Deel I. Inleiding (HC 1)
HOOFDSTUK 1: van handelsrecht naar ondernemingsrecht (HC 1)
Economisch recht – onderneming
voorheen: disparaat geheel van wetten
nu: grotendeels geïntegreerd in WER
maar in WER nog steeds 2 definities
buiten WER nog andere definities:
Wet bestrijding betalingsachterstand
Art. 1649bis, 2° BW: “verkoper”
Vroeger werd binnen het ondernemingsbegrip een onderscheid gemaakt tussen:
“handelaars” = kooplieden
handelsrecht
“niet-handelaars”
burgerlijk recht
2018: afschaffing begrip “handelaar”
heel wat regels die voordien van toepassing waren op handelaars zijn nu uitgebreid naar alle
ondernemingen
Bewijsrecht
Vermoeden van hoofdelijkheid
= tegenovergesteld van burgerlijk recht
SE kan op 1 SA verhalen wanneer er 2 SA zijn
altijd hoofdelijkheid in ondernemingsrecht tenzij anders uitdrukkelijk wordt bedongen in OK
Vermoeden van bezoldigd mandaat
= Vermoeden dat lastgeving bezoldigd is
kan anders worden bedongen in OK, maar in principe is lastgeving bezoldigd
Bevoegdheid Ondernemingsrechtbank: bevoegd voor ondernemingen
Faill.W.
Reorganisatie: eigen ondernemingsbegrip
In veel wetgeving vind je nog verwijzingen naar “handelaar” of “koopman” of “kooplieden”
lezen als “onderneming”
HOOFDSTUK 2: de onderneming (HC 1 en OG 1)
Twee definities van ‘onderneming’: formeel en functioneel
Formeel = “wat men is” (“undertaker”)
er wordt gekeken naar vorm van organisatie en niet naar wat deze doet
Art. I.1, 1°, eerste lid WER: “Behoudens andersluidende bepaling, wordt voor de toepassing
van dit Wetboek verstaan onder onderneming: elk van volgende organisaties:
a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
b) iedere rechtspersoon;
c) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid.”
formele definitie = heel ruim, dus veel uitzonderingen
uitzonderingen op formeel ondernemingsbegrip (art. I.1, 1°, tweede lid WER)
dus zijn geen ondernemingen
a) organisaties zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk hebben en die ook
in feite geen uitkeringen verrichten (feitelijke verenigingen);
= uitzondering op c)
maar VZW is wel onderneming onder deze definitie
maatschap = vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid
b) iedere publiekrechtelijke rechtspersoon die geen goederen of diensten aanbiedt op een
markt;
c) de Federale Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de
hulpverleningszones, de prezones, de Brusselse Agglomeratie, de gemeenten, de
meergemeentezones, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse
Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de
1
, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn.”
Relevant voor:
o Bevoegdheid Ondernemingsrechtbank
o Inschrijvingsplicht KBO
o Insolventierecht
o Boekhoudplicht
o Ondernemingsbewijsrecht
3 delen van formele ondernemingsbegrip:
1. Iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent
ook vrije beroepen
kan hoofd en aanvullende beroepsactiviteit zijn
normale beheer van persoonlijk vermogen = geen beroepsactiviteit
moet een duurzame activiteit zijn (met zekere regelmaat)
2. Iedere privaatrechtelijke RP, zonder dat de activiteit van belang is
alle RP gelden als onderneming in formele zin
3. Organisaties zonder RP
moet uitkeringsoogmerk hebbe
maatschappen = onderneming, feitelijke vereniging = geen onderneming
in parlementaire voorbereiding: organisatie met eigen rechten en plichten en als
dusdanig deelneemt aan rechtsverkeer
Functioneel = “wat doet men” (“business”)
er wordt gekeken naar wat organisatie doet en niet naar vorm van organisatie
Art. I.4/1, I.6, 3°, I.7, 2°, I.8, 39°, I.19, 6°, I.20, 7° en I.21, 8° WER
“Voor de toepassing van […] geldt/gelden de volgende definitie(s): iedere natuurlijke persoon of
rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn
verenigingen.”
moet economisch doel worden nagestreefd
economisch doel = aanbieden van goederen en diensten, aanbieder wil rendement krijgen,
afnemer moet tegenprestatie betalen minstens kosten dekt
moet een duurzame activiteit zijn (met zekere regelmaat)
diensten in ondergeschikt verband = geen onderneming, onderneming = onafhankelijke
organisatie
Europese definitie heeft invloed op functionele definitie
formele en functionele definitie zijn vrij gelijklopend
verschil: VZW = geen onderneming onder functionele definitie
Relevant voor:
o Mededingingsrecht
o Marktpraktijkenrecht
o Prijsreglementering
HOOFDSTUK 3: basisverplichtingen van ondernemingen (HC 1 en OG 1)
Inschrijving bij KBO
Houder zijn van een bankrekening
Afgifte factuur
Het voeren van een boekhouding
HOODSTUK 4: bijzondere regels voor ondernemingen (HC 1 en OG 1)
Afwijkende regel
Passieve hoofdelijkheid bij ondernemingen
sinds invoering boek 5 BW is het geen gewoonte meer en staat de passieve hoofdelijkheid vermeld
in de wet
Van rechtswege passieve hoofdelijkheid bij ondernemingen
art. 5.160 BW
SE kan alle SA ondernemingen aanspreken voor gehele schuld, betalende SA heeft dan
2
,regresvordering op de andere medeschuldenaars
= niet van toepassing wanneer onderneming een natuurlijke persoon is en haar contractuele
verbintenis kennelijk vreemd is aan onderneming
Deze regeling = afwijking van deelbaarheid van SA
art. 5.159 BW
verdeling van de schuld in gelijke delen onder alle SA
Afwijkende gewoonten
2 vermoedens:
1. Mandaat in handelszaken wordt vermoed vergoed te zijn
art. 1986 BW
2. Vermoeden van kwade trouw, kennis van verborgen gebreken door beroepsverkoper
art. 1641 en 1643 BW
verkoper = fabrikant of gespecialiseerde verkoper, dan verplichting om zaak zonder gebrek te
leveren + alle mogelijke gebreken opsporen
fabrikant of gespecialiseerde verkoper kan zich enkel op exoneratiebeding beroepen wanneer
hij bewijst dat het gebrek onmogelijk kon worden opgespoord
Bewijs
Recent gewijzigd: Boek 8 NBW
Overzicht:
Algemene regels van bewijsvoering
Bijzonder bewijsmiddelen in het ondernemingsrecht
Algemene regels van bewijsvoering
Wat en hoe moet worden bewezen (art. 8.3 BW)
Rechtsregels: niet bewijzen, slechts aanvoeren
Rechtsfeiten:
o Algemeen bekend: slechts aanvoeren
vb. Biden is president van VS
o Niet algemeen bekend: vrij bewijs
Rechtshandelingen (= elke handeling die gesteld wordt om rechtsgevolgen voor te brengen)
o Burgerlijk recht: in principe gereglementeerde bewijsvoering
o Ondernemingsrecht:
in principe vrij bewijs
enkele bijzondere bewijsmiddelen (boekhouding en aanvaarde factuur)
Principe: wie iets aanvoert moet dit bewijzen (art. 8.4 BW)
zowel eiser als verweerder
uitzondering = wettelijke vermoedens (art. 8.7 BW)
Begrip ‘bewijs’ heeft 3 betekenissen:
1. Handelingen van partijen om de rechter te overtuigen van een feit
= actus probandi of het bewijzen
2. Bewijselementen die worden gebruikt om actus probandi aan te stellen
bewijselementen zijn zeer concreet: vb. e-email, getuigenis, …
bewijselementen worden in categorieën opgedeeld
deze categorieën zijn bewijsmiddelen, vb. van bewijsmiddelen:
a. Ondertekende geschrift
b. Getuigenis
c. Feitelijke vermoedens
d. Bekentenis
e. Eed
3. Het wordt gebruikt om te stellen dat het aangevoerde feit wordt geacht vast te staan
Rechter beoordeelt vrij de bewijswaarde van bewijselementen
bewijswaarde: art. 8,1, 14° BW
maar 2 grenzen aan vrije bewijswaarde
3
, 1. Wettelijke bewijswaarde (art. 8,1, 15° BW)
= wetgever verplicht rechter om bepaalde bewijswaarde toe te kennen aan bepaalde
bewijsmiddelen
2. Bewijskracht van geschriften
= rechter mag bewijskracht geschrift niet miskennen, geschrift niet doen liegen
Art. 8.8 BW: bewijs in privaatrecht = principieel vrij
beperkingen op vrije bewijsstelsel:
1. Art. 8.2 BW: boek 8 = aanvullend recht (partijen kunnen ander bewijs bedingen in OK)
2. Art. 8.9 BW: rechtshandeling met bedrag >/= 3500 euro moet bewezen worden met
ondertekend geschrift
3. Lagere bewijselementen kunnen niet worden gebruikt als tegenbewijs tegen hogere
bewijselementen
‘hiërarchie van de bewijsmiddelen’:
a. Gerechtelijke bekentenis
b. Authentieke akten (art. 8.17 BW)
c. Onderhandse akten (art. 8.18 BW)
d. Wettelijke vermoedens
e. Buitengerechtelijke bekentenis
f. Begin van bewijs door geschrift
g. Getuigenissen
h. Feitelijke vermoedens
Door beperkingen wordt het burgerlijk bewijsrecht een gereglementeerd bewijsrecht
In ondernemingszaken is er een vrij bewijsrecht (art. 8.11 BW):
vrij bewijs tegen en tussen ondernemingen
Er is geen ‘hiërarchie van de bewijsmiddelen’
alle (klassieke) bewijsmiddelen van burgerlijk recht + bijzondere ondernemingsrechtelijke
bewijsmiddelen (boekhouding en aanvaarde factuur)
Bepaling van burgerlijk bewijsrecht gelden niet in het ondernemingsrecht
sommige formalistische bepalingen van gemeen recht ook niet van toepassing (art. 8.20 en
8.22 BW)
Voor bepaalde ondernemingshandelingen wel geschreven bewijs vereist (art. 8.11, lid 1 BW)
Vrij bewijs geldt niet tegen niet-ondernemingen (art. 8.11 §1, lid 2 BW)
Vrij bewijs geldt niet tegen natuurlijke personen die een onderneming uit oefenen, maar waarbij
handeling kennelijk vreemd is aan onderneming (art. 8.11 §1, lid 3 BW)
Bijzondere ondernemingsrechtelijke bewijsmiddelen
Boekhouding (art. 8.11 §2-3) en aanvaarde factuur (art. 8.11 §4)
bijzonder want kunnen onder bepaalde voorwaarden worden ingeroepen door degene die ze heeft
opgesteld
Boekhouding
Bewijswaarde = verschillend naargelang partij wil bewijzen naar eigen boekhouding of naar die van
tegenpartij
1. Bewijs a.d.h.v. boekhouding van tegenpartij
ondernemingen en niet-ondernemingen kunnen zich beroepen op boekhouding van
onderneming om tegen die onderneming bewijs te leveren
boekhouding = schriftelijke buitengerechtelijke bekentenis
onsplitsbaarheid van boekhouding (art. 8.11 §2 lid 3 BW)
beroepen op onregelmatige boekhouding onderneming = mogelijk, kan feitelijk vermoeden
zijn (regel van onsplitsbaarheid is hier niet van toepassing)
2. Bewijs a.d.h.v. eigen boekhouding
a. Tegen onderneming
boekhouding heeft wettelijke bewijswaarde als boekhouding beide partijen
overeenstemmend is
boekhouding heeft vrije bewijswaarde als boekhouding beide partijen niet
overeenstemmend is
rechter gaat kijken naar hoe regelmatig boekhouding van onderneming is
4
HOOFDSTUK 1: van handelsrecht naar ondernemingsrecht (HC 1)
Economisch recht – onderneming
voorheen: disparaat geheel van wetten
nu: grotendeels geïntegreerd in WER
maar in WER nog steeds 2 definities
buiten WER nog andere definities:
Wet bestrijding betalingsachterstand
Art. 1649bis, 2° BW: “verkoper”
Vroeger werd binnen het ondernemingsbegrip een onderscheid gemaakt tussen:
“handelaars” = kooplieden
handelsrecht
“niet-handelaars”
burgerlijk recht
2018: afschaffing begrip “handelaar”
heel wat regels die voordien van toepassing waren op handelaars zijn nu uitgebreid naar alle
ondernemingen
Bewijsrecht
Vermoeden van hoofdelijkheid
= tegenovergesteld van burgerlijk recht
SE kan op 1 SA verhalen wanneer er 2 SA zijn
altijd hoofdelijkheid in ondernemingsrecht tenzij anders uitdrukkelijk wordt bedongen in OK
Vermoeden van bezoldigd mandaat
= Vermoeden dat lastgeving bezoldigd is
kan anders worden bedongen in OK, maar in principe is lastgeving bezoldigd
Bevoegdheid Ondernemingsrechtbank: bevoegd voor ondernemingen
Faill.W.
Reorganisatie: eigen ondernemingsbegrip
In veel wetgeving vind je nog verwijzingen naar “handelaar” of “koopman” of “kooplieden”
lezen als “onderneming”
HOOFDSTUK 2: de onderneming (HC 1 en OG 1)
Twee definities van ‘onderneming’: formeel en functioneel
Formeel = “wat men is” (“undertaker”)
er wordt gekeken naar vorm van organisatie en niet naar wat deze doet
Art. I.1, 1°, eerste lid WER: “Behoudens andersluidende bepaling, wordt voor de toepassing
van dit Wetboek verstaan onder onderneming: elk van volgende organisaties:
a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
b) iedere rechtspersoon;
c) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid.”
formele definitie = heel ruim, dus veel uitzonderingen
uitzonderingen op formeel ondernemingsbegrip (art. I.1, 1°, tweede lid WER)
dus zijn geen ondernemingen
a) organisaties zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk hebben en die ook
in feite geen uitkeringen verrichten (feitelijke verenigingen);
= uitzondering op c)
maar VZW is wel onderneming onder deze definitie
maatschap = vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid
b) iedere publiekrechtelijke rechtspersoon die geen goederen of diensten aanbiedt op een
markt;
c) de Federale Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de
hulpverleningszones, de prezones, de Brusselse Agglomeratie, de gemeenten, de
meergemeentezones, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse
Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de
1
, Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn.”
Relevant voor:
o Bevoegdheid Ondernemingsrechtbank
o Inschrijvingsplicht KBO
o Insolventierecht
o Boekhoudplicht
o Ondernemingsbewijsrecht
3 delen van formele ondernemingsbegrip:
1. Iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent
ook vrije beroepen
kan hoofd en aanvullende beroepsactiviteit zijn
normale beheer van persoonlijk vermogen = geen beroepsactiviteit
moet een duurzame activiteit zijn (met zekere regelmaat)
2. Iedere privaatrechtelijke RP, zonder dat de activiteit van belang is
alle RP gelden als onderneming in formele zin
3. Organisaties zonder RP
moet uitkeringsoogmerk hebbe
maatschappen = onderneming, feitelijke vereniging = geen onderneming
in parlementaire voorbereiding: organisatie met eigen rechten en plichten en als
dusdanig deelneemt aan rechtsverkeer
Functioneel = “wat doet men” (“business”)
er wordt gekeken naar wat organisatie doet en niet naar vorm van organisatie
Art. I.4/1, I.6, 3°, I.7, 2°, I.8, 39°, I.19, 6°, I.20, 7° en I.21, 8° WER
“Voor de toepassing van […] geldt/gelden de volgende definitie(s): iedere natuurlijke persoon of
rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn
verenigingen.”
moet economisch doel worden nagestreefd
economisch doel = aanbieden van goederen en diensten, aanbieder wil rendement krijgen,
afnemer moet tegenprestatie betalen minstens kosten dekt
moet een duurzame activiteit zijn (met zekere regelmaat)
diensten in ondergeschikt verband = geen onderneming, onderneming = onafhankelijke
organisatie
Europese definitie heeft invloed op functionele definitie
formele en functionele definitie zijn vrij gelijklopend
verschil: VZW = geen onderneming onder functionele definitie
Relevant voor:
o Mededingingsrecht
o Marktpraktijkenrecht
o Prijsreglementering
HOOFDSTUK 3: basisverplichtingen van ondernemingen (HC 1 en OG 1)
Inschrijving bij KBO
Houder zijn van een bankrekening
Afgifte factuur
Het voeren van een boekhouding
HOODSTUK 4: bijzondere regels voor ondernemingen (HC 1 en OG 1)
Afwijkende regel
Passieve hoofdelijkheid bij ondernemingen
sinds invoering boek 5 BW is het geen gewoonte meer en staat de passieve hoofdelijkheid vermeld
in de wet
Van rechtswege passieve hoofdelijkheid bij ondernemingen
art. 5.160 BW
SE kan alle SA ondernemingen aanspreken voor gehele schuld, betalende SA heeft dan
2
,regresvordering op de andere medeschuldenaars
= niet van toepassing wanneer onderneming een natuurlijke persoon is en haar contractuele
verbintenis kennelijk vreemd is aan onderneming
Deze regeling = afwijking van deelbaarheid van SA
art. 5.159 BW
verdeling van de schuld in gelijke delen onder alle SA
Afwijkende gewoonten
2 vermoedens:
1. Mandaat in handelszaken wordt vermoed vergoed te zijn
art. 1986 BW
2. Vermoeden van kwade trouw, kennis van verborgen gebreken door beroepsverkoper
art. 1641 en 1643 BW
verkoper = fabrikant of gespecialiseerde verkoper, dan verplichting om zaak zonder gebrek te
leveren + alle mogelijke gebreken opsporen
fabrikant of gespecialiseerde verkoper kan zich enkel op exoneratiebeding beroepen wanneer
hij bewijst dat het gebrek onmogelijk kon worden opgespoord
Bewijs
Recent gewijzigd: Boek 8 NBW
Overzicht:
Algemene regels van bewijsvoering
Bijzonder bewijsmiddelen in het ondernemingsrecht
Algemene regels van bewijsvoering
Wat en hoe moet worden bewezen (art. 8.3 BW)
Rechtsregels: niet bewijzen, slechts aanvoeren
Rechtsfeiten:
o Algemeen bekend: slechts aanvoeren
vb. Biden is president van VS
o Niet algemeen bekend: vrij bewijs
Rechtshandelingen (= elke handeling die gesteld wordt om rechtsgevolgen voor te brengen)
o Burgerlijk recht: in principe gereglementeerde bewijsvoering
o Ondernemingsrecht:
in principe vrij bewijs
enkele bijzondere bewijsmiddelen (boekhouding en aanvaarde factuur)
Principe: wie iets aanvoert moet dit bewijzen (art. 8.4 BW)
zowel eiser als verweerder
uitzondering = wettelijke vermoedens (art. 8.7 BW)
Begrip ‘bewijs’ heeft 3 betekenissen:
1. Handelingen van partijen om de rechter te overtuigen van een feit
= actus probandi of het bewijzen
2. Bewijselementen die worden gebruikt om actus probandi aan te stellen
bewijselementen zijn zeer concreet: vb. e-email, getuigenis, …
bewijselementen worden in categorieën opgedeeld
deze categorieën zijn bewijsmiddelen, vb. van bewijsmiddelen:
a. Ondertekende geschrift
b. Getuigenis
c. Feitelijke vermoedens
d. Bekentenis
e. Eed
3. Het wordt gebruikt om te stellen dat het aangevoerde feit wordt geacht vast te staan
Rechter beoordeelt vrij de bewijswaarde van bewijselementen
bewijswaarde: art. 8,1, 14° BW
maar 2 grenzen aan vrije bewijswaarde
3
, 1. Wettelijke bewijswaarde (art. 8,1, 15° BW)
= wetgever verplicht rechter om bepaalde bewijswaarde toe te kennen aan bepaalde
bewijsmiddelen
2. Bewijskracht van geschriften
= rechter mag bewijskracht geschrift niet miskennen, geschrift niet doen liegen
Art. 8.8 BW: bewijs in privaatrecht = principieel vrij
beperkingen op vrije bewijsstelsel:
1. Art. 8.2 BW: boek 8 = aanvullend recht (partijen kunnen ander bewijs bedingen in OK)
2. Art. 8.9 BW: rechtshandeling met bedrag >/= 3500 euro moet bewezen worden met
ondertekend geschrift
3. Lagere bewijselementen kunnen niet worden gebruikt als tegenbewijs tegen hogere
bewijselementen
‘hiërarchie van de bewijsmiddelen’:
a. Gerechtelijke bekentenis
b. Authentieke akten (art. 8.17 BW)
c. Onderhandse akten (art. 8.18 BW)
d. Wettelijke vermoedens
e. Buitengerechtelijke bekentenis
f. Begin van bewijs door geschrift
g. Getuigenissen
h. Feitelijke vermoedens
Door beperkingen wordt het burgerlijk bewijsrecht een gereglementeerd bewijsrecht
In ondernemingszaken is er een vrij bewijsrecht (art. 8.11 BW):
vrij bewijs tegen en tussen ondernemingen
Er is geen ‘hiërarchie van de bewijsmiddelen’
alle (klassieke) bewijsmiddelen van burgerlijk recht + bijzondere ondernemingsrechtelijke
bewijsmiddelen (boekhouding en aanvaarde factuur)
Bepaling van burgerlijk bewijsrecht gelden niet in het ondernemingsrecht
sommige formalistische bepalingen van gemeen recht ook niet van toepassing (art. 8.20 en
8.22 BW)
Voor bepaalde ondernemingshandelingen wel geschreven bewijs vereist (art. 8.11, lid 1 BW)
Vrij bewijs geldt niet tegen niet-ondernemingen (art. 8.11 §1, lid 2 BW)
Vrij bewijs geldt niet tegen natuurlijke personen die een onderneming uit oefenen, maar waarbij
handeling kennelijk vreemd is aan onderneming (art. 8.11 §1, lid 3 BW)
Bijzondere ondernemingsrechtelijke bewijsmiddelen
Boekhouding (art. 8.11 §2-3) en aanvaarde factuur (art. 8.11 §4)
bijzonder want kunnen onder bepaalde voorwaarden worden ingeroepen door degene die ze heeft
opgesteld
Boekhouding
Bewijswaarde = verschillend naargelang partij wil bewijzen naar eigen boekhouding of naar die van
tegenpartij
1. Bewijs a.d.h.v. boekhouding van tegenpartij
ondernemingen en niet-ondernemingen kunnen zich beroepen op boekhouding van
onderneming om tegen die onderneming bewijs te leveren
boekhouding = schriftelijke buitengerechtelijke bekentenis
onsplitsbaarheid van boekhouding (art. 8.11 §2 lid 3 BW)
beroepen op onregelmatige boekhouding onderneming = mogelijk, kan feitelijk vermoeden
zijn (regel van onsplitsbaarheid is hier niet van toepassing)
2. Bewijs a.d.h.v. eigen boekhouding
a. Tegen onderneming
boekhouding heeft wettelijke bewijswaarde als boekhouding beide partijen
overeenstemmend is
boekhouding heeft vrije bewijswaarde als boekhouding beide partijen niet
overeenstemmend is
rechter gaat kijken naar hoe regelmatig boekhouding van onderneming is
4