Biologische invalshoek:
De erfelijkheid van een aandoening/stoornis
De biologische effecten van een aandoening op
iemand.
Aanleg, erfelijkheid, lichamelijke ziekten, voeding,
algehele lichamelijke conditie.
Psychologische invalshoek:
Het gene wat in het hoofd gebeurd.
geest en persoonlijkheid.
Verwerking trauma’s
Perfectionisme, onzekerheid, behoefte aan
bevestiging en negatieve gedachten.
Sociologische invalshoek:
De omgevingsfactoren.
Onverwachte opgaven en problemen.
De kwaliteit van het sociaal netwerk.
Conflicten met anderen, emotionele verwaarlozing, gebrek aan sociaal netwerk.
Autisme Spectrum Stoornis (ASS)
Hoofdkenmerken:
- Tekorten in de sociale communicatie en interactie.
- Beperkte repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten.
● Deze symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode.
● Deze symptomen veroorzaken significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale
of beroepsmatig functioneren of andere belangrijke terreinen.
● De stoornissen kunnen niet beter verklaard worden door een verstandelijke
beperking of globale ontwikkelingsachterstand.
Vertraging in de ontwikkeling van ToM-vaardigheden
- Theory of mind: het vermogen wat je hebt om je te verplaatsen in een ander.
Domein A: tekorten (beperkingen) in de sociaal communicatie en interactie (met anderen)
- Beperkingen in de sociaal-emotionele wederkerigheid.
- Beperkingen in de non-verbale communicatie.
- Beperkingen in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties.
Domein B: repetitieve (zich herhalende) stereotiepe patronen van gedrag, interesses
(belangstelling) of activiteiten.
Minstens twee van onderstaande:
- Stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of
spraak.
- Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines, rituele
patronen van verbaal en non-verbaal gedrag.
- Zeer beperkte, gefixeerde interesses die ‘abnormaal intens’ of gefocust zijn.
, - Hyper of hypo sensitive voor prikkels.
ASS wordt ook wel een informatieverwerkingsstoornis genoemd.
Verklaringstheorieën:
- Centrale coherentie theorie: gefragmenteerd waarnemen en beperkte samenhang
kunnen aanbrengen.
- Theory of Mind: beperkingen om zich in te leven in gevoelens, gedachten en
intenties van anderen.
- Executieve functies theorie: moeite om taken te plannen, organiseren en uit te
voeren.
Aansluiten bij iemand met ASS:
- Heb basiskennis
- Toon begrip en zorg dat de ander zich veilig voelt.
- Erkenning.
Aspecten die van belang zijn:
Aanpassen van de communicatie.
Visuele of verbale communicatie. Duidelijk, vermijd spreekwoorden, dubbele boodschappen,
wees concreet in wat verwacht wordt en geef slechts een boodschap tegelijk.
Bieden van structuur / ordening op drie hoofdgebieden.
Fysieke omgeving, tijd en activiteit.
Competenties van de hulpverlener:
- Bekijk de wereld vanuit de persoon met ASS.
- Kijk waar kwetsbaarheden, mogelijkheden en talenten liggen.
- Structuur voor de persoon met ASS, afgestemd op die persoon.
- Empowerment en zelfmanagement.
Subtypen van ASS, volgens de DSM-5:
Autistische stoornis (klassiek autisme):
Er moet sprake zijn van kenmerken in drie domeinen:
- Beperkingen in de sociale interactie.
- Gestoorde communicatie.
- Stereotiepe patronen van gedrag en interesse.
Mensen met klassiek autisme hebben vaak een lager IQ of een verstandelijke beperking.
Syndroom van asperger:
Er is in de ontwikkeling geen sprake geweest van een algemene achterstand, waardoor
asperger zich onderscheidt van klassiek autisme. Mensen met Asperger hebben vaak een
normale of hoog normale intelligentie.
PDD-NOS:
Een diagnose voor personen met ernstige, pervasieve problemen in de interactie.
Herstel (ondersteunende) benadering.
, Herstel gaat om het (leren) leven met een ontwrichtende aandoening, beperking of
kwetsbaarheid, waarbij de mogelijkheden en kracht van de mens centraal staan.
Herstel concept op meerdere niveaus:
Individueel niveau: de aandacht verschuift van de psychische aandoening en onmacht naar
het hernemen van de eigen regie binnen het eigen leven.
Collectief niveau: hierbij is het verbonden met zelfbeschikking, empowerment en
emancipatie van mensen met psychische aandoeningen en met het tegengaan van stigma
en disctrimniatie.
De fasen van herstel:
Fase 1: overweldigd worden door de aandoening.
Hier staan ontreddering en verwarring op de voorgrond. De overweldigende symptomen
lijken alles te bepalen en de persoon is vooral gericht op overleven.
Kenmerkend voor deze fase is het hopeloos zijn, machteloosheid en een geïsoleerd gevoel
hebben.
Fase 2: worstelen met de aandoening.
De angst om ‘overmand’ te worden is er nog steeds, maar er komt ook steeds meer een
vraag over hoe ermee om te gaan.
Kenmerkend zijn de worstelingen met het gebrek aan zelfvertrouwen en de zoektocht naar
de eigen identiteit.
Fase 3: leven met de aandoening.
Er komt een besef dat er met de aandoening kan worden geleefd.
Kenmerkend zijn het opbouwen van een nieuw ‘zelf’, het herstellen van rollen en het
aangaan van contacten met anderen.
Fase 4: leven voorbij de aandoening.
De aandoening raakt meer en meer op de achtergrond. Het is mogelijk nieuwe doelen te
stellen in het leven waarin rekening wordt gehouden met de aandoening maar waarbij het
niet op de voorgrond staat.
Empowerment: het ontwikkelen van de eigen kracht, talenten en mogelijkheden en de
ontwikkeling van inzicht in en acceptatie van onmogelijkheden en beperkingen.
Ervaringskennis: Kennis over wat helpt en wat belemmert bi herstel. Herstel en
empowerment steunen op ervaringskennis en -deskundigheid.
Herstelondersteunende zorg: alle zorg die gericht is op het bevorderen van het
herstelproces. Ondersteunen bij herstel betekent in elk geval op een andere manier kijken
naar mensen met een langdurige psychische kwetsbaarheid dan gebruikelijk was in de
psychiatrie.
Goed Hulpverlenerschap heeft een betrekking op de attitude van de hulpverlener en het
contact tussen cliënt en hulpverlener.
Kenmerken van herstelondersteunende zorg, de hulpverlener:
- Heeft een attitude van hoop en optimisme.