Soorten psychologen:
- Experimenteel: voeren het meeste onderzoek uit, wat nieuwe kennis creëert
- Docenten: geven les van het HBO tot universiteit en soms behandelen ze ook mensen
- Toegepast: geven trainingen, psychologische behandelingen en ontwerpen speciale
gereedschappen
Zes kritische denkvaardigheden:
1. Wat is de bron? Vraag je af of de bron iets belangrijks te winnen had bij de bewering
en of degene feitelijke kennis heeft of op zijn minst advies heeft gevraagd. Misschien
probeert de bron politieke punten te scoren.
2. Is de bewering redelijk of extreem? Waarschuwingslampjes moeten gaan branden als
de bewering in strijd is met de bestaande kennis.
3. Wat is het bewijsmateriaal? Anekdotisch bewijsmateriaal kan uit ervaringen van
enkele mensen bestaan maar dan is het riskant om aan te nemen dat het voor
iedereen geldt. Er is wetenschappelijk bewijsmateriaal nodig.
4. Kan de conclusie zijn beïnvloed door bias? De veelvoorkomende soorten zijn
conformation bias en emotionele bias.
5. Worden veelvoorkomende denkfouten vermeden? De correlatie-causaliteit-denkfout
is bijvoorbeeld als twee dingen op hetzelfde moment voorkomen, dat de een de
ander veroorzaakt.
6. Zijn voor het oplossen van het probleem verschillende invalshoeken nodig? Voor een
probleem dat uit meerdere facetten bestaat, is een complexere oplossing nodig.
Conformation bias: de neiging om informatie die niet bij je opvattingen aansluit te negeren
of te bekritiseren en om in plaats daarvan informatie te zoeken waar je het wel mee eens
bent.
Zes psychologische perspectieven:
1. Biologisch perspectief
René Descartes stelde het eerste radicaal nieuwe idee voor: een scheiding tussen de
spirituele geest en het fysieke lichaam. Het idee was dat de kerk de geest buiten het
wetenschappelijk onderzoek kon houden, maar dat het bestuderen van menselijke
gevoelens en gedragingen toch kon doorgaan, omdat deze op lichamelijke activiteit
in het zenuwstelsel waren gebaseerd.
Moderne biologische psychologen beschouwen de geest als een product van de
hersenen. Ze zoeken naar de oorzaken van ons gedrag in het zenuwstel, het
endocriene stelsel en de genen.
Neurowetenschap: het vakgebied dat zich richt op het begrip van hoe de hersenen
gedachten, gevoelens, motieven, bewustzijn en andere mentale processen creëren.
Evolutionaire psychologie: beschouwt gedrag en hun mentale processen op basis van
hun genetische aanpassingen aan overleving en voortplanting. (Darwin’s natuurlijke
selectie)
2. Cognitief perspectief
Wilhem Wundt dacht dat het mogelijk was de menselijk geest op eenzelfde manier te
simplificeren als het periodiek systeem. Zijn baanbrekende inzicht: de
, wetenschappelijke methoden konden ook gebruikt worden om de geest en het
lichaam te bestuderen.
Introspectie: beschrijving van je eigen innerlijk bewust ervaringen.
Structuralisme: stroming binnen de psychologie die de basisstructuren van de geest
en gedachten trachtte te ontrafelen.
Gestaltpsychologie: meent dat een groot deel van onze perceptie wordt gevormd
door aangeboren en in de hersenen verankerde factoren.
Functionalisme: stroming binnen de psychologie die meende dat psychische
stoornissen het beste begrepen kunnen in het licht van hun adaptieve nut en functie.
Niet echt wetenschappelijk genoemd omdat de introspectieve methode subjectief is.
Cognitief perspectief: de nadruk ligt op mentale processen zoals leren, geheugen,
perceptie en denken als vormen van informatieverwerking.
3. Behavioristisch perspectief
Behavioristen bouwen voort op het idee dat je enkel zekerheid kan verwerven over
datgene wat je kunt waarnemen en op het idee dat de mens bij de geboorte een
tabula rasa is. Dat is een onbeschreven blad dat door ervaring en leerprocessen
persoonlijk en vaardigheden krijgt.
Behaviorisme: wetenschap van het gedrag en van meetbare omstandigheden in de
omgeving. Vroeg vooral aandacht voor de manier waarop ons handelen wordt
gevormd door consequenties.
4. Whole-person-perspective
Freud ontwikkelde een methode voor het behandelen van psychische stoornissen die
op een radicaal idee gebaseerd was: dat persoonlijkheid en psychische stoornissen
voornamelijk ontstaan uit processen in de onbewuste geest, en niet in het
bewustzijn. Geen enkele stroming had het idee dat onbewuste processen de
persoonlijkheid konden domineren en psychische stoornissen konden veroorzaken.
Psychodynamische psychologie: een benadering die nadruk legt op het begrijpen van
het menselijke functioneren in termen van onbewuste behoeften, verlangens,
herinneringen en conflicten.
Psychoanalyse: is gebaseerd op de veronderstelling van Freud, die nadruk legt op
onbewuste processen. Verwijst vaan Freuds psychoanalytische theorie en naar zijn
psychoanalytische behandelmethode.
Whole-person: globaal inzicht in de persoonlijkheid
Humanistische psychologie: een klinische benadering die de nadruk legt op de
mogelijkheden, groei, potentie en vrij wil van de mens. (Carl Rogers en Abraham
Maslow)
Psychologie van karaktertrekken en temperament: De oude Grieken verklaarden dat
persoonlijkheid werd geregeerd door vier humores: bloed, slijm, zwarte gal en gele
gal. Afhankelijk welke overheerste kon iemand opgewekt, traag, melancholiek of
boos zijn. Het fundamentele idee luidt als volgt: verschillen tussen mensen ontstaan
uit verschillen in stabiele kenmerken en neigingen, die karaktertrekken en
temperament genoemd worden.
5. Ontwikkelingsperspectief
Volgens het ontwikkelingsperspectief is psychologische verandering een gevolg van
een interactie tussen erfelijke eigenschappen in de genen en de invloed van de
omgeving. Nature en nurture komen samen in dit perspectief. Het bepalende idee is
, dat mensen veranderen op voorspelbare wijze naarmate de invloeden van
erfelijkheid en omgeving zich in de loop van de tijd ontplooien.
6. Sociocultureel perspectief: legt nadruk op de sociale invloed
Een crosscultureel psycholoog is geïnteresseerd in de manieren waarop
psychologische processen verschillen tussen mensen van verschillende culturen.
Empirische onderzoek: onderzoeksbenadering waarbij gegevens worden verzameld
doormiddel van objectieve informatie uit de eerste hand, gebaseerd op sensorische ervaring
en observatie
Vier stappen van de wetenschappelijk methode:
1. Hypothese ontwikkelen
Om toetsbaar te zijn moet een hypothese potentieel falsificeerbaar zijn, de
hypothese moet bewijsbaar juist of onjuist zijn.
Vervolgens wordt bedacht hoe de hypothese onderzocht wordt, dus worden alle
variabelen concreet gedefinieerd. Deze termen worden operationele definities
genoemd.
Operationele definitie van ‘kinderen’: alle kinderen uit groep drie van de basisschool
in de buurt.
2. Objectieve data verzamelen
Een hypothese empirisch onderzoeken betekent zorgvuldig en systematisch
informatie verzamelen aan de hand van verschillende bewezen methoden. Er is een
experimentele groep, de groep die speciale behandeling ondergaat, en een controle
groep, zij ontvangen geen speciale behandeling.
Bij simpele experimenten varieert de onderzoeker een variabele, de onafhankelijke
variabele. Hiermee kan bepaald worden of die factor het waargenomen effect
veroorzaakt. De afhankelijke variabele wordt gemeten en is volgens onze hypothese
het gevolg van de onafhankelijke variabele.
3. Resultaten analyseren
Met behulp van statistische methoden kan je berekenen of de waargenomen
resultaten significant zijn of niet. (of het toeval is of niet)
4. Resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
Als laatste wordt het onderzoek gepubliceerd en dan is het wachten op reactie van
critici. Collega’s gaan op zoek naar zwakke plekken maar ze kunnen het onderzoek
toetsen doormiddel van een replicatiestudie.
Vijf soorten psychologisch onderzoek:
1. Experimenten:
- Type onderzoek waarbij de onderzoeker gebruikmaakt van vergelijkbare groepen en
alle omstandigheden controleert en rechtstreeks manipuleert, inclusief de
onafhanklijk variabele
- Enige onderzoeksmethode waarmee een betrouwbare oorzaak-gevolg relatie
(causaliteit) kan worden vastgesteld (gouden standaard)
2. Correlatieonderzoek:
- Vorm van onderzoek waarbij de relatie tussen variabelen wordt bestudeerd zonder
een onafhankelijke variabele in een experiment te manipuleren. Hieruit kan geen
oorzaak-gevolg relatie worden afgeleid.
, - Hierbij ga je op zoek naar een ‘experiment’ dat al toevallig heeft plaatsgevonden in
de wereld buiten het laboratorium
- Nadeel: je weet nooit of een groep op alle vlakken vergelijkbaar.
- Geen correlatie: een correlatiecoëfficiënt die aangeeft dat de variabelen geen relatie
hebben (coëfficiënt = 0)
- Positieve correlatie: correlatiecoëfficiënt die aangeeft dat de variabelen tegelijk in
dezelfde richting variëren (de ene variabele wordt groter/kleiner en de ander
verandert mee in dezelfde richting) (+0,4)
- Negatieve correlatie: correlatiecoëfficiënt die aangeeft dat de variabelen in
verschillende richtingen variëren (de ene wordt groter en de ander verkleind) (-0,7).
Dit kan een sterke samenhang betekenen.
3. Surveys:
- Techniek die gebruikt wordt bij correlatieonderzoek. In surveys worden mensen
gevraagd te reageren op een van tevoren vastgestelde lijst van mondeling
gepresenteerde kwesties.
- Afhankelijk of mensen eerlijk antwoord geven.
- Formulering van de vragen en de steekproef
4. Natuurlijke observaties:
- Vorm van correlatieonderzoek waarbij gedrag van mensen of dieren in hun eigen
omgeving wordt geobserveerd.
- Omstandigheden zijn veel minder gecontroleerd.
5. Gevalstudie (klinische methode):
- Onderzoek van een enkel object of een zeer gering aantal objecten.
- Vaak alleen voor diepgaand onderzoek naar individuen met zeldzame stoornissen of
talenten.
Verwachtingsbias: de waarnemer staat toe dat zijn verwachtingen de resultaten
beïnvloeden
Dubbelblind onderzoek: experimentele procedure waarbij zowel onderzoekers als de
proefpersoon niet weten wie welke onafhankelijk variabele krijgt
Hoofdstuk 2
Biopsychologie: specialisme dat de interactie tussen biologie, gedrag en omgeving
bestudeert.
Evolutie: het geleidelijke proces van biologische verandering van een soort doordat die
succesvol aanpast aan zijn omgeving
Creationisme: de religieus geïnspireerde opvatting dat het universum en al het leven op
aarde hun bestaan te danken hebben aan een bijzondere scheppingsdaad
Adaptief kenmerk: kenmerk van een soort dat is ontstaan gebaseerd op aanpassingen
aan een specifieke omgeving
Genoom: omvat een complete set van chromosomen