Het afweersysteem
De natuurlijke/aangeboren weerstand van weefsels is gebaseerd op natuurlijke barrières van huid en
slijmvliezen. Voorbeelden van natuurlijke weerstand:
Lichaamstempratuur: de normale tempratuur sluit groei van micro-organismen uit.
IJzerbindende eiwitten transferrine en lactoferrine zorgen voor een lage concentratie vrij ijzer
waardoor het voor de meeste bacteriesoorten niet mogelijk is om te groeien.
Het systeem wordt continue aangevallen door commensale microflora en micro-organismen. De
beslissing om deze aan te vallen ligt bij de natuurlijke weerstand. Dit is de eerste verdedigingslinie en
is binnen minuten actief en operationeel in het plasma, interstitium en aan mucosale oppervlakten.
Oplosbare factoren zoals antimicrobiële peptiden, complementfactoren en interferon spelen een
cruciale rol in het immuunsysteem. Deze factoren kunnen micro-organismen binden en uitschakelen.
Ze worden geproduceerd door immuuncellen, maar ook door andere cellen zoals endotheelcellen,
keratinocyten en organen zoals de longen en lever.
Sommige eiwitten, zoals CRP, versterken complementwerking en bevorderen fagocytose.
Voorbeelden van antimicrobiële peptiden zijn:
Lysozym (afbraak koolhydraten),
Lactoferrine (ijzerbinding)
Defensinen (verstoring membraanpotentiaal).
Het complementsysteem kan direct of via intermediairs zoals mannose-binding lectin worden
geactiveerd.
Complementactivatie omvat een cascade van eiwitsplitsende reacties, leidend tot de lysis van micro-
organismen. Afsplitsingsproducten spelen een rol in opsonisatie (iC3b), chemotaxie (C3a, C5a) en het
op gang brengen van ontstekingsreacties. Daarnaast kunnen type 1-interferonen (IFN-α en IFN-β)
virussen direct uitschakelen en de immuunrespons activeren.
De eerste niet-specifieke afweer bestaat uit:
Fagocyterende cellen: deze cellen worden door cytokinen geactiveerd en schakelen micro-
organismen uit.
Natural Killer cellen: grote lymfocyten die een rol spelen bij celdoding en uitscheiding van
cytokinen tegen het pathogeen.
Het complementsysteem: dit verhoogt het vermogen van de antilichamen en fagocyterende
cellen om microben en beschadigde cellen uit het lichaam te verwijderen en het bevordert
ontstekingsreacties.
CRP: is een eiwit dat bij infecties door de lever wordt aangemaakt. Het CPR bint zich aan
fosfolipiden van bacteriën en lichaamseigen cellen. Bij deze binding wordt het
complementsysteem geactiveerd en helpt het mee bij het opruimen van bacteriën.
De cellen van de natuurlijke weerstand omvatten granulocyten (neutrofiele en eosinofiele),
monocyten/macrofagen en dendritische cellen. Deze cellen worden geactiveerd via
patroonherkenningsreceptoren (PRR’s), die specifieke moleculaire patronen op micro-organismen
(PAMP’s) herkennen. PRR’s omvatten families zoals TLR’s en NLR’s. Activatie van PRR’s leidt tot
fagocytose, ontsteking en antigeenpresentatie aan het verworven immuunsysteem.
Fagocytose is het belangrijkste effectormechanisme van de aangeboren weerstand. Neutrofielen, de
meest voorkomende leukocyten in het bloed, bevatten specifieke granulae met secretoire eiwitten en
doden micro-organismen intracellulair. Eosinofielen, meer gericht op weefsels, spelen een belangrijke
rol in het elimineren van grote organismen zoals parasieten door extracellulaire uitstoot van toxische
,stoffen. Fagocytose wordt versterkt door opsoninen zoals antistoffen en complementfactor iC3b, die
binden aan receptoren op fagocyten.
Na opname van micro-organismen fuseert het fagosoom met intracellulaire granulae, wat leidt tot de
vorming van een fagolysosoom. Hier worden micro-organismen gedood door enzymen (zoals
hydrolasen en proteasen) en door de productie van zuurstof- en stikstofradicalen (respiratory burst).
Oplosbare factoren, zoals antimicrobiële peptiden, complementfactoren en interferonen, spelen ook
een cruciale rol in het immuunsysteem. CRP versterkt complementwerking en fagocytose, terwijl
lysozym, lactoferrine en defensinen specifieke antimicrobiële functies hebben. Complementactivatie
omvat een eiwitcascade die leidt tot lysis van micro-organismen, opsonisatie en ontstekingsreacties.
Type 1-interferonen (IFN-α en IFN-β) schakelen virussen direct uit en activeren de immuunrespons.
De natuurlijke weerstand van het lichaam tegen micro-organismen is grotendeels afhankelijk van een
adequate ontstekingsreactie. Deze reactie mobiliseert cellen en oplosbare factoren uit de bloedbaan
om infecties te bestrijden. Moleculen zoals histamine, serotonine, prostaglandinen en
complementfactoren (zoals C5a en C3a) spelen een sleutelrol bij het starten van het
ontstekingsproces. Hierdoor ontstaan de klassieke symptomen van ontsteking, zoals zwelling (tumor),
roodheid (rubor), lokale of algemene temperatuurverhoging (calor), pijn (dolor) en verlies van functie
(funtio leasa).
Complementfactoren en het plasma-eiwit mannose-binding lectin (MBL) helpen micro-organismen te
markeren (opsonisatie) en het complementsysteem te activeren, waardoor ze gemakkelijker door
fagocyten worden herkend en verwijderd.
Micro-organismen veroorzaken zelf schade door cel-lysis, de afscheiding van giftige stoffen (zoals
endotoxinen en exotoxinen), enzymen en metabolieten, en door mechanische schade als gevolg van
hun grootte en groeiwijze (zoals bij schimmels en parasieten). Bij acute ontsteking verlaten
neutrofielen, de meest voorkomende witte bloedcellen, de bloedbaan en reizen naar de infectiehaard
(diapedese). Ze elimineren micro-organismen door intracellulaire vernietiging. Eosinofielen richten
zich voornamelijk op parasieten en werken extracellulair door toxische stoffen vrij te maken. Natural
killer-cellen (NK-cellen) spelen een belangrijke rol bij virale infecties, en cytotoxische lymfocyten
helpen eveneens met het elimineren van geïnfecteerde cellen.
Koorts, vaak een symptoom van infectie, wordt veroorzaakt door de productie van signaalstoffen
zoals interleukine-1 (IL-1) en tumornecrosefactor (TNF), die het thermoregulatiecentrum in de
hypothalamus beïnvloeden. Dit leidt tot verhoogde lichaamstemperatuur, wat de immuunrespons
versterkt en de groei van micro-organismen belemmert. Bij zware infecties kan pus ontstaan,
bestaande uit dode cellen, serumfactoren en granulocyten. Grote ophopingen van pus worden
abcessen genoemd, terwijl pus in lichaamsruimtes empyeem wordt genoemd.
Bij ernstige infecties kan een chronische ontstekingsreactie ontstaan, waarbij geactiveerde
monocyten, macrofagen, fibroblasten en lymfocyten betrokken zijn. Deze reactie kan leiden tot
granuloomvorming, een lokaal gebied van chronische ontsteking.
Hoge concentraties cytokinen zoals TNF in het bloed kunnen vaatendotheel beschadigen, waardoor
het trombogeen en procoagulant wordt. Dit kan leiden tot diffuse intravasale stolling en septische
shock, een levensbedreigende situatie waarbij de bloedvaten lekken en de bloeddruk gevaarlijk daalt.
Verworven weerstand
Na enkele dagen start het verworven immuunsysteem, dat nauw samenwerkt met het aangeboren
immuunsysteem, maar langzamer reageert (dagen tot weken). Dit systeem omvat specifieke cellen
, zoals T-lymfocyten en B-lymfocyten. Antigenen worden herkend door uiterst specifieke receptoren op
deze cellen, zoals de B-celreceptor (BCR) en T-celreceptor (TCR).
Dendritische cellen (DC's) en macrofagen zijn belangrijke schakels tussen het aangeboren en
verworven immuunsysteem. Ze nemen pathogenen op in fagosomen, waar deze worden afgebroken
tot kleine fragmenten (peptiden). Deze peptiden worden via MHC-moleculen aan het celoppervlak
gepresenteerd aan T-cellen (antigeenpresentatie):
MHC-klasse II activeert CD4+-T-helpercellen (voor exogene antigenen, zoals bacteriën).
MHC-klasse I activeert CD8+-T-cellen (voor endogene antigenen, zoals virussen).
Soms vindt kruispresentatie plaats waarbij exogene antigenen via MHC-I worden
aangeboden.
Na activatie migreren dendritische cellen naar lymfeklieren, waar ze lymfocyten activeren door het
presenteren van antigenen en het uitscheiden van cytokinen.
Effectorfase van het immuunsysteem:
1. CD4+-T-helpercellen (Th-cellen) spelen een centrale rol:
Th1-cellen stimuleren macrofagen en CD8+-cellen en zijn effectief tegen virussen en
intracellulaire bacteriën.
Th2-cellen activeren B-cellen en eosinofielen, wat helpt bij het bestrijden van
extracellulaire parasieten zoals wormen.
Th17-cellen versterken ontstekingsreacties tegen schimmels en bepaalde bacteriën.
2. B-cellen differentiëren tot plasmacellen die antistoffen aanmaken. Antistoffen schakelen
micro-organismen uit door:
Neutralisatie: Binden aan toxines of essentiële eiwitten van pathogenen.
Lysis: Activeren van complement via de klassieke route.
Degranulatie: Granulocyten activeren om toxische stoffen vrij te maken.
3. CD8+-T-cellen (cytotoxische T-cellen) vernietigen geïnfecteerde gastheercellen. Dit gebeurt
via:
Degranulatie: Vrijgave van perforinen en granzymen die gaten in de celmembraan maken
en celdood (apoptose) veroorzaken.
Fas-FasL-interactie: Binding van Fas-ligand aan Fas-eiwit op de geïnfecteerde cel, wat ook
leidt tot apoptose.
De natuurlijke/aangeboren weerstand van weefsels is gebaseerd op natuurlijke barrières van huid en
slijmvliezen. Voorbeelden van natuurlijke weerstand:
Lichaamstempratuur: de normale tempratuur sluit groei van micro-organismen uit.
IJzerbindende eiwitten transferrine en lactoferrine zorgen voor een lage concentratie vrij ijzer
waardoor het voor de meeste bacteriesoorten niet mogelijk is om te groeien.
Het systeem wordt continue aangevallen door commensale microflora en micro-organismen. De
beslissing om deze aan te vallen ligt bij de natuurlijke weerstand. Dit is de eerste verdedigingslinie en
is binnen minuten actief en operationeel in het plasma, interstitium en aan mucosale oppervlakten.
Oplosbare factoren zoals antimicrobiële peptiden, complementfactoren en interferon spelen een
cruciale rol in het immuunsysteem. Deze factoren kunnen micro-organismen binden en uitschakelen.
Ze worden geproduceerd door immuuncellen, maar ook door andere cellen zoals endotheelcellen,
keratinocyten en organen zoals de longen en lever.
Sommige eiwitten, zoals CRP, versterken complementwerking en bevorderen fagocytose.
Voorbeelden van antimicrobiële peptiden zijn:
Lysozym (afbraak koolhydraten),
Lactoferrine (ijzerbinding)
Defensinen (verstoring membraanpotentiaal).
Het complementsysteem kan direct of via intermediairs zoals mannose-binding lectin worden
geactiveerd.
Complementactivatie omvat een cascade van eiwitsplitsende reacties, leidend tot de lysis van micro-
organismen. Afsplitsingsproducten spelen een rol in opsonisatie (iC3b), chemotaxie (C3a, C5a) en het
op gang brengen van ontstekingsreacties. Daarnaast kunnen type 1-interferonen (IFN-α en IFN-β)
virussen direct uitschakelen en de immuunrespons activeren.
De eerste niet-specifieke afweer bestaat uit:
Fagocyterende cellen: deze cellen worden door cytokinen geactiveerd en schakelen micro-
organismen uit.
Natural Killer cellen: grote lymfocyten die een rol spelen bij celdoding en uitscheiding van
cytokinen tegen het pathogeen.
Het complementsysteem: dit verhoogt het vermogen van de antilichamen en fagocyterende
cellen om microben en beschadigde cellen uit het lichaam te verwijderen en het bevordert
ontstekingsreacties.
CRP: is een eiwit dat bij infecties door de lever wordt aangemaakt. Het CPR bint zich aan
fosfolipiden van bacteriën en lichaamseigen cellen. Bij deze binding wordt het
complementsysteem geactiveerd en helpt het mee bij het opruimen van bacteriën.
De cellen van de natuurlijke weerstand omvatten granulocyten (neutrofiele en eosinofiele),
monocyten/macrofagen en dendritische cellen. Deze cellen worden geactiveerd via
patroonherkenningsreceptoren (PRR’s), die specifieke moleculaire patronen op micro-organismen
(PAMP’s) herkennen. PRR’s omvatten families zoals TLR’s en NLR’s. Activatie van PRR’s leidt tot
fagocytose, ontsteking en antigeenpresentatie aan het verworven immuunsysteem.
Fagocytose is het belangrijkste effectormechanisme van de aangeboren weerstand. Neutrofielen, de
meest voorkomende leukocyten in het bloed, bevatten specifieke granulae met secretoire eiwitten en
doden micro-organismen intracellulair. Eosinofielen, meer gericht op weefsels, spelen een belangrijke
rol in het elimineren van grote organismen zoals parasieten door extracellulaire uitstoot van toxische
,stoffen. Fagocytose wordt versterkt door opsoninen zoals antistoffen en complementfactor iC3b, die
binden aan receptoren op fagocyten.
Na opname van micro-organismen fuseert het fagosoom met intracellulaire granulae, wat leidt tot de
vorming van een fagolysosoom. Hier worden micro-organismen gedood door enzymen (zoals
hydrolasen en proteasen) en door de productie van zuurstof- en stikstofradicalen (respiratory burst).
Oplosbare factoren, zoals antimicrobiële peptiden, complementfactoren en interferonen, spelen ook
een cruciale rol in het immuunsysteem. CRP versterkt complementwerking en fagocytose, terwijl
lysozym, lactoferrine en defensinen specifieke antimicrobiële functies hebben. Complementactivatie
omvat een eiwitcascade die leidt tot lysis van micro-organismen, opsonisatie en ontstekingsreacties.
Type 1-interferonen (IFN-α en IFN-β) schakelen virussen direct uit en activeren de immuunrespons.
De natuurlijke weerstand van het lichaam tegen micro-organismen is grotendeels afhankelijk van een
adequate ontstekingsreactie. Deze reactie mobiliseert cellen en oplosbare factoren uit de bloedbaan
om infecties te bestrijden. Moleculen zoals histamine, serotonine, prostaglandinen en
complementfactoren (zoals C5a en C3a) spelen een sleutelrol bij het starten van het
ontstekingsproces. Hierdoor ontstaan de klassieke symptomen van ontsteking, zoals zwelling (tumor),
roodheid (rubor), lokale of algemene temperatuurverhoging (calor), pijn (dolor) en verlies van functie
(funtio leasa).
Complementfactoren en het plasma-eiwit mannose-binding lectin (MBL) helpen micro-organismen te
markeren (opsonisatie) en het complementsysteem te activeren, waardoor ze gemakkelijker door
fagocyten worden herkend en verwijderd.
Micro-organismen veroorzaken zelf schade door cel-lysis, de afscheiding van giftige stoffen (zoals
endotoxinen en exotoxinen), enzymen en metabolieten, en door mechanische schade als gevolg van
hun grootte en groeiwijze (zoals bij schimmels en parasieten). Bij acute ontsteking verlaten
neutrofielen, de meest voorkomende witte bloedcellen, de bloedbaan en reizen naar de infectiehaard
(diapedese). Ze elimineren micro-organismen door intracellulaire vernietiging. Eosinofielen richten
zich voornamelijk op parasieten en werken extracellulair door toxische stoffen vrij te maken. Natural
killer-cellen (NK-cellen) spelen een belangrijke rol bij virale infecties, en cytotoxische lymfocyten
helpen eveneens met het elimineren van geïnfecteerde cellen.
Koorts, vaak een symptoom van infectie, wordt veroorzaakt door de productie van signaalstoffen
zoals interleukine-1 (IL-1) en tumornecrosefactor (TNF), die het thermoregulatiecentrum in de
hypothalamus beïnvloeden. Dit leidt tot verhoogde lichaamstemperatuur, wat de immuunrespons
versterkt en de groei van micro-organismen belemmert. Bij zware infecties kan pus ontstaan,
bestaande uit dode cellen, serumfactoren en granulocyten. Grote ophopingen van pus worden
abcessen genoemd, terwijl pus in lichaamsruimtes empyeem wordt genoemd.
Bij ernstige infecties kan een chronische ontstekingsreactie ontstaan, waarbij geactiveerde
monocyten, macrofagen, fibroblasten en lymfocyten betrokken zijn. Deze reactie kan leiden tot
granuloomvorming, een lokaal gebied van chronische ontsteking.
Hoge concentraties cytokinen zoals TNF in het bloed kunnen vaatendotheel beschadigen, waardoor
het trombogeen en procoagulant wordt. Dit kan leiden tot diffuse intravasale stolling en septische
shock, een levensbedreigende situatie waarbij de bloedvaten lekken en de bloeddruk gevaarlijk daalt.
Verworven weerstand
Na enkele dagen start het verworven immuunsysteem, dat nauw samenwerkt met het aangeboren
immuunsysteem, maar langzamer reageert (dagen tot weken). Dit systeem omvat specifieke cellen
, zoals T-lymfocyten en B-lymfocyten. Antigenen worden herkend door uiterst specifieke receptoren op
deze cellen, zoals de B-celreceptor (BCR) en T-celreceptor (TCR).
Dendritische cellen (DC's) en macrofagen zijn belangrijke schakels tussen het aangeboren en
verworven immuunsysteem. Ze nemen pathogenen op in fagosomen, waar deze worden afgebroken
tot kleine fragmenten (peptiden). Deze peptiden worden via MHC-moleculen aan het celoppervlak
gepresenteerd aan T-cellen (antigeenpresentatie):
MHC-klasse II activeert CD4+-T-helpercellen (voor exogene antigenen, zoals bacteriën).
MHC-klasse I activeert CD8+-T-cellen (voor endogene antigenen, zoals virussen).
Soms vindt kruispresentatie plaats waarbij exogene antigenen via MHC-I worden
aangeboden.
Na activatie migreren dendritische cellen naar lymfeklieren, waar ze lymfocyten activeren door het
presenteren van antigenen en het uitscheiden van cytokinen.
Effectorfase van het immuunsysteem:
1. CD4+-T-helpercellen (Th-cellen) spelen een centrale rol:
Th1-cellen stimuleren macrofagen en CD8+-cellen en zijn effectief tegen virussen en
intracellulaire bacteriën.
Th2-cellen activeren B-cellen en eosinofielen, wat helpt bij het bestrijden van
extracellulaire parasieten zoals wormen.
Th17-cellen versterken ontstekingsreacties tegen schimmels en bepaalde bacteriën.
2. B-cellen differentiëren tot plasmacellen die antistoffen aanmaken. Antistoffen schakelen
micro-organismen uit door:
Neutralisatie: Binden aan toxines of essentiële eiwitten van pathogenen.
Lysis: Activeren van complement via de klassieke route.
Degranulatie: Granulocyten activeren om toxische stoffen vrij te maken.
3. CD8+-T-cellen (cytotoxische T-cellen) vernietigen geïnfecteerde gastheercellen. Dit gebeurt
via:
Degranulatie: Vrijgave van perforinen en granzymen die gaten in de celmembraan maken
en celdood (apoptose) veroorzaken.
Fas-FasL-interactie: Binding van Fas-ligand aan Fas-eiwit op de geïnfecteerde cel, wat ook
leidt tot apoptose.