Thema 4
het skelet (geraamte) van een mens bestaat uit ongeveer tweehonderd botten of
beenderen. Een andere naam voor alle botten samen is beenderstelsel.
Zoogdieren hebben een inwendig skelet met een wervelkolom. Mensen zijn
zoogdieren en hebben dus ook een inwendig skelet.
Je kunt het lichaam van een mens indelen in hoofd, romp en ledematen (armen
en benen).
De botten in het hoofd vormen samen de schedel. Bij de schedel horen ook de
bovenkaak en de onderkaak.
De schedel wordt gedragen door de wervelkolom (ruggengraat) die bestaat uit
halswervels, borstwervels en lendenwervels. De borstwervels, de ribben en het
borstbeen vormen samen de borstkas.
De schouderbladen en de sleutelbeenderen vormen samen de
schoudergordel.
De heupbeenderen, het heiligbeen en het staartbeen vormen samen de
bekkengordel of het bekken.
Onder aan het heiligbeen zit het staartbeen (stuitje).
De botten in de ledematen lijken op elkaar. Een arm bestaat uit het
opperarmbeen, de ellepijp, het spaakbeen en de botten van de hand. Een been
bestaat uit het dijbeen, het scheenbeen, het kuitbeen en de botten van de voet.
De ellepijp en het spaakbeen zijn moeilijk uit elkaar te houden. Er is een
ezelsbruggetje: bij de pols zit de ellepijp aan de kant van de pink.
4 functies skelet
Doordat je botten stevig zijn, kun je rechtop staan. Het skelet geeft dus
stevigheid aan je lichaam.
Het skelet maakt ook beweging mogelijk. Veel botten zijn beweeglijk met
elkaar verbonden. Aan de botten zitten spieren vast, waarmee je ze kunt
bewegen.
Het skelet beschermt je organen. De borstkas beschermt de longen en het
hart, de schedelbeenderen beschermen de hersenen.
De vierde functie van het skelet is vormgeven aan je lichaam. De schedel
geeft bijvoorbeeld een ronde vorm aan je hoofd.
De vorm van het skelet en de botten heeft te maken met de functie. De
schedelbeenderen vormen samen een holte, waardoor ze de hersenen kunnen
beschermen. Aan veel botten zitten uitsteeksels, waardoor er spieren aan vast
kunnen zitten.
Botten/ beenderen: weefsel dat stevig is en waardoor je rechtop kunt staan
Skelet: alle botten of beenderen van een mens of dier
, In je oren en je neus zit buigzaam kraakbeen, maar de meeste botten in je
lichaam zijn hard en stevig. Die buigen niet, maar ze kunnen wel breken.
Pijpbeenderen en platte beenderen- In pijpbeenderen, zoals het dijbeen, bevindt
zich een mergholte. In de mergholte slaat het lichaam vet op. Omdat vet wat
gelig is, noem je dit geel beenmerg. In de koppen van een pijpbeen zit geen
mergholte. Hier is het bot sponsachtig. Tussen het botweefsel bevinden zich
kleine holten. In deze holten zit rood beenmerg. In rood beenmerg worden
nieuwe bloedcellen gevormd. Daardoor is dit weefsel rood van kleur. Ook in
platte beenderen, zoals het heupbeen en het schouderblad, zit rood beenmerg.
Pijpbeenderen: botten met geel beenmerg in de mergholte en rood beenmerg in
de kop.
Botten bestaan vooral uit kalkzouten en collageen (lijmstof). De kalkzouten
geven stevigheid(hardheid) aan het botweefsel. Collageen zorgt ervoor dat
botweefsel een beetje buigzaam blijft. Door kalkzouten en collageen zijn botten
stevig en kunnen ze niet gemakkelijk buigen of breken.
In het skelet komen twee typen weefsel voor: kraakbeenweefsel en botweefsel.
Tussen de cellen van beide weefsels zit tussencelstof.
In kraakbeenweefsel liggen de cellen in groepjes bij elkaar in elastische
tussencelstof. Daardoor is kraakbeen buigzaam. Het zit bijvoorbeeld in je neus,
in je oorschelpen, en tussen je ribben en het borstbeen. Ook tussen de wervels
van de wervelkolom zit kraakbeen.
In botweefsel liggen de cellen in kringen rondom kleine kanaaltjes. Door die
kanaaltjes lopen bloedvaten. De botcellen zijn aan elkaar verbonden met
uitlopers. De tussencelstof van bot bestaat vooral uit kalkzouten en collageen.
Daardoor is botweefsel hard en niet buigzaam.
Bij baby’s bestaat het skelet vooral uit kraakbeenweefsel. Daardoor kan een
baby gemakkelijk een teen in zijn mond steken. Tijdens de groei verandert het
meeste kraakbeen in bot. De botten van kinderen bevatten nog veel collageen.
Bij het ouder worden neemt de hoeveelheid collageen in de botten af en de
hoeveelheid kalkzouten neemt toe. De botten worden daardoor steeds minder
buigzaam. Bij oudere mensen bevat de tussencelstof nog maar weinig collageen.
Hun botten breken daardoor gemakkelijker.
De schedelbeenderen van een baby zitten nog niet aan elkaar vast. Tussen de
botten van de schedel van een baby zitten ruimten, die gevuld zijn met
bindweefsel (zie afbeelding 4). Deze ruimten heten fontanellen. Na ongeveer
anderhalf jaar zijn de fontanellen dichtgegroeid en is tussen de botten alleen nog
een naad te zien.
het skelet (geraamte) van een mens bestaat uit ongeveer tweehonderd botten of
beenderen. Een andere naam voor alle botten samen is beenderstelsel.
Zoogdieren hebben een inwendig skelet met een wervelkolom. Mensen zijn
zoogdieren en hebben dus ook een inwendig skelet.
Je kunt het lichaam van een mens indelen in hoofd, romp en ledematen (armen
en benen).
De botten in het hoofd vormen samen de schedel. Bij de schedel horen ook de
bovenkaak en de onderkaak.
De schedel wordt gedragen door de wervelkolom (ruggengraat) die bestaat uit
halswervels, borstwervels en lendenwervels. De borstwervels, de ribben en het
borstbeen vormen samen de borstkas.
De schouderbladen en de sleutelbeenderen vormen samen de
schoudergordel.
De heupbeenderen, het heiligbeen en het staartbeen vormen samen de
bekkengordel of het bekken.
Onder aan het heiligbeen zit het staartbeen (stuitje).
De botten in de ledematen lijken op elkaar. Een arm bestaat uit het
opperarmbeen, de ellepijp, het spaakbeen en de botten van de hand. Een been
bestaat uit het dijbeen, het scheenbeen, het kuitbeen en de botten van de voet.
De ellepijp en het spaakbeen zijn moeilijk uit elkaar te houden. Er is een
ezelsbruggetje: bij de pols zit de ellepijp aan de kant van de pink.
4 functies skelet
Doordat je botten stevig zijn, kun je rechtop staan. Het skelet geeft dus
stevigheid aan je lichaam.
Het skelet maakt ook beweging mogelijk. Veel botten zijn beweeglijk met
elkaar verbonden. Aan de botten zitten spieren vast, waarmee je ze kunt
bewegen.
Het skelet beschermt je organen. De borstkas beschermt de longen en het
hart, de schedelbeenderen beschermen de hersenen.
De vierde functie van het skelet is vormgeven aan je lichaam. De schedel
geeft bijvoorbeeld een ronde vorm aan je hoofd.
De vorm van het skelet en de botten heeft te maken met de functie. De
schedelbeenderen vormen samen een holte, waardoor ze de hersenen kunnen
beschermen. Aan veel botten zitten uitsteeksels, waardoor er spieren aan vast
kunnen zitten.
Botten/ beenderen: weefsel dat stevig is en waardoor je rechtop kunt staan
Skelet: alle botten of beenderen van een mens of dier
, In je oren en je neus zit buigzaam kraakbeen, maar de meeste botten in je
lichaam zijn hard en stevig. Die buigen niet, maar ze kunnen wel breken.
Pijpbeenderen en platte beenderen- In pijpbeenderen, zoals het dijbeen, bevindt
zich een mergholte. In de mergholte slaat het lichaam vet op. Omdat vet wat
gelig is, noem je dit geel beenmerg. In de koppen van een pijpbeen zit geen
mergholte. Hier is het bot sponsachtig. Tussen het botweefsel bevinden zich
kleine holten. In deze holten zit rood beenmerg. In rood beenmerg worden
nieuwe bloedcellen gevormd. Daardoor is dit weefsel rood van kleur. Ook in
platte beenderen, zoals het heupbeen en het schouderblad, zit rood beenmerg.
Pijpbeenderen: botten met geel beenmerg in de mergholte en rood beenmerg in
de kop.
Botten bestaan vooral uit kalkzouten en collageen (lijmstof). De kalkzouten
geven stevigheid(hardheid) aan het botweefsel. Collageen zorgt ervoor dat
botweefsel een beetje buigzaam blijft. Door kalkzouten en collageen zijn botten
stevig en kunnen ze niet gemakkelijk buigen of breken.
In het skelet komen twee typen weefsel voor: kraakbeenweefsel en botweefsel.
Tussen de cellen van beide weefsels zit tussencelstof.
In kraakbeenweefsel liggen de cellen in groepjes bij elkaar in elastische
tussencelstof. Daardoor is kraakbeen buigzaam. Het zit bijvoorbeeld in je neus,
in je oorschelpen, en tussen je ribben en het borstbeen. Ook tussen de wervels
van de wervelkolom zit kraakbeen.
In botweefsel liggen de cellen in kringen rondom kleine kanaaltjes. Door die
kanaaltjes lopen bloedvaten. De botcellen zijn aan elkaar verbonden met
uitlopers. De tussencelstof van bot bestaat vooral uit kalkzouten en collageen.
Daardoor is botweefsel hard en niet buigzaam.
Bij baby’s bestaat het skelet vooral uit kraakbeenweefsel. Daardoor kan een
baby gemakkelijk een teen in zijn mond steken. Tijdens de groei verandert het
meeste kraakbeen in bot. De botten van kinderen bevatten nog veel collageen.
Bij het ouder worden neemt de hoeveelheid collageen in de botten af en de
hoeveelheid kalkzouten neemt toe. De botten worden daardoor steeds minder
buigzaam. Bij oudere mensen bevat de tussencelstof nog maar weinig collageen.
Hun botten breken daardoor gemakkelijker.
De schedelbeenderen van een baby zitten nog niet aan elkaar vast. Tussen de
botten van de schedel van een baby zitten ruimten, die gevuld zijn met
bindweefsel (zie afbeelding 4). Deze ruimten heten fontanellen. Na ongeveer
anderhalf jaar zijn de fontanellen dichtgegroeid en is tussen de botten alleen nog
een naad te zien.