§1 Ontwikkeling van het leven
De aarde bestaat ongeveer 4,6 miljard jaar:
● 3,8 miljard jaar geleden ontstonden de eerste eencellige vormen van leven.
● 670 miljoen jaar geleden de eerste meercelligen.
● 542 miljoen jaar geleden de gepantserde dieren en de eerste vissen.
● 400 miljoen jaar geleden de eerste landplanten.
● 350 miljoen jaar geleden de eerste gewervelden (amfibieën, reptielen) en planten met
vaatbundels, die vaatbundels verbeten het transport van stoffen in planten.
● 250 miljoen jaar geleden ontstonden de zaadplanten.
● 65 miljoen jaar geleden de eerste zoogdieren en vogels.
De oudste fossielen met menselijke kenmerken zijn ongeveer 5 miljoen jaar oud.
Aan het ontstaan van leven ging waarschijnlijk een chemische evolutie vooraf. Tot ongeveer 3
miljard jaar geleden heten de atmosfeer, oeratmosfeer. De oeratmosfeer bevatte geen zuurstof. In
de oeratmosfeer ontstonden door o.a bliksemontladingen en uv-straling uit anorganische stoffen
de eerste kleine organische moleculen.
Organische stoffen:
● Kunnen alleen ontstaan in organismes.
● Het zijn grote moleculen en bevatten veel energie.
● Ook bevatten de moleculen een of meer atomen koolstof (C), waterstof (H) en meestal
zuurstof (O).
● Bijv. koolhydraten, eiwitten, vetten en nucleïnezuren.
Anorganische stoffen:
● Kunnen zowel in organismes en buiten organismes ontstaan.
● Het zijn kleine moleculen en bevatten weinig energie.
● Bijv. koolstofdioxide, zuurstof en water en keukenzout.
In de oerzeeen word oor indikking een organimsche oersoep gevormd, waarin grotere moleculen
en vervolgens de eerste cellen zijn ontstaan. De eerste organismen waren heterotrofe, anaerobe
bacteriën. Daarna ontstonden autotrofe bacteriën, ze konden zuurstof produceren. Dat zorgden
ervoor dat de atmosfeer zuurstof rijker werd. En de anaerobe organismen langzaam vergiftigd
werden. Rond die tijd ontstonden de aerobe heterotrofe bacteriën. Zij gebruikten de zuurstof om
organische stoffen af te breken.
Autotrofe organismen:
● Kan uit alleen anorganische stoffen, organische maken. Dit gebeurt bij de
koolstofassimilatie (vb. fotosynthese en chemosynthese) . Hebben dus geen ander voedsel
nodig.
● Bijv. planten en cyanobacteriën.
Heterotrofe organismen:
● Kunnen bovenstaande niet, dus hebben andere organismen nodig als voedsel.
● Bijv. dieren, schimmels, archaea en de meeste bacteriën