Thema 3: Van gen tot eiwit
1. Genexpressie
>DNA als drager van erfelijk materiaal
E engenis een stukje DNA met de code voor een eiwit.Dit leidt totkenmerken(oog- en haarkleur bv)
-Genotype: de genetischekenmerkenvan een individu.
-Fenotype:uitingsvormv kenmerken, niet enkel bepaalddoor genen, ook dooromgevingsfactoren
(hoe iets eruitziet, zich ontwikkelt of gedraagt)
Genexpressieis het proces waarbijgenenworden vertaaldnaareiwitten
Informatie op DNA transcriptie→ RNA-kopie translatie→ Eiwit
(INVLOED VAN OMGEVINGSFACTOREN: uiterlijk van sommigedieren kan veranderen door
omgevingsfactoren.Hermelijn: lage temp= witte vacht,hoge temp= bruine vacht)
>De bouw van DNA en RNA
zijn beidepolynucleïneketensdie opgebouwd zijn uitaaneengeschakeldenucleotiden
in kern
>Eiwitsynthese: van DNA naar RNA
= proces waar genexpressie plaatsvindt door de info van een gen te
gebruiken om eiwitten te maken
. T ranscriptievanDNAnaar mRNA(id kern)
1
2. TranslatievanmRNAnaar eeneiwit(in cytoplasma)
A. Transcriptie(in de kern)
1. DNA-keten wordtopengeknipt
.RNA-polymeraseleest DNA en maakt complementaire
2
RNA-streng =messenger-RNA (mRNA)
A U C G
3. mRNA verlaat de celkern naar hetcytoplasma
, B. Genetische code
ia een genetische code wordt DNA omgezet inaminozuren,die worden viapeptidebindingenaan
V
elkaar gebonden(20 verschillende AZ)
Eiwitten verschillen van elkaar door:aantalAZ(delengte),soortenAZ,volgorde(= primaire structuur)
Voor elk AZbestaat er eencodon/triplet dat bestaatuit 3 basen (in mRNA) dat overeenkomt met een
codogenuit het DNA
(43 = 64 codogenen (DNA) of codons (mRNA) van elk3 nucleotiden voor 20 AZ)
S tartcodon: start van translatie AZ: methionine (Met)
Stopcodon: stop van translatie geen AZ
C. Translatie(in cytoplasma)
= vertalen van nucleotiden, naar codons, naar aminozuren(eiwit)
T ransfer-RNA (tRNA): dient voor transport van AZ,bevat eenanticodon(leeskop) dat bestaat uit 3
nucleotiden waarmee het één specifiekcodonherkent.Door dat codon bindt het overeenkomstige
aminozuuraan het tRNA. Het tRNA vervoert aminozurennaar deribosomendie verantwoordelijk
zijn voor de effectievesynthesevaneiwitten.
ibosoom= kleine eiwitfabriekjes in het cytoplasma,opgebouwd uit eiwitten en tRNA
R
1. Start wnr mRNA wordt gebonden door het ribosoomen het eerste tRNA het
startcodonherkent
2.Ribosomenschuiven over mRNA, op elk codon pasteen specifiek tRNA dat zijn
eigen AZ aanbrengt
3. Het ribosoom plakt de AZ aan elkaar
4. Stopcodon wordt herkent
⇒eiwitketen
1. Genexpressie
>DNA als drager van erfelijk materiaal
E engenis een stukje DNA met de code voor een eiwit.Dit leidt totkenmerken(oog- en haarkleur bv)
-Genotype: de genetischekenmerkenvan een individu.
-Fenotype:uitingsvormv kenmerken, niet enkel bepaalddoor genen, ook dooromgevingsfactoren
(hoe iets eruitziet, zich ontwikkelt of gedraagt)
Genexpressieis het proces waarbijgenenworden vertaaldnaareiwitten
Informatie op DNA transcriptie→ RNA-kopie translatie→ Eiwit
(INVLOED VAN OMGEVINGSFACTOREN: uiterlijk van sommigedieren kan veranderen door
omgevingsfactoren.Hermelijn: lage temp= witte vacht,hoge temp= bruine vacht)
>De bouw van DNA en RNA
zijn beidepolynucleïneketensdie opgebouwd zijn uitaaneengeschakeldenucleotiden
in kern
>Eiwitsynthese: van DNA naar RNA
= proces waar genexpressie plaatsvindt door de info van een gen te
gebruiken om eiwitten te maken
. T ranscriptievanDNAnaar mRNA(id kern)
1
2. TranslatievanmRNAnaar eeneiwit(in cytoplasma)
A. Transcriptie(in de kern)
1. DNA-keten wordtopengeknipt
.RNA-polymeraseleest DNA en maakt complementaire
2
RNA-streng =messenger-RNA (mRNA)
A U C G
3. mRNA verlaat de celkern naar hetcytoplasma
, B. Genetische code
ia een genetische code wordt DNA omgezet inaminozuren,die worden viapeptidebindingenaan
V
elkaar gebonden(20 verschillende AZ)
Eiwitten verschillen van elkaar door:aantalAZ(delengte),soortenAZ,volgorde(= primaire structuur)
Voor elk AZbestaat er eencodon/triplet dat bestaatuit 3 basen (in mRNA) dat overeenkomt met een
codogenuit het DNA
(43 = 64 codogenen (DNA) of codons (mRNA) van elk3 nucleotiden voor 20 AZ)
S tartcodon: start van translatie AZ: methionine (Met)
Stopcodon: stop van translatie geen AZ
C. Translatie(in cytoplasma)
= vertalen van nucleotiden, naar codons, naar aminozuren(eiwit)
T ransfer-RNA (tRNA): dient voor transport van AZ,bevat eenanticodon(leeskop) dat bestaat uit 3
nucleotiden waarmee het één specifiekcodonherkent.Door dat codon bindt het overeenkomstige
aminozuuraan het tRNA. Het tRNA vervoert aminozurennaar deribosomendie verantwoordelijk
zijn voor de effectievesynthesevaneiwitten.
ibosoom= kleine eiwitfabriekjes in het cytoplasma,opgebouwd uit eiwitten en tRNA
R
1. Start wnr mRNA wordt gebonden door het ribosoomen het eerste tRNA het
startcodonherkent
2.Ribosomenschuiven over mRNA, op elk codon pasteen specifiek tRNA dat zijn
eigen AZ aanbrengt
3. Het ribosoom plakt de AZ aan elkaar
4. Stopcodon wordt herkent
⇒eiwitketen