zijn: Integendeel, laten we
ophouden met kibbelen. Draai de afsluitdop erop, hè.
3. Vf-zin = V2-zin zonder eerste zinsplaats en eerste werkwoordspool
- Finiete werkwoord in de tweede werkwoordspool
- Bijzinnen
- Sowieso bij nevenschikkende voegwoorden en infinitiefzinnen
4. Bijzinnen in V2-structuur
- Directe, semi-directe rede en aankondigingszinnen
- Vergelijkende bijzinnen met als: erg formeel en infrequent
Bv: Hij staarde mij aan als begreep hij me niet.
- Toegevende bijzinnen met (ook) al
Bv: Al werkt ze nog zo hard, je zus kan niet slagen.
→ beide zijn ook te analyseren als bijzinnen met V1, ingeleid door
als en (ook) al als voegwoorden
- Balansschikking
Bv: Je kunt tegenwoordig nergens komen of je hoort achtergrondmuziek.
Bv: Ik twijfel er niet aan of Gerard komt morgen.
→ eerste zin heeft een ‘negatief’ element (nergens, niet)
→ geen echte nevenschikking: beide zinnen zijn geen onafhankelijke
mededelingen van elkaar
→ ook geen echte onderschikking
Wat is grammatica?
1. Taal als gedrag: grammatica bestaat uit patronen in dat gedrag
Bv: als je een stuk taart eet, begin je normaal met de punt, als je een hoofdzin
formuleert, zet je het werkwoord normaal op de tweede plaats
→ doe je dit niet, dan gedraag je je raar
→ een taal leren bestaat uit leren hoe je je talig behoort te gedragen
→ een taalkundige beschrijft die talige gedragspatronen in een
grammatica
→ lakmoesproef om die beschrijving op te stellen is taalgebruik, bv: staat in het NL
taalgebruik het vervoegde werkwoord in hoofdzinnen op de tweede plaats?
(kijk in tekstcorpora, op het internet, etc.)
2. Taal als cognitie: grammatica bestaat uit regels die in je hoofd opgeslagen liggen
Bv: een moedertaalspreker voelt aan dat bepaalde constructies fout zijn
→ een taal leren bestaat uit het opslaan van die regels in je hoofd
→ een taalkundige beschrijft die regels in een grammatica
→ lakmoesproef om die beschrijving op te stellen is introspectie, bv: voelt
een moedertaalspreker hoofdzinnen waarbij het vervoegde werkwoord
niet op de tweede plaats staat steeds aan als fout?
= kip-of-ei-probleem (taalverwerving door mens)
WOORDVOLGORDE IN DE ZIN
Algemeen
1. Werkwoordspolen
- Vervoegde werkwoorden op de tweede zinsplaats (na een eerste constituent)
- Alle andere werkwoorden staan wat verder achteraan, samen
= de eerste en tweede werkwoordspool
Bv: Gisteren hebben ze Tom beschuldigd van diefstal. Ze zouden me
helemaal gek kunnen maken, als ze willen.
- Rechtshoofdigheid van het NL in het spel: het hoofdwerkwoord staat normaal
rechts en enkel adpositieconstituenten / bijzinnen kunnen er makkelijk achter
2. Inherentieprincipe
= universeel principe: wat qua betekenis en / of grammaticaal een sterke band heeft,
staat normaal bijeen
- Des te inherenter het adjectief voor het substantief, des te dichter staat het
adjectief bij het substantief
- Bv: Het mooie oude stalen mes, de boze grote groene draak
- Des te inherenter het zinsdeel voor het werkwoord, des te dichter staat het
zinsdeel bij het werkwoord
- Gewone volgorde van de complementen tussen de twee polen: subject -
nominaal indirect object - direct & oorzakelijk object - predicatief complement
- prepositioneel (indirect) object
Bv: Gisteren heeft Els de man ons adres gegeven. Dat zou mij nog niet zo
gek lijken.
- Des te inherenter het zinsdeel voor het werkwoord, des te dichter staat het
zinsdeel bij het werkwoord
, → woordvolgorde in de rest van de zin verandert niet als er in de
tweede werkwoordspool niets staat
Bv: Karel is elke nacht dronken thuis gekomen. Karel komt elke nacht
dronken thuis.
→ zelfs als de zin slechts één werkwoord bevat, lijkt die (lege)
tweede werkwoordspool als een soort werkwoordelijke magneet te
fungeren
→ we zeggen dat er ook bij zinnen met slechts één werkwoord een
tweede werkwoordspool is (maar die is toevallig leeg)
3. Verwerkingsprincipe
= universeel principe: wat cognitief moeilijker te verwerken is, zet je meer naar achter
- Links-rechtsprincipe: bekende info vooraan, nieuwe info achteraan
- Complexiteitsprincipe: eenvoudigere elementen vooraan, complexere
elementen achteraan
- Bepaald liefst voor onbepaald
- Naamwoordelijk liefst voor adpositioneel
- Kan het inherentieprincipe overstemmen
Zinstypes
1. V2-zin = Basiszinstructuur van NL hoofdzinnen: meedelende zinnen
&vraagwoordvragen
1e zinsplaats
- Open voor alle zinsdelen
→ Bij een vraagwoordvraag: typisch de constituent met het
vraagwoord, bv: Wat ben je aan het doen?
→ Anders de standaardplaats van het subject: persoonlijke
voornaamwoorden kunnen hier enkel in hun gereduceerde vorm
staan als ze subject zijn, bv: Jou zullen we daar niet snel zien.
- Onbepaalde subjecten krijgen een generische betekenis
Bv: Een leeuw kan heel luid grommen. (gaat over leeuwen in het algemeen,
niet over een specifieke leeuw)
- Exact één constituent (zinsdeel of zinsdeelstuk), geen woorddeel
Bv: Van zulke walgelijke praktijken hebben ze me niet beschuldigd. (zinsdeel)
Bv: Van Marco zelf mag je geen foto’s nemen. (zinsdeelstuk)
- Mag niet leeg zijn (als het leeg is: zie V1-zin)
Bv: Het regent. Er is geen mens.
1e werkwoordspool
- Maximaal 1 woord: het finiete werkwoord
Middenstuk
, - Open voor alle zinsdelen: ordering volgend inherentie- en
verwerkingsprincipe, maar redelijk vrij
- Plaats voor meerdere zinsdelen, maar mag ook leeg zijn
- Liefst niet te lang (tangconstructies)
2e werkwoordspool
- Alle andere werkwoorden of leeg
Laatste zinsplaats
- Plaats voor meerdere zinsdelen, maar mag ook leeg zijn
- Enkel open voor adpositieconstituenten en bijzinnen
Aanloop en uitloop
- Vergelijkbaar met kop-en staartbepalingen bij NC’s en AdpC’s
- Voor eerste zinsplaats en na laatste
- Afgescheiden door komma of intonatiebreuk
- Vaak buiten eigenlijke zinsinhoud
2. V1-zin = V2-zin zonder eerste zinsplaats
- Ja-nee-vraag: Ben je helemaal gek geworden?
- Voorwaardelijke bijzin: Leest hij het boek niet, dan moet hij het teruggeven.
- Wens: Was het al maar morgen.
- Hortatief: Laat ons naar buiten gaan.
- Bevel: Neem even een lege pagina.
- Uitloop en aanloop kunnen nog aanwezig zijn: Integendeel, laten we
ophouden met kibbelen. Draai de afsluitdop erop, hè.
3. Vf-zin = V2-zin zonder eerste zinsplaats en eerste werkwoordspool
- Finiete werkwoord in de tweede werkwoordspool
- Bijzinnen
- Sowieso bij nevenschikkende voegwoorden en infinitiefzinnen
4. Bijzinnen in V2-structuur
- Directe, semi-directe rede en aankondigingszinnen
- Vergelijkende bijzinnen met als: erg formeel en infrequent
Bv: Hij staarde mij aan als begreep hij me niet.
- Toegevende bijzinnen met (ook) al
Bv: Al werkt ze nog zo hard, je zus kan niet slagen.
→ beide zijn ook te analyseren als bijzinnen met V1, ingeleid door
als en (ook) al als voegwoorden
- Balansschikking
Bv: Je kunt tegenwoordig nergens komen of je hoort achtergrondmuziek.
Bv: Ik twijfel er niet aan of Gerard komt morgen.
→ eerste zin heeft een ‘negatief’ element (nergens, niet)
→ geen echte nevenschikking: beide zinnen zijn geen onafhankelijke
mededelingen van elkaar
→ ook geen echte onderschikking