Ontwikkelingspsychologie
Ontwikkeling: de ordelijke, systematische voortgang en verandering over de levensloop op fysieke,
biologisch en/of psychologische gebieden als gevolg van biologische rijping en/of leren. Ontwikkeling
is een (dis)continu en cumulatief proces dat holistisch en zeer plastisch is en sterk beïnvloed wordt
door persoons- en omgevingsfactoren, maar ook door de historische en culturele context waarin het
plaatsvindt.
Invloeden op ontwikkeling:
- Normatieve leeftijdsgerelateerde invloeden
Ontwikkelingspsychologie: probeert ontwikkeling te beschrijven, verklaren en optimaliseren.
Gebieden hierin zijn
- Lichamelijk (prenataal)
- Cognitief en metacognitief
- Sociaal
- Emotioneel
Prenatale ontwikkeling
Ontwikkeling van Conceptie tot Geboorte
- Zygote (eerste 10-14 dagen): bevruchte eicel reist via eileiders naar baarmoeder en
ondergaat celdeling.
o Dag 4: Blastocyste gevormd (50+ cellen); trofoblast, belangrijk voor het leveren van
voedingsstoffen, ontwikkelt zich later tot placenta.
o Dag 7-9: Implantatie in baarmoederwand inclusief communicatie, positionering en
innesteling. Slechts 25% van de zygoten overleeft deze fase.
- Embryo (week 3-8): snelle organenontwikkeling, eerste hartslag.
o Week 3: Embryonale schijf vormt 3 lagen
▪ Ectoderm: Zenuwstelsel, huid, haar.
▪ Mesoderm: Spieren, botten, bloedsomloop.
▪ Endoderm: Spijsvertering, longen, urinewegen, vitale organen.
o Week 3,5: Begin hersenvorming door opzwellen bovenkant neurale buis,
celproliferatie (vorming nieuwe cellen) en migratie (cellen naar hunbestemming).
o Week 4 - 7: Ontwikkeling van ogen, oren, neus, armen en rudimentair skelet.
o Week 7-8: Seksuele differentiatie van indifferente gonade (XY → testikels, XX →
eierstokken).
o Week 8: Eerste bewegingen, bloedsomloop actief, hersenen sturen
spiersamentrekkingen aan, reactie op harde geluiden, verdere ontwikkeling
ledematen, vorming primitieve staart (wordt stuitbeen)
o Supportsystemen embryo
▪ Amnion: Bescherming en temperatuurregeling van vochtzak.
, ▪ Dooierzak: Produceert vroege bloedcellen.
▪ Chorion: Binnen amnion, vast aan dooierzak.
▪ Allantois: Vormt navelstreng (1 ader voor voeding, 2 slagaders voor
afvalstoffen).
- Foetus (week 9-geboorte): Verdere groei en verfijning van functies. Zintuigen ontwikkelen,
de foetus oefent bewegingen en krijgt een slaap/waakritme. Vanaf 22-26 weken is de foetus
levensvatbaar.
o Maand 3: Orgaansystemen werken samen, eerste waarneembare bewegingen.
o Maand 4-6: Reflexmatige bewegingen (zuigen, slikken), groei van nagels, haar,
wenkbrauwen.
o Eind maand 6: Bedekt met lanugo (dons) en vernix (dikke, beschermende crème)
o Maand 7-9: Snelle groei, rijping zenuwstelsel, slaap-waakritme (30-40 weken),
levensvatbaarheid (22-28 weken)
o Eind maand 9: Foetus meestal in foetushouding (hoofd naar beneden), versterking
samentrekkingen baarmoederspieren → geboorteproces begint. Gemiddelde
voldragen zwangerschap 37-41 weken, vroeggeboorte is <37 weken.
Omgevingsinvloeden op de Prenatale Ontwikkeling
- Teratogenen: Schadelijke stoffen of factoren (ziekten, medicijnen, drugs, alcohol, nicotine,
straling) die misvormingen, groeiachterstand of hersenschade kunnen veroorzaken. Risico
hangt af van de duur, dosis en timing (sensitieve periode).
o Factoren bij de moeder: Leeftijd (optimaal 16-35 jaar), voeding, levensstijl en
stressniveau beïnvloeden de ontwikkeling.
- Barker Hypothese: Slechte prenatale omstandigheden kunnen het risico op ziekten op latere
leeftijd verhogen.
Geboorte en Perinatale Zorg
- Drie fasen van de bevalling:
1. Weeën en verwijding baarmoederhals.
2. Geboorte van de baby.
3. Uitdrijving van de nageboorte.
- Apgar-test: Score (0-10) om de gezondheid van de baby direct na de geboorte te meten.
- Neonatal behavior assesment scale (NBAS): test neurologische integriteit en
reactievermogen op omgevingsstimuli.
- Problemen bij geboorte:
o Vroeggeboorte of laag geboortegewicht.
o Anoxie (zuurstoftekort) → risico op hersenbeschadiging.
o Genetische onverenigbaarheid (RH-factor).
o Effecten van pijnmedicatie en instrumentele bevallingen.
o Breech birth: voeten of billen liggen beneden → kan leiden tot anoxie.
Factoren na de Geboorte
, - Emotionele binding: Affectionele band die ouders met hun pasgeboren kind voelen.
o Engrossment (vaders): fascinatie met pasgeborene, inclusief wens voor aanraking,
vasthouden, aaien en praten.
- Postpartum depressie: Kan hechting tussen moeder en kind beïnvloeden.
- Relatie ouders: Nieuwe dynamiek, mogelijke stress en sibling rivalry.
- Culturele verschillen: Zorg en voorbereiding op gezinsuitbreiding variëren wereldwijd.
Preventie van Problemen
- Vermijden van schadelijke stoffen en stress.
- Gebalanceerd dieet en goede prenatale zorg.
- Vroege detectie en begeleiding bij risico’s.
Cognitieve ontwikkeling
Cognitie: het proces van kennis verwerven en gebruiken om problemen op te lossen. Het omvat
mentale activiteiten zoals aandacht, waarneming, leren, denken en geheugen, die helpen de
omgeving te begrijpen en eraan aan te passen.
Piaget:
- Het kind als een kleine wetenschapper die leert door interactie met de omgeving
(constructivisme).
- Intelligentie helpt bij aanpassing, en cognitieve ontwikkeling streeft naar evenwicht tussen
denken en omgeving (cognitief equilibrium via equilibratie).
- Kennis wordt opgebouwd in schema’s, mentale structuren die de werkelijkheid
representeren. Deze ontstaan door
o Organisatie (combineren van schema’s)
o Adaptatie: gebeurt via
▪ Assimilatie (nieuwe ervaringen inpassen in bestaande schema’s)
▪ Disequilibriums (tegenstelling tussen bestaand schema en nieuwe ervaring)
▪ Accommodatie (schema’s aanpassen of nieuwe creëren).
Piagets Theorie van Cognitieve Ontwikkeling: beschrijft cognitieve ontwikkeling als een vaste,
universele reeks fasen waarin kinderen actief kennis construeren.
Fasen van cognitieve ontwikkeling: invariante ontwikkelingssequentie waarin ontwikkelingen in één
bepaalde volgorde plaatsvinden, omdat elke ontwikkeling in de reeks een voorwaarde is voor de
latere
1. Sensomotorische fase (0-2 jaar): In deze fase ontwikkelen baby's hun cognitieve
vaardigheden door sensorische en motorische interacties met de wereld. Ze gaan van
reflexmatig gedrag naar doelgerichte handelingen en leren objecten te manipuleren en
onthouden, zelfs als ze niet zichtbaar zijn.
o Belangrijke ontwikkelingen:
▪ Gedragsschema’s helpen bij het verkennen en begrijpen van de omgeving.
, ▪ Probleemoplossing ontwikkelt zich door zes subfasen
• Eenvoudige reflexen (0 – 1 maand)
• Primaire circulaire reacties: gericht op eigen lichaam (1 – 4 maanden)
• Secundaire circulaire reacties: gericht op objecten buiten lichaam (4
tot 8 maanden)
• Coördinatie van secundaire reacties: doelgerichter (8 – 12 maanden)
• Tertiaire circulaire reacties: actief experimenteren om gevolg te zien
(12 – 18 maanden)
• Symbolisch probleemoplossing: internalisering van gedragsschema
om toekomstig gedrag te sturen (18 – 24 maanden)
▪ Imitatie begint rond 8-12 maanden en wordt nauwkeuriger tussen 12-18
maanden. Uitgestelde imitatie (vermogen om gedrag van een afwezig model
te reproduceren) verschijnt rond 18-24 maanden.
▪ Objectpermanentie: besef dat objecten blijven bestaan wanneer ze niet
langer zichtbaar zijn.
• 1-4 maanden: zoeken naar object dat verstopt is
• 4-8 maanden: terugvinden van gedeeltelijk verborgen objecten
• 8-12 maanden: opkomende objectpermanentie
• 18-24 maanden: volledig ontwikkelde objectpermanentie
2. Preoperationele fase (2-7 jaar): In deze fase ontwikkelt het kind symbolisch denken (gebruik
van beelden en woorden) maar mist nog logische redenering.
o Subfasen:
▪ Preconceptuele periode (2-4 jaar): begin van taalontwikkeling, pretend play,
animisme (levensechte eigenschappen aan niet levende objecten),
precausaal redeneren, transductief redeneren en egocentrisme
▪ Intuïtieve periode (4-7 jaar): minder egocentrisme, maar nog moeite met
conservatie door centrisme en gebrek aan reversibiliteit en decentratie (op
meer dan 1 aspect letten).
o Theory of Mind (ToM): Kinderen leren begrijpen dat anderen eigen gedachten en
intenties hebben en dat anderen niet altijd weten wat er gebeurt buiten zicht of in
de hersenen van anderen. Dit ontwikkelt zich rond 3 jaar (false-belief tasks) en kan
beïnvloed worden door sociale interacties, zoals broers en zussen.
3. Concreet-operationele fase (7-11 jaar): In deze fase ontwikkelen kinderen logisch denken,
maar alleen met concrete voorbeelden. Ze worden minder egocentrisch en denken meer
systematisch.
o Belangrijke kenmerken:
▪ Conservatie: inzicht dat hoeveelheid of aantal behouden blijft, ondanks
verandering in vorm.
▪ Classificatie: objecten ordenen in categorieën.
▪ Relationele logica: verbanden leggen tussen objecten.
▪ Mentale seriatie: objecten in volgorde plaatsen (bijv. klein naar groot).
▪ Transitiviteit: logisch redeneren over relaties (Jan > Piet, Piet > Kees →Jan >
Kees).
Ontwikkeling: de ordelijke, systematische voortgang en verandering over de levensloop op fysieke,
biologisch en/of psychologische gebieden als gevolg van biologische rijping en/of leren. Ontwikkeling
is een (dis)continu en cumulatief proces dat holistisch en zeer plastisch is en sterk beïnvloed wordt
door persoons- en omgevingsfactoren, maar ook door de historische en culturele context waarin het
plaatsvindt.
Invloeden op ontwikkeling:
- Normatieve leeftijdsgerelateerde invloeden
Ontwikkelingspsychologie: probeert ontwikkeling te beschrijven, verklaren en optimaliseren.
Gebieden hierin zijn
- Lichamelijk (prenataal)
- Cognitief en metacognitief
- Sociaal
- Emotioneel
Prenatale ontwikkeling
Ontwikkeling van Conceptie tot Geboorte
- Zygote (eerste 10-14 dagen): bevruchte eicel reist via eileiders naar baarmoeder en
ondergaat celdeling.
o Dag 4: Blastocyste gevormd (50+ cellen); trofoblast, belangrijk voor het leveren van
voedingsstoffen, ontwikkelt zich later tot placenta.
o Dag 7-9: Implantatie in baarmoederwand inclusief communicatie, positionering en
innesteling. Slechts 25% van de zygoten overleeft deze fase.
- Embryo (week 3-8): snelle organenontwikkeling, eerste hartslag.
o Week 3: Embryonale schijf vormt 3 lagen
▪ Ectoderm: Zenuwstelsel, huid, haar.
▪ Mesoderm: Spieren, botten, bloedsomloop.
▪ Endoderm: Spijsvertering, longen, urinewegen, vitale organen.
o Week 3,5: Begin hersenvorming door opzwellen bovenkant neurale buis,
celproliferatie (vorming nieuwe cellen) en migratie (cellen naar hunbestemming).
o Week 4 - 7: Ontwikkeling van ogen, oren, neus, armen en rudimentair skelet.
o Week 7-8: Seksuele differentiatie van indifferente gonade (XY → testikels, XX →
eierstokken).
o Week 8: Eerste bewegingen, bloedsomloop actief, hersenen sturen
spiersamentrekkingen aan, reactie op harde geluiden, verdere ontwikkeling
ledematen, vorming primitieve staart (wordt stuitbeen)
o Supportsystemen embryo
▪ Amnion: Bescherming en temperatuurregeling van vochtzak.
, ▪ Dooierzak: Produceert vroege bloedcellen.
▪ Chorion: Binnen amnion, vast aan dooierzak.
▪ Allantois: Vormt navelstreng (1 ader voor voeding, 2 slagaders voor
afvalstoffen).
- Foetus (week 9-geboorte): Verdere groei en verfijning van functies. Zintuigen ontwikkelen,
de foetus oefent bewegingen en krijgt een slaap/waakritme. Vanaf 22-26 weken is de foetus
levensvatbaar.
o Maand 3: Orgaansystemen werken samen, eerste waarneembare bewegingen.
o Maand 4-6: Reflexmatige bewegingen (zuigen, slikken), groei van nagels, haar,
wenkbrauwen.
o Eind maand 6: Bedekt met lanugo (dons) en vernix (dikke, beschermende crème)
o Maand 7-9: Snelle groei, rijping zenuwstelsel, slaap-waakritme (30-40 weken),
levensvatbaarheid (22-28 weken)
o Eind maand 9: Foetus meestal in foetushouding (hoofd naar beneden), versterking
samentrekkingen baarmoederspieren → geboorteproces begint. Gemiddelde
voldragen zwangerschap 37-41 weken, vroeggeboorte is <37 weken.
Omgevingsinvloeden op de Prenatale Ontwikkeling
- Teratogenen: Schadelijke stoffen of factoren (ziekten, medicijnen, drugs, alcohol, nicotine,
straling) die misvormingen, groeiachterstand of hersenschade kunnen veroorzaken. Risico
hangt af van de duur, dosis en timing (sensitieve periode).
o Factoren bij de moeder: Leeftijd (optimaal 16-35 jaar), voeding, levensstijl en
stressniveau beïnvloeden de ontwikkeling.
- Barker Hypothese: Slechte prenatale omstandigheden kunnen het risico op ziekten op latere
leeftijd verhogen.
Geboorte en Perinatale Zorg
- Drie fasen van de bevalling:
1. Weeën en verwijding baarmoederhals.
2. Geboorte van de baby.
3. Uitdrijving van de nageboorte.
- Apgar-test: Score (0-10) om de gezondheid van de baby direct na de geboorte te meten.
- Neonatal behavior assesment scale (NBAS): test neurologische integriteit en
reactievermogen op omgevingsstimuli.
- Problemen bij geboorte:
o Vroeggeboorte of laag geboortegewicht.
o Anoxie (zuurstoftekort) → risico op hersenbeschadiging.
o Genetische onverenigbaarheid (RH-factor).
o Effecten van pijnmedicatie en instrumentele bevallingen.
o Breech birth: voeten of billen liggen beneden → kan leiden tot anoxie.
Factoren na de Geboorte
, - Emotionele binding: Affectionele band die ouders met hun pasgeboren kind voelen.
o Engrossment (vaders): fascinatie met pasgeborene, inclusief wens voor aanraking,
vasthouden, aaien en praten.
- Postpartum depressie: Kan hechting tussen moeder en kind beïnvloeden.
- Relatie ouders: Nieuwe dynamiek, mogelijke stress en sibling rivalry.
- Culturele verschillen: Zorg en voorbereiding op gezinsuitbreiding variëren wereldwijd.
Preventie van Problemen
- Vermijden van schadelijke stoffen en stress.
- Gebalanceerd dieet en goede prenatale zorg.
- Vroege detectie en begeleiding bij risico’s.
Cognitieve ontwikkeling
Cognitie: het proces van kennis verwerven en gebruiken om problemen op te lossen. Het omvat
mentale activiteiten zoals aandacht, waarneming, leren, denken en geheugen, die helpen de
omgeving te begrijpen en eraan aan te passen.
Piaget:
- Het kind als een kleine wetenschapper die leert door interactie met de omgeving
(constructivisme).
- Intelligentie helpt bij aanpassing, en cognitieve ontwikkeling streeft naar evenwicht tussen
denken en omgeving (cognitief equilibrium via equilibratie).
- Kennis wordt opgebouwd in schema’s, mentale structuren die de werkelijkheid
representeren. Deze ontstaan door
o Organisatie (combineren van schema’s)
o Adaptatie: gebeurt via
▪ Assimilatie (nieuwe ervaringen inpassen in bestaande schema’s)
▪ Disequilibriums (tegenstelling tussen bestaand schema en nieuwe ervaring)
▪ Accommodatie (schema’s aanpassen of nieuwe creëren).
Piagets Theorie van Cognitieve Ontwikkeling: beschrijft cognitieve ontwikkeling als een vaste,
universele reeks fasen waarin kinderen actief kennis construeren.
Fasen van cognitieve ontwikkeling: invariante ontwikkelingssequentie waarin ontwikkelingen in één
bepaalde volgorde plaatsvinden, omdat elke ontwikkeling in de reeks een voorwaarde is voor de
latere
1. Sensomotorische fase (0-2 jaar): In deze fase ontwikkelen baby's hun cognitieve
vaardigheden door sensorische en motorische interacties met de wereld. Ze gaan van
reflexmatig gedrag naar doelgerichte handelingen en leren objecten te manipuleren en
onthouden, zelfs als ze niet zichtbaar zijn.
o Belangrijke ontwikkelingen:
▪ Gedragsschema’s helpen bij het verkennen en begrijpen van de omgeving.
, ▪ Probleemoplossing ontwikkelt zich door zes subfasen
• Eenvoudige reflexen (0 – 1 maand)
• Primaire circulaire reacties: gericht op eigen lichaam (1 – 4 maanden)
• Secundaire circulaire reacties: gericht op objecten buiten lichaam (4
tot 8 maanden)
• Coördinatie van secundaire reacties: doelgerichter (8 – 12 maanden)
• Tertiaire circulaire reacties: actief experimenteren om gevolg te zien
(12 – 18 maanden)
• Symbolisch probleemoplossing: internalisering van gedragsschema
om toekomstig gedrag te sturen (18 – 24 maanden)
▪ Imitatie begint rond 8-12 maanden en wordt nauwkeuriger tussen 12-18
maanden. Uitgestelde imitatie (vermogen om gedrag van een afwezig model
te reproduceren) verschijnt rond 18-24 maanden.
▪ Objectpermanentie: besef dat objecten blijven bestaan wanneer ze niet
langer zichtbaar zijn.
• 1-4 maanden: zoeken naar object dat verstopt is
• 4-8 maanden: terugvinden van gedeeltelijk verborgen objecten
• 8-12 maanden: opkomende objectpermanentie
• 18-24 maanden: volledig ontwikkelde objectpermanentie
2. Preoperationele fase (2-7 jaar): In deze fase ontwikkelt het kind symbolisch denken (gebruik
van beelden en woorden) maar mist nog logische redenering.
o Subfasen:
▪ Preconceptuele periode (2-4 jaar): begin van taalontwikkeling, pretend play,
animisme (levensechte eigenschappen aan niet levende objecten),
precausaal redeneren, transductief redeneren en egocentrisme
▪ Intuïtieve periode (4-7 jaar): minder egocentrisme, maar nog moeite met
conservatie door centrisme en gebrek aan reversibiliteit en decentratie (op
meer dan 1 aspect letten).
o Theory of Mind (ToM): Kinderen leren begrijpen dat anderen eigen gedachten en
intenties hebben en dat anderen niet altijd weten wat er gebeurt buiten zicht of in
de hersenen van anderen. Dit ontwikkelt zich rond 3 jaar (false-belief tasks) en kan
beïnvloed worden door sociale interacties, zoals broers en zussen.
3. Concreet-operationele fase (7-11 jaar): In deze fase ontwikkelen kinderen logisch denken,
maar alleen met concrete voorbeelden. Ze worden minder egocentrisch en denken meer
systematisch.
o Belangrijke kenmerken:
▪ Conservatie: inzicht dat hoeveelheid of aantal behouden blijft, ondanks
verandering in vorm.
▪ Classificatie: objecten ordenen in categorieën.
▪ Relationele logica: verbanden leggen tussen objecten.
▪ Mentale seriatie: objecten in volgorde plaatsen (bijv. klein naar groot).
▪ Transitiviteit: logisch redeneren over relaties (Jan > Piet, Piet > Kees →Jan >
Kees).