Leesverslag & aantekeningen: Sociologische Literatuur
Bibliografische informatie
Auteur: Karl Marx en Friedrich Engels Jaar: 1848
Titel: Het Communistisch Manifest
Gepubliceerd in / door: Workers’ Educational Association
Abstract
Schrijf zelf een beknopte samenvatting waarin je de belangrijkste ideeën & kernbegrippen van de tekst
weergeeft (in circa 100 woorden). Wees selectief, maar zorg dat de je de belangrijkste elementen
vermeldt.
Abstract: De bourgeoisie en het proletariaat zijn twee heel belangrijke klassen die, net zoals vele
voorgaande klassen, voor een revolutionaire strijd hebben gezorgd. Door de komst van machines en
fabrieken zijn familieverhoudingen uit elkaar beginnen vallen en is het klassenverschil vele duidelijker
geworden. De macht kwam terecht in de handen van de bourgeoisie waardoor het hebben van kapitaal
steeds belangrijker werd. Het kwam erop neer dat de proletariers in fabrieken gingen werken om geld te
verdienen en te overleven terwijl de bourgeoisie gebruik maakte van deze arbeidskracht en zelf rijker
werd door deze mensen, op een toen rechtvaardige manier, uit te buiten.
Citaat
Kies één of twee kerncitaten die weergeven waar de tekst om gaat en wat het centrale argument is.
Geef kort aan waarom je dit als kerncitaat beschouwt.
Citaat: Het volgend citaat beschouw ik als het kerncitaat van de tekst: “Sinds tientallen jaren is de
geschiedenis van nijverheid en handel slechts de geschiedenis van de opstand van de moderne
productiekrachten tegen de moderne productieverhoudingen, tegen de eigendomsverhoudingen, die de
levensvoorwaarden zijn van de bourgeoisie en van haar heerschappij. (p. 6)”
Dit citaat omschrijft in het kort het conflict dat zich voordoet, namelijk de klassenstrijd, en legt uit op
welke manier het conflict tot stand is gekomen. Het vertelt ons dat de manier waarop er aan handel wordt
gedaan, is veranderd en dat het produceren op een heel andere manier gebeurt. Het proletariaat (hier: de
moderne productiekrachten) verzet zich tegen de eigendomsverhoudingen, oftewel het feit dat men aan
overproductie doet en men niet meer produceert omdat men bepaalde goederen nodig heeft, maar dat
men produceert om deze goederen te kunnen verkopen en zo geld te verdienen. Het zijn de proletariers
die deze goederen maken en hier zeer lage lonen voor krijgen waardoor de bourgeoisie heel veel winst
kan maken en zo haar rijkdom en heerschappij blijft vergroten terwijl het proletariaat steeds onderdrukt
blijft. Het is dan deze laatste groep die zich begint te verzetten en begint in te zien dat het zo niet meer
verder kan.