Camera, regie en montage – samenvatting regie 2 : beeldtaal
Het ABC van beeldtaal
> Shots = beeld dat volledige opname is
> Scènes = opeenvolging van shots dat geheel vormt
o Ritme, continuïteit en drama
> Sequenties = opeenvolging van scènes die eenheid vormen
Inductie- of Koelesjov-effect
> Door volgorde worden beelden beïnvloedt + krijgen betekenis
Wat bepaalt het unieke karakter van een shot?
1) Het standpunt
Camerastandpunt
> Standpunt = plaatsing van de camera in de ruimte
> Rekening houden met fysieke beperkingen en continuïteit van verhaal
> Vertrekt vanuit horizon: hoe wij wereld ervaren en shots interpreteren
dutch angle = schuin plaatsen van camera
Optische as of handelingsas
> Denkbeeldige lijn tussen twee onderwerpen
> Best aan één zijde van de handelingsas zodat kijkrichtingen continu zijn
> Emotionele betrokkenheid: hoe dichter de camera bij as, hoe meer
betrokkenheid bij de situatie
POV-shot
> Camera is helemaal op de optische as geplaatst
> Toont letterlijk standpunt van één personage of personage spreekt kijker
rechtstreeks aan
2) Kadrage
> Kadrage = beeld in verschillende groottes capteren
> Blikveld kijker bepalen: selectie van werkelijkheid en bepaling van wat en
hoeveel we laten zien
Jump cuts
> Jump cut = spingers, veranderingen in shots
> Voldoende beeldkader wijzigen en jump cuts vermijden
Soorten kadrages
1. Establishing shot
, o Geeft overzicht voor kijker (locatie en sfeer)
o Is breuk tussen scènes
o Vaak drone of kraan gedraaid
2. Long shot
o Duidelijk wie er deelneemt aan scène en situeert personages in
ruimte
3. Medium shot
o Toont gezichtsexpressie en actie in ruimte
o Snijdt beeld van subject aan: hoofd tot heup of ruime borst
4. Medium close-up shot
o Toont enkel gezichtsexpressie
o Snijdt beeld van subject aan: hoofd tot schouder
5. Close-up shot
o Trekt meer aandacht naar gezichtsexpressie
o Benadrukt emotie
o Gezicht vult (bijna) hele beeld
6. Extreme close-up
o Accentueert emotie
7. Over the shoulder- shot
o Meekijken over schouder van ander personage
3) Perspectief
> Perspectief = gezichtspunt = hoogte waarop we de camera plaatsen t.o.v.
de vloer of hoe waaruit camera filmt vanuit de horizon
Hoger level – hoge hoek
> Hoger level = plaatsen van camera verder van de grond
> Hoge hoek = na hoger level camera naar beneden kantelen
Subjectieve perspectieven
> Kikkerperspectief = shot vanuit lage hoek
> Vogelperspectief = shot vanuit hoge hoek
4) Compositie
> Compositie = indeling van het totale beeldvlak binnen het gekozen kader
> Inhoudelijk: personages dat past bij vertelling in decor
> Vormelijk: regel van Derden, diepte en leidende lijnen
Regel van Derden
> Het beeld wordt verdeeld in negen gelijke vlakken
> Zorgt voor focus op bepaalde beelden
, Diepte
> Werken met plans: voor-, midden- en achterplan: voorgronden en
achtergronden
> Scherpte in voorgrond of achtergrond
Leidende lijnen
> Leidende lijnen = een compositietechniek waarbij lijnvormen worden
gebruikt om de blik van de kijker op een specifiek onderwerp of detail te
richten
> Ook als esthetische tool voor gehele compositie
> Vluchtlijnen = lijnen die in de diepte gaan (meest effectief)
5) Beweging
Vast of fix shot
> Vast/fix shot = beeld zonder camerabeweging
Pan
> Pan = de camera beweegt van links naar rechts (of omgekeerd) op de
horizontale as
> Camera draait horizontaal op statiefkop verandert oriëntatie van camera
maar niet positie
Tilt (up of down)
> Tilt = verticale camerabeweging
> Camera blijf op dezelfde plaats, en roteert verticaal op statiefkop
cameraperspectief verandert, maar camerastandpunt blijft gelijk
Lift (up of down)
> Lift = verticale camerabeweging
> Het cameraperspectief blijft ongewijzigd en het camerastandpunt
verandert
Zoom
> Zoom = verandering in de brandpuntafstand van lens t.o.v. de sensor
> Hoe korter de brandpuntafstand, hoe breder het shot
Travel (in, out, zijwaarts of lateraal)
Het ABC van beeldtaal
> Shots = beeld dat volledige opname is
> Scènes = opeenvolging van shots dat geheel vormt
o Ritme, continuïteit en drama
> Sequenties = opeenvolging van scènes die eenheid vormen
Inductie- of Koelesjov-effect
> Door volgorde worden beelden beïnvloedt + krijgen betekenis
Wat bepaalt het unieke karakter van een shot?
1) Het standpunt
Camerastandpunt
> Standpunt = plaatsing van de camera in de ruimte
> Rekening houden met fysieke beperkingen en continuïteit van verhaal
> Vertrekt vanuit horizon: hoe wij wereld ervaren en shots interpreteren
dutch angle = schuin plaatsen van camera
Optische as of handelingsas
> Denkbeeldige lijn tussen twee onderwerpen
> Best aan één zijde van de handelingsas zodat kijkrichtingen continu zijn
> Emotionele betrokkenheid: hoe dichter de camera bij as, hoe meer
betrokkenheid bij de situatie
POV-shot
> Camera is helemaal op de optische as geplaatst
> Toont letterlijk standpunt van één personage of personage spreekt kijker
rechtstreeks aan
2) Kadrage
> Kadrage = beeld in verschillende groottes capteren
> Blikveld kijker bepalen: selectie van werkelijkheid en bepaling van wat en
hoeveel we laten zien
Jump cuts
> Jump cut = spingers, veranderingen in shots
> Voldoende beeldkader wijzigen en jump cuts vermijden
Soorten kadrages
1. Establishing shot
, o Geeft overzicht voor kijker (locatie en sfeer)
o Is breuk tussen scènes
o Vaak drone of kraan gedraaid
2. Long shot
o Duidelijk wie er deelneemt aan scène en situeert personages in
ruimte
3. Medium shot
o Toont gezichtsexpressie en actie in ruimte
o Snijdt beeld van subject aan: hoofd tot heup of ruime borst
4. Medium close-up shot
o Toont enkel gezichtsexpressie
o Snijdt beeld van subject aan: hoofd tot schouder
5. Close-up shot
o Trekt meer aandacht naar gezichtsexpressie
o Benadrukt emotie
o Gezicht vult (bijna) hele beeld
6. Extreme close-up
o Accentueert emotie
7. Over the shoulder- shot
o Meekijken over schouder van ander personage
3) Perspectief
> Perspectief = gezichtspunt = hoogte waarop we de camera plaatsen t.o.v.
de vloer of hoe waaruit camera filmt vanuit de horizon
Hoger level – hoge hoek
> Hoger level = plaatsen van camera verder van de grond
> Hoge hoek = na hoger level camera naar beneden kantelen
Subjectieve perspectieven
> Kikkerperspectief = shot vanuit lage hoek
> Vogelperspectief = shot vanuit hoge hoek
4) Compositie
> Compositie = indeling van het totale beeldvlak binnen het gekozen kader
> Inhoudelijk: personages dat past bij vertelling in decor
> Vormelijk: regel van Derden, diepte en leidende lijnen
Regel van Derden
> Het beeld wordt verdeeld in negen gelijke vlakken
> Zorgt voor focus op bepaalde beelden
, Diepte
> Werken met plans: voor-, midden- en achterplan: voorgronden en
achtergronden
> Scherpte in voorgrond of achtergrond
Leidende lijnen
> Leidende lijnen = een compositietechniek waarbij lijnvormen worden
gebruikt om de blik van de kijker op een specifiek onderwerp of detail te
richten
> Ook als esthetische tool voor gehele compositie
> Vluchtlijnen = lijnen die in de diepte gaan (meest effectief)
5) Beweging
Vast of fix shot
> Vast/fix shot = beeld zonder camerabeweging
Pan
> Pan = de camera beweegt van links naar rechts (of omgekeerd) op de
horizontale as
> Camera draait horizontaal op statiefkop verandert oriëntatie van camera
maar niet positie
Tilt (up of down)
> Tilt = verticale camerabeweging
> Camera blijf op dezelfde plaats, en roteert verticaal op statiefkop
cameraperspectief verandert, maar camerastandpunt blijft gelijk
Lift (up of down)
> Lift = verticale camerabeweging
> Het cameraperspectief blijft ongewijzigd en het camerastandpunt
verandert
Zoom
> Zoom = verandering in de brandpuntafstand van lens t.o.v. de sensor
> Hoe korter de brandpuntafstand, hoe breder het shot
Travel (in, out, zijwaarts of lateraal)