Media: publiek & effecten
H1: Inleiding
Basisuitgangspunt 1: Mediagebruik is deels selectief
• Structureel perspectief = passieve blootstelling = algoritme / meekijken / programmastrategie / …
• Actief perspectief = selectieve blootstelling = kijken naar eigen behoeften
o Selective exposure benaderingen:
- Uses and gratifications
- Affect gebaseerde theorieën
- Persoonlijkheidsfactoren
- Sociologische factoren
Uses and gratifications
• Waarom gebruiken mensen bepaalde media en welke behoeften proberen ze te bevredigen?
• Afhankelijk van wie je bent ervaar je bepaalde noden
• Je hebt bepaalde verwachtingen van deze activiteit en deze zullen leiden tot concrete uitkomsten
Basisuitgangspunt 2: Media worden gebruikt om behoeften te bevredigen
Affectgebaseerde theorieën
Affect = overkoepelende term die gebruikt w voor gemoedstoestanden
• Emotie = ingebouwde reactie die mensen hebben op bepaalde situatie, snel evaluatie maken van situatie
• Gevoel = bewustzijn van wat je voelt / van je emoties
• Mood = algemener dan emoties, langdurend, niet gerelateerd aan specifieke situatie
SAM-scale = Self Assessement Manikin
• non-verbaal meetsysteem om emotionele reacties op bepaalde stimulus te meten
• Figuurtje kiezen dat past bij gevoel na zien van reclame
• 3 dimenties: valentie (hoe pos/neg), arousal (opwinding), dominantie (controle/overweldigd)
PANAS-scale = Positive affect and Negative affect schedule
• Vagenlijst bestaande uit 20 adjectieven verdeeld over 2 schalen (PA en NA)
• Aangeven in welke mate je bepaald gevoel ervaart
Mood Management Through Communication Choices (Zillmann) =
• Hoe mensen (on)bewust mediakeuzes maken om hun stemming te reguleren
• Negatieve gevoelens verminderen of positieve gevoelens versterken
• Voorspelt hoe emoties impact hebben op mediagebruik
o Excitatory potential = opwinding / sensatie / …
o Hedonic valence = naar positieve / negatieve media grijpen
o Absorbing potential = in welke mate is de media meeslepend
o Semantic affinity = overeenkomst met het thema waar je mee zit?
• Verveling? Senstatie opzoeken. Stress? Ontspanning opzoeken. à werkt om terug naar neutraal niveau te gaan
• Let op: mensen willen niet altijd negatieve moods downreguleren, kan soms functioneel zijn, soms is emotieregulatie
niet gericht op avoidance à Downward comparison = je beter voelen als je ziet dat anderen het slechter hebben
1
,Affective disposition theory =
• Emotionele voorkeur of tegen zijn van een personage
• Je hebt plezier wanneer goed personage beloond wordt / slecht gestraft wordt
Eudaimonic media-ervaring = betekenisvolle ervaring, zingeving
• Mensen zij niet altijd op zoek nr hedonische media-ervaringen = plezier, entertainment,…
Kama muta = intense emotionele ervaring van verbondenheid (bv: lief filmpje waar je traanogen/kippenvel van krijgt)
Basisuitgangspunt 3: Psychologische / sociale factoren hebben impact op behoeften en invulling ervan
Persoonlijkheidsfactoren / Sociologische factoren
• Behoefte aan autonomie
o Groter bij adolescenten
• Behoefte aan gezelschap, sociale behoefte
o Goter bij mensen die alleen wonen
o Parasociale relaties = gevoel dat je personages echt kent, imaginair
o Samen naar TV kijken met andere mensen
• Behoefte aan identiteits / waardebevestiging
o Bv. man vs vrouw, jong vs oud, allochtoon vs niet-allochtoon,…
o Zelfexpressie, media-inhoud dat identiteit bevestigd, soort indicator van sociale status
• Beperking van mogelijkheden om eigen behoeften te vervullen
o Bv. moeten meekijken naar TV met ouders
• Informatieregulerende behoefte
o In welke mate op de hoogte van nieuws?
• Beperking van mogelijkheden om eigen behoeften in te vullen door sociale context
o Bv: meekijken met het gezin – structurele factoren die mediablootstelling bepalen
• Sociologische factoren hebben veel invloed op mediagrebruik
o Bv: ouderen kijken meer televisie dan jongeren, jongens spelen meer videogames dan meisjes,…
Mediagebruik – Mediarepertorium
Mediagebruik = gebruik van één media(-inhoud)
Mediarepertoire = geheel van media-inhouden waarvan een individu gebruik maakt (wij gebruiken dit als mediagebruik)
Basisuitgangspunt: Psychologische/sociale factoren hebben impact op behoeften en invulling ervan
• De behoefte aan autonomie: groter bij adolescenten dan bij kinderen.
• De behoefte aan gezelschap: groter bij mensen die alleen wonen.
• Behoefte aan identiteits-/ waardenbevestiging: mannen en vrouwen, (niet) allochtonen, jongeren/ ouderen, lager- en
hoger-opgeleiden vinden die in andere soorten inhouden.
• Beperkingen van mogelijkheden om eigen behoeften in te vullen door sociale context
bv.: moeten meekijken met het gezin, men moet overeen komen over wat met kijk
2
, H2: Leeftijd
Inleiding
Mediagebruik kan vanuit ontwikkelingsperspectief verklaard worden door:
• Behoeften & capaciteiten (cognitive, sociale, seksuele ontwikkeling)
• Mogelijkheden en toegankelijkheid van medium
Waarom kinderen onderzoeken?
- Kwetsbare groep
- Cognitieve ontwikkeling heeft veel invloed op mediagebruik
Waarom adolescenten onderzoeken?
- Identiteitsvorming
- Streven naar onafhankelijkheid ouders
- Toename belang “peer-group”
- Sterke emoties (ups en downs, meer negatieve emoties)
- Experimenteren (drugs, alcohol, interesse in seks,… weinig impulscontrole)
- Abstractieverogen (loskomen van het concrete)
- Imaginary audience = vaak de indruk hebben dat iedereen hen observeert terwijl dit in realiteit inet het geval is
Waarom ouderen onderzoeken?
- Aandeel ouderen is sterk toegenomen
Cognitieve ontwikkeling
Piaget: 4 fasen in de ontwikkeling
Sensori-motorische fase (0-2 jaar)
• Ontwikkeling motorische vaardigheden
o Onbewuste reflexen, controle krijgen over eigen lichaam (grijpen, kruipen, stappen)
• Aanleren idee van objectpermanentie (rond 8 maanden) = dingen blijven bestaan, ook al zie je ze niet (bv: knuffel valt
op grond, kijken naar grond want je weet dat de knuffel nog steeds bestaat)
Pre-operationele fase (2-7 jaar)
• Perceptuele gebondenheid
o Jonge kinderen geven veel aandacht aan hoe iets eruit ziet of klinkt (concreet)
o Bv. kleurrijke teletubbies zijn aantrekkelijk
o Experiment: lelijke of mooie vrouw lief of gemeen voor kat
• Centratie
o Jonge kinderen vestigen aandacht op 1 opvallend kenmerk
o Laten zich leiden door het visuele, concreet observeerbare
o Experiment: verschillende glazen met evenveel water
o Experiment: mooi afgewerkte pop met gewone kledij vs lappenpop met glinsterjurkje
• Egocentrisme
o Jonge kinderen kunnen dingen alleen vanuit eigen perspectief zien
o Kunnen geen perspectief van een ander aannemen
o Experiment: waar bevinden auto’s zich halve ronde verder
Concreet-operationele fase (7-11 jaar)
• Abstractievermogen gegroeid
o Nog steeds verbonden aan concrete situaties
o Bv. rekenen a.d.h.v. blokjes, kunnen voorwerpen classificeren,…
o Maar kunnen niet generaliseren, nog niet in verhoudingen denken
3
H1: Inleiding
Basisuitgangspunt 1: Mediagebruik is deels selectief
• Structureel perspectief = passieve blootstelling = algoritme / meekijken / programmastrategie / …
• Actief perspectief = selectieve blootstelling = kijken naar eigen behoeften
o Selective exposure benaderingen:
- Uses and gratifications
- Affect gebaseerde theorieën
- Persoonlijkheidsfactoren
- Sociologische factoren
Uses and gratifications
• Waarom gebruiken mensen bepaalde media en welke behoeften proberen ze te bevredigen?
• Afhankelijk van wie je bent ervaar je bepaalde noden
• Je hebt bepaalde verwachtingen van deze activiteit en deze zullen leiden tot concrete uitkomsten
Basisuitgangspunt 2: Media worden gebruikt om behoeften te bevredigen
Affectgebaseerde theorieën
Affect = overkoepelende term die gebruikt w voor gemoedstoestanden
• Emotie = ingebouwde reactie die mensen hebben op bepaalde situatie, snel evaluatie maken van situatie
• Gevoel = bewustzijn van wat je voelt / van je emoties
• Mood = algemener dan emoties, langdurend, niet gerelateerd aan specifieke situatie
SAM-scale = Self Assessement Manikin
• non-verbaal meetsysteem om emotionele reacties op bepaalde stimulus te meten
• Figuurtje kiezen dat past bij gevoel na zien van reclame
• 3 dimenties: valentie (hoe pos/neg), arousal (opwinding), dominantie (controle/overweldigd)
PANAS-scale = Positive affect and Negative affect schedule
• Vagenlijst bestaande uit 20 adjectieven verdeeld over 2 schalen (PA en NA)
• Aangeven in welke mate je bepaald gevoel ervaart
Mood Management Through Communication Choices (Zillmann) =
• Hoe mensen (on)bewust mediakeuzes maken om hun stemming te reguleren
• Negatieve gevoelens verminderen of positieve gevoelens versterken
• Voorspelt hoe emoties impact hebben op mediagebruik
o Excitatory potential = opwinding / sensatie / …
o Hedonic valence = naar positieve / negatieve media grijpen
o Absorbing potential = in welke mate is de media meeslepend
o Semantic affinity = overeenkomst met het thema waar je mee zit?
• Verveling? Senstatie opzoeken. Stress? Ontspanning opzoeken. à werkt om terug naar neutraal niveau te gaan
• Let op: mensen willen niet altijd negatieve moods downreguleren, kan soms functioneel zijn, soms is emotieregulatie
niet gericht op avoidance à Downward comparison = je beter voelen als je ziet dat anderen het slechter hebben
1
,Affective disposition theory =
• Emotionele voorkeur of tegen zijn van een personage
• Je hebt plezier wanneer goed personage beloond wordt / slecht gestraft wordt
Eudaimonic media-ervaring = betekenisvolle ervaring, zingeving
• Mensen zij niet altijd op zoek nr hedonische media-ervaringen = plezier, entertainment,…
Kama muta = intense emotionele ervaring van verbondenheid (bv: lief filmpje waar je traanogen/kippenvel van krijgt)
Basisuitgangspunt 3: Psychologische / sociale factoren hebben impact op behoeften en invulling ervan
Persoonlijkheidsfactoren / Sociologische factoren
• Behoefte aan autonomie
o Groter bij adolescenten
• Behoefte aan gezelschap, sociale behoefte
o Goter bij mensen die alleen wonen
o Parasociale relaties = gevoel dat je personages echt kent, imaginair
o Samen naar TV kijken met andere mensen
• Behoefte aan identiteits / waardebevestiging
o Bv. man vs vrouw, jong vs oud, allochtoon vs niet-allochtoon,…
o Zelfexpressie, media-inhoud dat identiteit bevestigd, soort indicator van sociale status
• Beperking van mogelijkheden om eigen behoeften te vervullen
o Bv. moeten meekijken naar TV met ouders
• Informatieregulerende behoefte
o In welke mate op de hoogte van nieuws?
• Beperking van mogelijkheden om eigen behoeften in te vullen door sociale context
o Bv: meekijken met het gezin – structurele factoren die mediablootstelling bepalen
• Sociologische factoren hebben veel invloed op mediagrebruik
o Bv: ouderen kijken meer televisie dan jongeren, jongens spelen meer videogames dan meisjes,…
Mediagebruik – Mediarepertorium
Mediagebruik = gebruik van één media(-inhoud)
Mediarepertoire = geheel van media-inhouden waarvan een individu gebruik maakt (wij gebruiken dit als mediagebruik)
Basisuitgangspunt: Psychologische/sociale factoren hebben impact op behoeften en invulling ervan
• De behoefte aan autonomie: groter bij adolescenten dan bij kinderen.
• De behoefte aan gezelschap: groter bij mensen die alleen wonen.
• Behoefte aan identiteits-/ waardenbevestiging: mannen en vrouwen, (niet) allochtonen, jongeren/ ouderen, lager- en
hoger-opgeleiden vinden die in andere soorten inhouden.
• Beperkingen van mogelijkheden om eigen behoeften in te vullen door sociale context
bv.: moeten meekijken met het gezin, men moet overeen komen over wat met kijk
2
, H2: Leeftijd
Inleiding
Mediagebruik kan vanuit ontwikkelingsperspectief verklaard worden door:
• Behoeften & capaciteiten (cognitive, sociale, seksuele ontwikkeling)
• Mogelijkheden en toegankelijkheid van medium
Waarom kinderen onderzoeken?
- Kwetsbare groep
- Cognitieve ontwikkeling heeft veel invloed op mediagebruik
Waarom adolescenten onderzoeken?
- Identiteitsvorming
- Streven naar onafhankelijkheid ouders
- Toename belang “peer-group”
- Sterke emoties (ups en downs, meer negatieve emoties)
- Experimenteren (drugs, alcohol, interesse in seks,… weinig impulscontrole)
- Abstractieverogen (loskomen van het concrete)
- Imaginary audience = vaak de indruk hebben dat iedereen hen observeert terwijl dit in realiteit inet het geval is
Waarom ouderen onderzoeken?
- Aandeel ouderen is sterk toegenomen
Cognitieve ontwikkeling
Piaget: 4 fasen in de ontwikkeling
Sensori-motorische fase (0-2 jaar)
• Ontwikkeling motorische vaardigheden
o Onbewuste reflexen, controle krijgen over eigen lichaam (grijpen, kruipen, stappen)
• Aanleren idee van objectpermanentie (rond 8 maanden) = dingen blijven bestaan, ook al zie je ze niet (bv: knuffel valt
op grond, kijken naar grond want je weet dat de knuffel nog steeds bestaat)
Pre-operationele fase (2-7 jaar)
• Perceptuele gebondenheid
o Jonge kinderen geven veel aandacht aan hoe iets eruit ziet of klinkt (concreet)
o Bv. kleurrijke teletubbies zijn aantrekkelijk
o Experiment: lelijke of mooie vrouw lief of gemeen voor kat
• Centratie
o Jonge kinderen vestigen aandacht op 1 opvallend kenmerk
o Laten zich leiden door het visuele, concreet observeerbare
o Experiment: verschillende glazen met evenveel water
o Experiment: mooi afgewerkte pop met gewone kledij vs lappenpop met glinsterjurkje
• Egocentrisme
o Jonge kinderen kunnen dingen alleen vanuit eigen perspectief zien
o Kunnen geen perspectief van een ander aannemen
o Experiment: waar bevinden auto’s zich halve ronde verder
Concreet-operationele fase (7-11 jaar)
• Abstractievermogen gegroeid
o Nog steeds verbonden aan concrete situaties
o Bv. rekenen a.d.h.v. blokjes, kunnen voorwerpen classificeren,…
o Maar kunnen niet generaliseren, nog niet in verhoudingen denken
3