ECO 1 – INDIVIDUEN –
WATER
Licht: kwaliteit en kwantiteit verandering beïnvloed productiviteit en verticale temperatuur profiel
1) Reflectie: hoe kleiner de invalshoek hoe meer gereflecteerd aan wateroppervlakte
2) Zwevende deeltjes [dood/levend]: absorberen en verstrooien licht (grotere golflengte)
3) Water: absorbeert sommige golflengtes beter (>750nm (infra)rood – geel – groen/violet – blauw)
Diepte: verticaal mixen doordat warm oppervlakte water daalt en koud water naar oppervlakte stijgt
▪ Epilimnion: bovenste, warme laag [kleinere dichtheid]
▪ Thermocline: regio van verticale diepte profiel waar temperatuur snelst daalt [barrière tegen mixen]
▪ Hypolimnion: onderste, koude laag [hogere dichtheid]
- Turnover: verticale circulatie door wind, belangrijk voor nutriënten dynamiek
o water wordt lichter onder de 4*C, in winter warmste water bij bodem
o seizoensgebonden verandering in stratificatie waardoor thermocline veranderd/verdwijnt
Zuurgraad: het aantal opgeloste H+-ionen maat voor zuurgraad (oplosbaarheid CO2)
CO2 + H2O ⇋ H2CO3 ⇋HCO-3 + H+
HCO-3 ⇋ H+ + CO32-
o pH: negatieve logaritme (10log(10pH)) van H+ concentratie van 1-14 (zuur-basisch)
- zuur= CO2 in vrije vorm → Al3+ vrij (toxisch)
- neutraal= HCO3-
- basisch= CO32-
BODEM
>fysieke eigenschappen: textuur, structuur, diepte, vochtigheid, kleur
- deeltjesgrootte (grind, zand, slib, klei) beïnvloed porie grootte, hoe fijner hoe kleiner hoe meer adhesie
>chemische samenstelling: organisch materiaal (humus), ijzer oxiden, calcium
“nutriënten worden vastgehouden door aantrekking tussen ionen”
• kations (+) & anions (-): Ca2+, Mg2+, NH4+, NO3-, SO42-
• ion exchange capacity: totaal aantal geladen plaatsen op bodemdeeltjes binnen volume van bodem
- colloïds: vooral negatief geladen deeltjes in bodem, waardoor vooral kation uitwisseling
, ECOLOGIE
HIËRARCHIE: Individual – population – community – ecosystem – landscape – biome – biosphere – Anthropocene
“Ecologie”= wetenschappelijke studie van de relaties/interacties tussen organisme en hun omgeving
- omgeving: abiotische & biotische componenten die variëren in ruimte en tijd
→ Organisme hebben een constante interne balans nodig (homeostase)
→ Functioneren is alleen mogelijk binnen een beperkt tolerantiebereik (verschillend per organisme)
- relaties: interactie met fysieke omgeving of andere soorten
“Ecosysteem”: fysieke locatie in tijd en ruimte met fysieke omstandigheden en organismen
→ Interactie van (a)biotische componenten die geheel vormen
Ecologische tijdschaal (minuten – decennia) vs. Evolutionaire tijdschaal (>decennia)
Biotische factoren [levend]
Abiotische factoren [niet-levend – fysische en chemische condities]:
▪ Klimaatfactoren: neerslag, temperatuur, wind, licht
▪ Edafisch: bodemtype, pH, nutriënten, topografie
→ Abiotische stress:
- Stress tolerantie: vermogen om te blijven functioneren bij blootstelling
- Acclimatisatie: toename stresstolerantie van individu na blootstelling
- Adaptatie: genetisch bepaalde toename van stresstolerantie als gevolg van selectie over generaties
HABITAT
Plaats waar soort leeft en condities in omgevingsbehoeften voldoen, opgedeeld in leefgebieden [patches]
HABITAT FRAGMENTATIE= proces dat groot/continu oppervlakte verdeeld wordt in kleinere/geïsoleerde delen
> habitat verlies altijd negatief, habitat fragmentatie positief of negatief (compensatie rand effect)
> geïsoleerd dan kleine populaties en weinig migratie (gene flow) waardoor lage genetische variatie/weerstand
- inteelt, willekeurige extinctie evenementen, lage aanpasbaarheid bij omgevingsverandering
NICHE
Bereik van fysische en chemische omstandigheden (condities) waarbinnen een soort kan voorbestaan (overleven en
voortplanten). Omvat essentiële hulpbronnen (resources). Ook wel ‘de rol’ van het organisme in de omgeving.
▪ Functionele relaties van een organisme met de omgeving
▪ Meerdere dimensies (hypervolume)
▪ Abstract
▪ Condities: veranderlijk & niet consumeerbaar
(frequentie van verstoring, vervuiling, zoutgehalte, vochtigheid, pH, temp.)
▪ Resources: veranderlijk & consumeerbaar
(water, prooidieren, nestplaatsen, straling, CO2, nutriënten)
→ Generalisten: grote tolerantie, meestal in het midden van tolerantie curve
→ Specialisten: kleine tolerantie
“verandering in omgevingsfactoren (resources) leiden tot veranderde kenmerken die overleving en reproductie van
individuen vergroten (selectie)
> natuurlijke selectie op genetische variatie en resulteert in genetische differentiatie
▪ adaptieve radiatie: proces waarin 1 soort opsplitst in 2 soorten die verschillende resources benutten