WEEK 1 CONFUSING STORIES
Artikel van Emmott, C., & Alexander, M. Schemata
Schemata: zijn cognitieve structuren die algemene, generieke kennis representeren. Ze bevatten dus
geen details over specifieke mensen of gebeurtenissen, maar eerder over hoe zulke dingen er
meestal uitzien. Denk aan je idee van "een restaurant", niet een specifiek restaurant.
Wat en waarom?
Lezers gebruiken schemata om betekenis te geven aan gebeurtenissen en beschrijvingen in een
tekst. Schemata vullen die leemtes aan met achtergrondkennis die je ‘vanzelf’ meeneemt.
Bijvoorbeeld: als iemand "een restaurant binnengaat", denk jij meteen aan tafels, bediening,
bestellen, enz., zonder dat dat expliciet genoemd hoeft te worden.
- Schemata helpen je om ‘gaten’ in de tekst automatisch op te vullen.
- Schemata zijn cultureel en historisch bepaald, meaning different people may use different
schemata. Aangezien schemata de kennisbasis van individuen vertegenwoordigen, zijn ze
vaak cultureel en tijdgebonden. Ze worden meestal besproken als collectieve
kennisvoorraden die gedeeld worden door de typische leden van een bepaalde (of
veronderstelde) gemeenschap.
- Wat jij ‘vanzelfsprekend’ vindt in een situatie, hangt af van je achtergrond. Iemand in Japan
heeft misschien een ander schema van "restaurantbezoek" dan iemand in Frankrijk.
Concepts
● Frame: mentale representatie van objecten, omgevingen of situaties (What’s in a restaurant).
● Script: reeks van gebeurtenissen in stereotype situaties (e.g., entering, ordering, eating,
paying). Scripts also include roles, props, entry conditions and results.
● Scenario: situational knowledge (what happens when you go to the hospital)
● Plan: reeks stappen om een doel te bereiken in een niet-standaard situatie.. Hoe red je
iemand uit een gesloten kamer, elke situatie is uniek.
Onderzoekers gebruiken schema-theorie om te verklaren hoe lezers betekenis geven aan teksten die
niet alle informatie expliciet vermelden. AI-onderzoek laat zien hoe lezers met behulp van algemene
kennis gaten in de tekst opvullen. Schemata zijn situationeel en cultureel bepaald, dus niet elke lezer
vult dezelfde informatie in.
Schema’s sturen de interpretatie van een tekst, maar teksten kunnen ook bestaande schema’s
aanpassen of nieuwe doen ontstaan. Dit heet “tuning”. Schema’s veranderen door ervaring: ze
verzamelen nieuwe details of worden aangepast als iets niet meer klopt met eerdere kennis.
- Tuning: betekent dat een bestaand schema wordt aangepast op basis van nieuwe ervaringen
of informatie. Het gaat om kleine bijstellingen, niet om volledige vernieuwing.
Geschiedenis en ontwikkeling van schema-theorie
Kant (18e eeuw): eerste die het idee van schemata als mentale brug tussen begrippen en
waarneming beschreef.
Gestaltpsychologie (Wertheimer, Köhler, Koffka): we nemen dingen waar als gehelen, niet als losse
onderdelen → vergelijkbaar met hoe schemata werken.
Frederic Bartlett (1932): toonde aan dat mensen verhalen aanpassen aan hun bestaande kennis
(schemata) → Je vertelt een sprookje opnieuw, maar verandert onbewust details zodat het beter
‘klopt’ met jouw wereldbeeld. ‘alterations being made in line with the speakers’ schemata.”
1
,Roman Ingarden (1930s): stelde dat lezers literaire teksten interpreteren via “schematized aspects”
→ je vult ontbrekende informatie zelf in gebaseerd op kennis en verwachtingen.In de jaren ’70–’80:
schema-theorie herleeft in Artificial Intelligence. This research brought schema theory back in a
new way. When schemata were refined within Artificial Intelligence as mental constructs of knowledge
derived from an individual’s experience and learning. Their focus was on computational models for
language understanding.
In narrative studies, schema theory has been important not only for its role in explaining gap-filling in
reading, but also in relation to a reader’s knowledge of the overall structure of stories, termed “story
schemata”.
Story schemata (Rumelhart, Mandler): mentale modellen van hoe een verhaal meestal verloopt
(begin, conflict, oplossing). Sommigen (zoals Johnson-Laird) vinden dat je hier geen speciale
schema’s voor nodig hebt, algemene logica zou volstaan.
Super-coherence (de Beaugrande): kennis van thema’s en genres is ook schema-gebaseerd.
- Hier past “Knowledge of intertextual links’’ bij. Intertekstualiteit betekent: het verband tussen
teksten. Een tekst verwijst (impliciet of expliciet) naar andere teksten, genres, of culturele
producten. Schema-theorie helpt om dit te begrijpen, omdat intertekstuele verwijzingen vaak
werken via gedeelde culturele schema’s. Bijvoorbeeld: als een verhaal een parodie is op een
sprookje, dan werkt het alleen als de lezer het originele sprookjesschema herkent.
Narrativiteit en het belang van afwijking (Fludernik, Herman, Bruner, Hühn)
Fludernik (1996): Narrativiteit ≠ Plot
“There can therefore be narratives without plot, but there cannot be any narratives without a human
(anthropomorphic) experiencer.” Fludernik stelt: een tekst is een verhaal niet omdat er een plot is,
maar omdat er een menselijke ervaring wordt getoond. Het gaat dus om cognitieve schema’s van
mens-zijn: tijdsverloop, bewustzijn, emoties, doelen. Schema-theorie helpt hier omdat we menselijke
ervaringen herkennen door onze bestaande kennis van hoe mensen denken, voelen, handelen.
Herman (2002): verchil tussen iets wat wél een verhaal is en iets wat dat niet is.
Narrativehood: een tekst is of is niet een verhaal → binaire categorie.
Narrativity: in welke mate lijkt iets op een verhaal? → schaal (meer of minder verhalend).
Scripts vullen hiaten in teksten met verwachte, stereotype informatie. Maar: als een tekst alleen zulke
voorspelbare informatie bevat, dan is het niet echt een verhaal. Het is dan gewoon een beschrijving
van wat je al weet. Als er een gat is dat niet met een standaard script ingevuld kan worden, dan wordt
het interessant en heb je narratieve inhoud.
Bruner (1991) Hoe bereik je een goed verhaal? → een balans tussen canonicity and breach
Canonicity = de verwachte, typische gebeurtenissen (zoals een normaal diner).
Breach = de onverwachte of afwijkende gebeurtenissen (bijv. het eten explodeert).
Hühn & Kiefer over “eventfulness”
Eventfulness: het moment waarop iets afwijkt van het script. Deze afwijking krijgt pas betekenis
binnen een schema — zonder script is er ook geen breuk.
For them, deviations must be judged by viewing sequences in the context of cultural and historical
factors, using schemata to assess the degree of deviation. Wat als afwijking voelt in onze cultuur, is
misschien normaal in een andere.
Another important theoretical contribution of schema theory lies in discussions of literariness.
Literariteit = discourse deviation → een tekst is literair als hij de schema’s van de lezer uitdaagt of
verandert.
2
, ● Cook noemt dit schema refreshing (vs. schema preserving / schema reinforcing).
● Dit idee sluit aan bij Russische formalisten: defamiliarization (bekende dingen vreemd
maken).
● Cook erkent: ook journalistiek of wetenschapsteksten kunnen schema’s doorbreken → dus
literariteit ≠ per se fictie.
● Semino voegt toe: literatuur kan ook schema’s bevestigen. Literariteit is een schaal, geen
ja/nee.
● Historisch perspectief (Lotman): Medieval literature often confirmed beliefs. Modern
literature tends to challenge or deviate from norms
○ Middeleeuwen = aesthetics of identity (bevestiging),
○ Moderne tijd = aesthetics of opposition (afwijking).
● Jeffries: sommige lezers willen juist herkenning → schema affirmation.
Mind Style (Fowler, Emmott, Palmer)
‘’by stylisticians, who use linguistic analysis to study the thought representations of characters who
have difficulty comprehending the world around them, such as primitive humans, the mentally
impaired, and those alien to a culture’’.
- Fowler: stijlfiguren tonen hoe personages denken, vooral als ze de wereld niet goed
begrijpen (bijv. kinderen, buitenstaanders).
- Schrijvers onder-specifiëren dan bewust info → het personage snapt iets niet, maar de lezer
wel dankzij schema’s.
- Palmer: om gedachten van personages te volgen, hebben lezers continuing-consciousness
frames nodig → mentale modellen die gedachten samenhang geven over tijd.
Toepassen van schema theorie
● Feministische stilistiek (Mills): sommige teksten vereisen seksistische schema’s om begrepen
te worden → schema’s kunnen ideologisch beladen zijn.
● Humorstudies: humor ontstaat vaak door incongruente schema’s.
● Detectiveverhalen: hints worden verborgen in schema-consistente beschrijvingen → pas later
vallen afwijkingen op.
● Sciencefiction & absurdisme: schema’s verklaren hoe we vreemde werelden begrijpen.
● Onderwijspsychologie: schema’s helpen kinderen verhalen begrijpen en structureren.
● Filmstudies: schema’s verklaren coherentie, genreherkenning en karakteropbouw in films.
Shift naar tekst-specifieke kennis (Emmott 1997)
● Naast algemene schema’s bouwen lezers ook contextuele frames op tijdens het lezen.
● Dit is text-specific knowledge: unieke info over personages, plaatsen, situaties.
● Lezers updaten die kennis actief tijdens het verhaal.
Artikel van Hakemulder, F. (2020). Finding Meaning Through Literature: Foregrounding as an
Emergent Effect.
What makes literature meaningful? Hakemulder argues that true literary meaning comes not just from
personal relevance but from how literary style interacts with the reader. He introduces the idea of
foregrounding as central to this.
Foregrounding betekent dat een tekst op een opvallende manier afwijkt van het normale taalgebruik.
Dat kan op verschillende manieren, zoals: stijlbreuk, herhaling of inhoudelijke afwijkingen. Het doel is
om de aandacht van de lezer niet alleen op de inhoud, maar ook op de vorm te richten, zodat hij of zij
de wereld opnieuw of dieper ervaart — dit noemen we ook wel "defamiliarisering" (Russische
theorie).
3
, Such distortions (deviation and parallelism) are assumed to be dominant in literary discourse, but they
may occur in other genres as well. Volgens sommige wetenschappers zijn mensen psychologisch
geprogrammeerd om alert te zijn op afwijkingen. Dat betekent dat foregrounding misschien een
algemener psychologisch principe is — niet alleen iets literairs.
Foregrounding triggert psychologische reacties zoals: aandacht voor vorm i.p.v. alleen inhoud,
vertraging van leesproces, esthetisch genot en soms diepere betrokkenheid of inzicht. Daarom
betoogt Hakemulder betoogt dat foregrounding een interdisciplinaire theorie is. Het is niet alleen
van toepassing op literatuur, denk ook aan muziek: onverwachte ritmes of melodieën.
Er zijn vier soorten "achtergronden" waartegen iets kan afwijken:
1. Realiteit (bijv. pratend dier, maatschappelijk taboe),
2. De tekst zelf (bijv. gebroken rijmschema),
3. Het medium of de taal (vreemde grammatica, neologismen),
4. Genre of stijltraditie (bijv. afwijking binnen detectiveverhalen).
Afwijkingen hebben alleen effect als de lezer de achtergrondregel kent. Dit maakt foregrounding een
interactief proces. Je hebt dus zowel de tekst als een actieve lezer nodig → dit heet perceived
foregrounding. Daarom is foregrounding interdisciplinair relevant, en bruikbaar in literatuuronderwijs
om betrokkenheid, empathie en kritisch denken te stimuleren.
Hakemulder introduces the term “perceived foregrounding” to distinguish it from “textual
foregrounding”:
● Textual foregrounding: measurable, stylistic deviations (e.g. repetition, rare words).
● Perceived foregrounding: when a reader finds a passage striking, dominant, or unusual.
Om foregrounding te kunnen waarnemen, moeten lezers over de juiste achtergrondkennis beschikken
— wat Schank "memory organization packages" (MOPs) noemt. Dat zijn mentale structuren waarin
we dingen als taal, genre, en sociale normen hebben opgeslagen. Als een lezer zo’n afwijking niet
herkent, gebeurt er simpelweg niets. Wat voor de één opvallend is, kan voor een ander heel normaal
zijn. Daarom werkt foregrounding niet voor iedereen op dezelfde manier. Op grotere schaal verklaart
dit ook waarom kunst zich steeds moet vernieuwen. Zodra publiek en makers gewend raken aan een
bepaalde stijlbreuk, verliest die zijn effect: dus wordt er steeds iets nieuws bedacht om opnieuw te
verrassen.
4