Grondwettelijk recht 2024 – 2025
Inhoudsopgave
I. Algemene inleiding: situering en omschrijving van het grondwettelijk recht. .3
A. Het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht................................................3
Nuancering van het onderscheid.................................................................................4
B. Het grondwettelijk recht............................................................................................. 6
C. Grondwettelijk recht en politieke wetenschap............................................................6
II. Historische inleiding...................................................................................7
A. Periode voor 1831...................................................................................................... 7
B. Belangrijkste tendensen in periode vanaf 1831..........................................................8
1. Proces van democratisering....................................................................................8
2. Taalstrijd en -wetgeving......................................................................................... 10
3. Evolutie van de nachtwakersstaat naar een verzorgingsstaat...............................13
4. Federalisering........................................................................................................ 14
5. Internationalisering............................................................................................... 14
6. Toenemend belang dat gehecht wordt aan de rechtsbescherming van de burger
tegen de overheid..................................................................................................... 14
III. De bronnen van het grondwettelijk recht..................................................16
A. Overzicht.................................................................................................................. 16
B. Hiërarchie van de rechtsnormen..............................................................................16
C. Internationale en supranationale normen.................................................................17
1. Begrip ‘verdrag’.................................................................................................... 17
2. Begrippen ‘internationale’ en ‘supranationale’ normen.........................................18
3. Het begrip ‘directe werking’ (ook ‘rechtstreekse toepasselijkheid’)......................18
4. Het sluiten van verdragen volgens het internationaal recht..................................19
5. Sluiten van een verdrag in het federale België......................................................19
6. Verhouding tussen het internationaal recht en het nationaal recht.......................23
D. De Grondwet............................................................................................................ 25
1. Definitie................................................................................................................. 25
2. Belang................................................................................................................... 25
3. Oorsprong............................................................................................................. 25
4. Onderscheid grondwet in de formele zin en grondwet in de materiële zin............26
5. Kenmerken van de Grondwet................................................................................27
6. De plaats van de Grondwet in een meergelaagd rechtssysteem: de plaats van de
Grondwet in de hiërarchie van de rechtsnormen – de hiërarchische verhouding
tussen de Grondwet en de internationale normen.....................................................28
7. De (normale) procedure van grondwetsherziening (art. 195 – 198 Gw.)................29
8. 2012: de afwijking van de normale procedure tot herziening van de Grondwet – de
tijdelijke uitschakeling van de eerste twee fasen van de herzieningsprocedure voor
specifieke grondwetsbepalingen...............................................................................34
9. Voorstellen tot hervorming van de herzieningsprocedure.....................................35
10. De grondwetsherzieningen sinds 1831................................................................35
11. De coördinatie van de Grondwet.........................................................................39
12. De gecoördineerde Grondwet van 1994 (huidige vorm)......................................40
13. De grondwetsconforme interpretatie van wetgeving...........................................40
14. De interpretatie van de Grondwet.......................................................................41
,E. De wet...................................................................................................................... 43
1. Algemeen.............................................................................................................. 43
2. De taakverdeling tussen de Kamer en de Senaat..................................................43
3. De parlementaire overlegcommissie.....................................................................45
4. De wetgevende procedure....................................................................................45
5. Voorkoming en regeling van de belangenconflicten – het Overlegcomité..............55
6. De grondwettelijke alarmbel..................................................................................56
7. De verschillende wijzen van stemmen..................................................................57
8. Specifieke soorten wetten:....................................................................................58
9. Het wetsbegrip in de Grondwet.............................................................................59
F. Het decreet............................................................................................................... 60
1. Algemeen.............................................................................................................. 60
2. Waar gelden de decreten geografisch gezien?......................................................60
3. Rechtskracht van het decreet................................................................................60
4. Soorten decreten................................................................................................... 60
5. Procedure van totstandkoming van het decreet....................................................60
G. De ordonnantie......................................................................................................... 62
1. Ordonnanties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in gewestelijke
aangelegenheden (gewestelijk ordonnanties)...........................................................62
2. Ordonnanties van de Gemeenschappelijk Gemeenschapscommissie
(communautaire ordonnanties).................................................................................63
3. Procedure van totstandkoming van een ordonnantie............................................64
4. Bijzondere ordonnanties (art. 28 Bijzondere Brusselwet)......................................64
H. Samenwerkingsakkoorden........................................................................................ 64
I. Het gezamenlijk decreet en ordonnantie...................................................................65
J. Wetskrachtige en gewone koninklijke besluiten.........................................................65
1. Het begrip “Koninklijk besluit” (KB).......................................................................65
2. Schematische voorstelling van het onderscheid....................................................66
3. Procedure van totstandkoming van een reglementair koninklijk besluit................66
K. Besluiten van gemeenschaps- en gewestregeringen, besluiten van het Verenigd
College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie...................................68
L. Ministeriële besluiten................................................................................................68
M. De gewoonte............................................................................................................ 68
N. Algemene rechtsbeginselen.....................................................................................69
, I. Algemene inleiding: situering en
omschrijving van het grondwettelijk
recht
A. Het onderscheid tussen publiekrecht en
privaatrecht
Onderscheid gebaseerd op liberale staatsopvatting van 19e E.
Nachtwakersst = beperkte taak overheid
aat
Sociale = zeer ruim takenpakket overheid.
verzorgingssta Sociaal & financieel-economisch, vb.
at arbeidsrecht
Actieve deelname aan economisch leven dmv
aanbod goederen & diensten, vb. openbaar
vervoer, radio, …
Instaan voor basisbehoeften burgers, vb.
gezondheidszorg
Steun aan private initiatieven tvv algemeen
belang, vb. investeringen in windenergie, …
Publiekrecht
Het handelen van de overheid, waaronder de relatie met burgers, de
interne organisatie, de samenwerking tussen overheidsinstanties en
de betrekkingen tussen staten
Publiekrecht “sensu lato”
Geheel van regels betreffende statuut van de bewindvoerders, hun
macht en de interactie met elkaar en met particuliere personen.
Burger neem inherent ondergeschikte positie in tov overheid.
Overheid kan burger zaken opleggen/ontnemen tvv het algemeen
belang.
Overheid beslist eenzijdig over zaken die de burger binden.
Overheid kan exorbitante bevoegdheden hebben, vb. onteigening
Privaatrecht
, De relaties tussen burgers onderling, tussen burgers en private
entiteiten, en tussen private entiteiten onderling. Het omvat zaken
zoals huwelijk, eigendom, erven, adoptie, contracten en
vennootschapsrecht
Vrijheid en gelijkheidsgedachte (Fr. Revolutie): burger mag
onderlinge verhouding in beginsel zelf regelen
Wilsautonomie, contractvrijheid, testeervrijheid, …
Nuancering van het onderscheid
Publiekrecht geldt enkel tav overheid indien zij optreedt in haar
hoedanigheid van overheid. De overheid treedt steeds vaker (=
toenemende vervlechting tussen publiek- en privaatrecht) op in
hoedanigheid van privé-persoon, waardoor zij onderworpen is aan het
privaatrecht, vb. deelname in privaatrechtelijke verenigingen: België is
grootste aandeelhouder Proximus.
Privé-personen kunnen worden bekleed met overheidstaak, vb.
concessie van openbare dienst. Publiekrecht beheerst in dat geval de
rechtsverhouding overheid – privé-persoon.
Autonomie van de burger = relatief (privaatrecht):
- Contractvrijheid bestaat in bepaalde gevallen niet, vb.
onderhandelingsmarge bij sollicitatie
- Begrensd door dwingende rechtsregels, vb. verbod op discriminatie
bij aanwerving
Beschikkingsvrijheid van de overheid = relatief (publiekrecht): overheid
onderworpen aan het recht, vb. verbod op discrimineren bij sollicitaties.
Burger is mondiger geworden (vb. Actiecomités om plannen Antwerpse
Ring te contesteren): vroeger oefende overheid macht uit over de burger
(vb. onteigening, verplichte militaire dienst, …), nu wordt verwacht dat
overheid burgers bij besluitvorming betrekt (vb. openbaar onderzoek
voorafgaand aan stedenbouwkundig project).
Wederkerigheid van het bestuursrecht
= overheid dient steeds meer inspraak en participatie aan de burger te
geven in verschillende besluitvormingsprocedures.
Toenemende mondigheid burger + toenemende wederkerigheid van
bestuursrecht
Overheid steeds vaker gedwongen rekening te houden met wil van
de burger in haar besluitvorming.
Verhouding overheid-burger hertekend
Inhoudsopgave
I. Algemene inleiding: situering en omschrijving van het grondwettelijk recht. .3
A. Het onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht................................................3
Nuancering van het onderscheid.................................................................................4
B. Het grondwettelijk recht............................................................................................. 6
C. Grondwettelijk recht en politieke wetenschap............................................................6
II. Historische inleiding...................................................................................7
A. Periode voor 1831...................................................................................................... 7
B. Belangrijkste tendensen in periode vanaf 1831..........................................................8
1. Proces van democratisering....................................................................................8
2. Taalstrijd en -wetgeving......................................................................................... 10
3. Evolutie van de nachtwakersstaat naar een verzorgingsstaat...............................13
4. Federalisering........................................................................................................ 14
5. Internationalisering............................................................................................... 14
6. Toenemend belang dat gehecht wordt aan de rechtsbescherming van de burger
tegen de overheid..................................................................................................... 14
III. De bronnen van het grondwettelijk recht..................................................16
A. Overzicht.................................................................................................................. 16
B. Hiërarchie van de rechtsnormen..............................................................................16
C. Internationale en supranationale normen.................................................................17
1. Begrip ‘verdrag’.................................................................................................... 17
2. Begrippen ‘internationale’ en ‘supranationale’ normen.........................................18
3. Het begrip ‘directe werking’ (ook ‘rechtstreekse toepasselijkheid’)......................18
4. Het sluiten van verdragen volgens het internationaal recht..................................19
5. Sluiten van een verdrag in het federale België......................................................19
6. Verhouding tussen het internationaal recht en het nationaal recht.......................23
D. De Grondwet............................................................................................................ 25
1. Definitie................................................................................................................. 25
2. Belang................................................................................................................... 25
3. Oorsprong............................................................................................................. 25
4. Onderscheid grondwet in de formele zin en grondwet in de materiële zin............26
5. Kenmerken van de Grondwet................................................................................27
6. De plaats van de Grondwet in een meergelaagd rechtssysteem: de plaats van de
Grondwet in de hiërarchie van de rechtsnormen – de hiërarchische verhouding
tussen de Grondwet en de internationale normen.....................................................28
7. De (normale) procedure van grondwetsherziening (art. 195 – 198 Gw.)................29
8. 2012: de afwijking van de normale procedure tot herziening van de Grondwet – de
tijdelijke uitschakeling van de eerste twee fasen van de herzieningsprocedure voor
specifieke grondwetsbepalingen...............................................................................34
9. Voorstellen tot hervorming van de herzieningsprocedure.....................................35
10. De grondwetsherzieningen sinds 1831................................................................35
11. De coördinatie van de Grondwet.........................................................................39
12. De gecoördineerde Grondwet van 1994 (huidige vorm)......................................40
13. De grondwetsconforme interpretatie van wetgeving...........................................40
14. De interpretatie van de Grondwet.......................................................................41
,E. De wet...................................................................................................................... 43
1. Algemeen.............................................................................................................. 43
2. De taakverdeling tussen de Kamer en de Senaat..................................................43
3. De parlementaire overlegcommissie.....................................................................45
4. De wetgevende procedure....................................................................................45
5. Voorkoming en regeling van de belangenconflicten – het Overlegcomité..............55
6. De grondwettelijke alarmbel..................................................................................56
7. De verschillende wijzen van stemmen..................................................................57
8. Specifieke soorten wetten:....................................................................................58
9. Het wetsbegrip in de Grondwet.............................................................................59
F. Het decreet............................................................................................................... 60
1. Algemeen.............................................................................................................. 60
2. Waar gelden de decreten geografisch gezien?......................................................60
3. Rechtskracht van het decreet................................................................................60
4. Soorten decreten................................................................................................... 60
5. Procedure van totstandkoming van het decreet....................................................60
G. De ordonnantie......................................................................................................... 62
1. Ordonnanties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in gewestelijke
aangelegenheden (gewestelijk ordonnanties)...........................................................62
2. Ordonnanties van de Gemeenschappelijk Gemeenschapscommissie
(communautaire ordonnanties).................................................................................63
3. Procedure van totstandkoming van een ordonnantie............................................64
4. Bijzondere ordonnanties (art. 28 Bijzondere Brusselwet)......................................64
H. Samenwerkingsakkoorden........................................................................................ 64
I. Het gezamenlijk decreet en ordonnantie...................................................................65
J. Wetskrachtige en gewone koninklijke besluiten.........................................................65
1. Het begrip “Koninklijk besluit” (KB).......................................................................65
2. Schematische voorstelling van het onderscheid....................................................66
3. Procedure van totstandkoming van een reglementair koninklijk besluit................66
K. Besluiten van gemeenschaps- en gewestregeringen, besluiten van het Verenigd
College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie...................................68
L. Ministeriële besluiten................................................................................................68
M. De gewoonte............................................................................................................ 68
N. Algemene rechtsbeginselen.....................................................................................69
, I. Algemene inleiding: situering en
omschrijving van het grondwettelijk
recht
A. Het onderscheid tussen publiekrecht en
privaatrecht
Onderscheid gebaseerd op liberale staatsopvatting van 19e E.
Nachtwakersst = beperkte taak overheid
aat
Sociale = zeer ruim takenpakket overheid.
verzorgingssta Sociaal & financieel-economisch, vb.
at arbeidsrecht
Actieve deelname aan economisch leven dmv
aanbod goederen & diensten, vb. openbaar
vervoer, radio, …
Instaan voor basisbehoeften burgers, vb.
gezondheidszorg
Steun aan private initiatieven tvv algemeen
belang, vb. investeringen in windenergie, …
Publiekrecht
Het handelen van de overheid, waaronder de relatie met burgers, de
interne organisatie, de samenwerking tussen overheidsinstanties en
de betrekkingen tussen staten
Publiekrecht “sensu lato”
Geheel van regels betreffende statuut van de bewindvoerders, hun
macht en de interactie met elkaar en met particuliere personen.
Burger neem inherent ondergeschikte positie in tov overheid.
Overheid kan burger zaken opleggen/ontnemen tvv het algemeen
belang.
Overheid beslist eenzijdig over zaken die de burger binden.
Overheid kan exorbitante bevoegdheden hebben, vb. onteigening
Privaatrecht
, De relaties tussen burgers onderling, tussen burgers en private
entiteiten, en tussen private entiteiten onderling. Het omvat zaken
zoals huwelijk, eigendom, erven, adoptie, contracten en
vennootschapsrecht
Vrijheid en gelijkheidsgedachte (Fr. Revolutie): burger mag
onderlinge verhouding in beginsel zelf regelen
Wilsautonomie, contractvrijheid, testeervrijheid, …
Nuancering van het onderscheid
Publiekrecht geldt enkel tav overheid indien zij optreedt in haar
hoedanigheid van overheid. De overheid treedt steeds vaker (=
toenemende vervlechting tussen publiek- en privaatrecht) op in
hoedanigheid van privé-persoon, waardoor zij onderworpen is aan het
privaatrecht, vb. deelname in privaatrechtelijke verenigingen: België is
grootste aandeelhouder Proximus.
Privé-personen kunnen worden bekleed met overheidstaak, vb.
concessie van openbare dienst. Publiekrecht beheerst in dat geval de
rechtsverhouding overheid – privé-persoon.
Autonomie van de burger = relatief (privaatrecht):
- Contractvrijheid bestaat in bepaalde gevallen niet, vb.
onderhandelingsmarge bij sollicitatie
- Begrensd door dwingende rechtsregels, vb. verbod op discriminatie
bij aanwerving
Beschikkingsvrijheid van de overheid = relatief (publiekrecht): overheid
onderworpen aan het recht, vb. verbod op discrimineren bij sollicitaties.
Burger is mondiger geworden (vb. Actiecomités om plannen Antwerpse
Ring te contesteren): vroeger oefende overheid macht uit over de burger
(vb. onteigening, verplichte militaire dienst, …), nu wordt verwacht dat
overheid burgers bij besluitvorming betrekt (vb. openbaar onderzoek
voorafgaand aan stedenbouwkundig project).
Wederkerigheid van het bestuursrecht
= overheid dient steeds meer inspraak en participatie aan de burger te
geven in verschillende besluitvormingsprocedures.
Toenemende mondigheid burger + toenemende wederkerigheid van
bestuursrecht
Overheid steeds vaker gedwongen rekening te houden met wil van
de burger in haar besluitvorming.
Verhouding overheid-burger hertekend