Inhoud
Praktisch......................................................................................................3
Vooraf: Praten over beleid............................................................................4
Les 1: Inleiding: Een conceptueel kader.......................................................5
Samenlevingen.........................................................................................5
Drie basisinstituties..................................................................................6
Basisstructuur...........................................................................................9
................................................................................................................10
Sociaal contract......................................................................................11
Kernbegrippen:....................................................................................12
H2: Als markten falen: marktfaling en sociale investeringen.....................12
Onzichtbare hand....................................................................................13
Marktfalingen..........................................................................................15
Sociale investeringen..............................................................................19
Slotbeschouwing 1: overheidsfalen.....................................................20
Slotbeschouwing 2: sociale rechten.....................................................20
Kernbegrippen:....................................................................................20
H3: Sociale zekerheid – De magie van het gemiddelde.............................21
Risico en onzekerheid.............................................................................21
Informele verzekering.............................................................................22
Private verzekering.................................................................................23
Sociale verzekering.................................................................................25
Kernbegrippen.........................................................................................28
H4: Belastingen, ongelijkheid en herverdeling...........................................28
Efficiëntie en rechtvaardigheid...............................................................28
Belastingen en herverdeling...................................................................31
Inkomensongelijkheid.............................................................................34
Kernbegrippen.....................................................................................37
H5: Een vangnet voor iedereen? Sociale bijstand en armoedebestrijding. 37
Armoede.................................................................................................37
Armoedebestrijding.................................................................................40
Sociale bijstand.......................................................................................43
, Kernbegrippen:....................................................................................47
Besluit H2-H5..........................................................................................47
H6: Eenheid in Diversiteit? Types van welvaartstaten...............................48
Taxonomie van de welvaartsstaat...........................................................49
De verscheidenheid begrijpen................................................................57
Kernbegrippen.....................................................................................60
H7: De welvaartsstaat in beweging (geschiedenis)...................................60
Voor de welvaartsstaat...........................................................................61
WOII........................................................................................................64
Welvaartsstaat 1: bloei van de welvaartsstaat.......................................66
Oliecrisis.................................................................................................67
Welvaartsstaat 2: neoliberale pushback.................................................68
Val van muur...........................................................................................69
Welvaartsstaat 3: sociale investeringsstaat............................................70
Tot slot: vier generaties van welvaartsstaten.........................................71
Kernbegrippen.........................................................................................72
H8: Opgroeien in de welvaartsstaat...........................................................73
Kinderopvang (leeftijd 0-3 jaar)..............................................................74
Gezinsbeleid........................................................................................75
Kleuter, lager en secundair onderwijs (leeftijd 3-18 jaar).......................80
Hoger onderwijs (leeftijd 18-22)..............................................................83
Levenslang leren (op latere leeftijd).......................................................85
Kernbegrippen.....................................................................................86
H9: Werken in de welvaartstaat.................................................................86
Werk........................................................................................................86
Werkomstandigheden.............................................................................91
Werkloosheid..........................................................................................96
Kernbegrippen.........................................................................................98
H10: Ziekte en gezondheid in de welvaartsstaat.......................................99
Gezondheid en levensverwachting.........................................................99
Gezondheid en ziekteverzekeringen.....................................................101
Langdurige zorg....................................................................................105
Kernbegrippen...................................................................................110
,H11a: Vergrijzing in de welvaartsstaat.....................................................110
Pensioenen............................................................................................110
Pensioenhervormingen.........................................................................115
H11b: Een perfecte storm?......................................................................117
Tot slot: vier generaties welvaartsstaten..............................................121
Kernbegrippen...................................................................................122
Samenvatting: Samenleving:
feiten en problemen
Praktisch
Doel: samenleving beter begrijpen om zo problemen te kunnen oplossen
Multidisciplinaire aanpak: vanuit verschillende wetenschapstakken
inzichten combineren: economische wetenschap, sociale, (politieke)
filosofische en de geschiedenis
Structuur van de lessen:
,Doelstellingen:
- Samenhang tussen de lessen zien
- Basisgevoel voor data
- Concepten begrijpen
- Problemen in de samenleving begrijpen
Vooraf: Praten over beleid
Positief vs. Normatief:
- Positieve (beschrijvende) analyse: richt zich op feitelijke vragen
- Normatieve (prescriptieve) analyse: richt zich op waardeoordelen,
hoe het zou moeten zijn (mensen verschillen in normatieve analyse)
Filosoof David Hume: normatieve vragen kunnen nooit afgeleid worden uit
positieve analyses.
Correlaties vs. Oorzakelijk verband:
- Correlatie: statistische associatie tussen variabelen (die samen
bewegen)
- Oorzakelijk verband: Verandering in één variabele veroorzaakt een
verandering in de andere variabele
Belangrijk: correlatie impliceert geen oorzakelijk verband
Waarom niet?
o Een derde variabele kan beide variabelen beïnvloeden (vb.
verkoop van ijsjes en zweten: warme temperaturen
veroorzaken beide variabelen apart)
o Omgekeerd oorzakelijk verband (vb. armoede en laag
zelfbeeld zijn gecorreleerd: Veroorzaakt armoede een laag
zelfbeeld of vice versa?)
,Gepast beleid voeren:
- Begrip van de samenleving is belangrijk (positieve analyse)
- Oorzakelijke verbanden belangrijk (richting kennen om te weten
welk probleem er aangepakt moet worden)
- Een gepast beleid is steeds vanuit een normatieve positie, niet
iedereen denkt er hetzelfde over
Voorzichtigheid is geboden
Les 1: Inleiding: Een conceptueel kader
Samenlevingen
Samenlevingen hebben een meerlagige structuur:
- Lokale samenleving: bv. Antwerpen
- Regionale samenleving: bv. Vlaanderen
- Nationale samenleving (natiestaat): bv. België
- Supranationale samenleving: bv. Europese Unie
- Wereldwijde samenleving: de wereld
Een samenleving bestaat uit leden : individuen
Het lidmaatschap van de samenleving houdt rechten in:
- Burgerrechten: voor de individuele vrijheid
- Politieke rechten
- Sociale rechten: recht om een menswaardig leven te leiden (= wat
de samenleving veronderstelt menswaardig te zijn)
, We kunnen deze rechten bekijken op de verschillende lagen: vb.
Belgische grondwet, Europese pijler van de sociale rechten
Drie basisinstituties
De leden van de samenleving vormen samen sociale basisinstituties:
(hoofdrolspelers)
- Het gezin
- Het bedrijf
- De overheid
Hoe zijn deze ontstaan? Kijkend naar de macro-geschiedenis = de
geschiedenis van de mensheid
Belangrijke observatie: hoofd van de mens is groter geworden, dus
hersencapaciteit is toegenomen.
Basisinstitutie 1: het gezin
Waarom vormen mensen gezinnen?
De mens heeft vele cognitieve capaciteiten, maar toch wordt het geboren
als hulpeloos wezen. We moeten ‘opgevoed’ worden, dit wordt
georganiseerd in de vorm van een gezin. (bij andere diersoorten is het
gezin niet te vinden: de dieren worden niet geboren als hulpeloos wezen)
- Nieuwe mensen voortbrengen
- Nieuwe leden verzorgen (bewijs prehistorische zorg: iemand met
dwerggroei heeft 20 jaar overleefd)
- Hulp bieden
- Samenwerken
- …
Gezinnen zijn informeel georganiseerd.
Drie grote revoluties in het ontstaan van de mensheid:
1. De cognitieve revolutie: de mens ontwikkelt taal, dit opent nieuwe
mogelijkheden
o Samenwerken in groepen
o Creatie van verbeeldende werkelijkheid
o Ontwikkeling cultuur en religies
o Ruil en handel
,Door de ruil en handel ontstaat de markt : de markt is een plek waarop
geruild kan worden. Kan voor geld zijn, maar dit is niet essentieel. De
markt wordt niet gezien als actor/ basisinstitutie (gezinnen, bedrijven en
de overheid wel).
2. Agrarische revolutie: mens ontwikkelt landbouw
Mensen kunnen zich op dezelfde plek vestigen. Er zijn mensen die zich niet
meer bezig moeten houden met het voeden van zichzelf, ze kunnen
bijvoorbeeld nadenken over hoe ze de samenleving kunnen organiseren.
Er ontstaan sociale ongelijkheden/ hiërarchieën (historisch bewijs:
grafheuvels).
De mens ontwikkelt schrift.
Basisinstitutie 2: de overheid
Grote samenlevingen vereisen formele organisatie.
Functies:
- Wetten maken en handhaven
- Belastingen innen en uitgeven
(Historisch bewijs: Codex van Hammurabi: Babylonische wettekst)
3. Industriële revolutie: de economie groeit enorm, men wordt
productiever
BBP (= maatstaf voor totale economische output van een samenleving) en
BBP per capita groeien enorm tijdens de IR
Er komen fabrieken met stoommachines, migratie naar de grote steden
(verstedelijking)
Er is een diepgaande transformatie van de samenleving. Er ontstaan
bedrijven.
Basisinstitutie 3: bedrijven
Men gaat werken in ruil voor geld. Bedrijven gebruiken kapitaal en arbeid
(productiefactoren) om goederen te produceren.
,Commodificatie = men maakt van een product een verhandelbaar product
Commodificatie van arbeid = arbeid wordt een voor geld verhandelbaar
product
Nieuwe maatschappelijke norm: Je moet werken. De individuen worden
afhankelijk van de (arbeids)markt.
De drie basisinstituties en de markt
Bedrijven hebben productiemiddelen (arbeid en kapitaal) nodig om
goederen te produceren.
Gezinnen bezitten productiemiddelen en willen goederen consumeren.
Ruimte voor handel op de markt:
- Markt voor goederen
- Markt voor arbeid
- Markt voor kapitaal
De overheid regelt de handel en ziet toe op het naleven van contracten (in
de meeste gevallen), de overheid zet regels over hoe je je op de markt
moet gedragen.
De ongereguleerde markt = markt zonder overheid = laissez-faire markt
Dit is een theoretisch construct, een utopie. De overheid kan niet geen
macht, maar wel minder macht op de markt uitoefenen. Vb. de globale
handelsstromen hebben iets van een ongereguleerde markt
Basisinstituties overzicht:
Formeel/ Profit/ non-profit Privaat/
informeel openbaar
Gezinnen Informeel Non-profit Privaat
Bedrijven Formeel Profit Privaat
overheid Formeel Non-profit Openbaar
Een vierde basisinstitutie? Vrijwilligersorganisaties (formeel, non-profit,
privaat), zij vormen een maatschappelijk middenveld. De echte
samenleving is in feite veel te ingewikkeld, dus wij vereenvoudigen het tot
3 basisinstituties.
,Basisstructuur
Hoe gaan de basisinstituties taken verdelen?
Metafoor: Ze bakken samen een taart: Wie neemt er welke
productiemiddelen mee. Als de taart gebakken is: Wie krijgt wat?
De verdeling vereist een “rechtvaardigheidstheorie”, die is verschillend in
verschillende samenlevingen. Er zijn dus verschillende basisstructuren
over de allocatie van productiemiddelen.
Kapitalisme (extreme vorm)
Arbeid en kapitaal zijn in private handen. Vrije ruil op de markt zorgt voor
de toewijzing van de productiemiddelen. De allocatie gebeurt op een
gedecentraliseerde manier, de prijs wordt gebruikt. Het gaat om de
metafoor van de onzichtbare hand.
Marxisme (andere extreme vorm)
Collectieve eigendom van de productiemiddelen. Toewijzing van de
productiemiddelen door de overheid (centrale planning).
Tussen de twee extremen zijn er nog vele gevallen.
Corporatisme (tussenvorm)
Overleg en samenwerking tussen (vertegenwoordigers van) kapitalisten en
arbeiders. De rol van de overheid in dit geval:
- Kan een derde speler zijn, die ertussen zit
- Of de overheid zet de regels over hoe ze gaan samenwerken
Het overleg hierover wordt het sociale overleg (in België) genoemd.
Vb. Betogingen van de werknemers in Brussel, ze laten zien hoe sterk ze
zijn. Hierdoor sturen ze het sociaal overleg in richting van de werknemers.
De welvaartstaat = het instrument dat we in onze handen hebben als
samenleving om van kapitalisme naar marxisme te gaan
De samenleving start vanuit het kapitalisme, maar wordt gecorrigeerd
door de welvaartsstaat.
Omvang van de welvaartsstaat: OESO (organisatie voor economische
samenwerking en ontwikkeling) verzamelt veel data en de sociale
uitgaven van de landen en berekent zo de omvang
, Verschillende opvattingen over de welvaartstaat:
- Opvatting 1. Inkomenssteun voor de armen
Bv. Food stamps (VS), income support (VK), OCMW (België),
- Opvatting 2. + (herverdelende) belastingen
Bv. Persoonsbelastingen
- Opvatting 3. + sociale verzekering
Bv. Social insurance, Medicare (VS), NHS (VK), Sociale Zekerheid
(België),
- Opvatting 4. + sociaal-economische beleid van de overheid
Bv. arbeidsmarktbeleid, rol van de overheid bij de vormgeving van de
markten
Wij gebruiken de meest brede, allesomvattende definitie. In de volgende
lessen gaan we dieper in op de engere definities. We pellen de ui af.
Praktisch......................................................................................................3
Vooraf: Praten over beleid............................................................................4
Les 1: Inleiding: Een conceptueel kader.......................................................5
Samenlevingen.........................................................................................5
Drie basisinstituties..................................................................................6
Basisstructuur...........................................................................................9
................................................................................................................10
Sociaal contract......................................................................................11
Kernbegrippen:....................................................................................12
H2: Als markten falen: marktfaling en sociale investeringen.....................12
Onzichtbare hand....................................................................................13
Marktfalingen..........................................................................................15
Sociale investeringen..............................................................................19
Slotbeschouwing 1: overheidsfalen.....................................................20
Slotbeschouwing 2: sociale rechten.....................................................20
Kernbegrippen:....................................................................................20
H3: Sociale zekerheid – De magie van het gemiddelde.............................21
Risico en onzekerheid.............................................................................21
Informele verzekering.............................................................................22
Private verzekering.................................................................................23
Sociale verzekering.................................................................................25
Kernbegrippen.........................................................................................28
H4: Belastingen, ongelijkheid en herverdeling...........................................28
Efficiëntie en rechtvaardigheid...............................................................28
Belastingen en herverdeling...................................................................31
Inkomensongelijkheid.............................................................................34
Kernbegrippen.....................................................................................37
H5: Een vangnet voor iedereen? Sociale bijstand en armoedebestrijding. 37
Armoede.................................................................................................37
Armoedebestrijding.................................................................................40
Sociale bijstand.......................................................................................43
, Kernbegrippen:....................................................................................47
Besluit H2-H5..........................................................................................47
H6: Eenheid in Diversiteit? Types van welvaartstaten...............................48
Taxonomie van de welvaartsstaat...........................................................49
De verscheidenheid begrijpen................................................................57
Kernbegrippen.....................................................................................60
H7: De welvaartsstaat in beweging (geschiedenis)...................................60
Voor de welvaartsstaat...........................................................................61
WOII........................................................................................................64
Welvaartsstaat 1: bloei van de welvaartsstaat.......................................66
Oliecrisis.................................................................................................67
Welvaartsstaat 2: neoliberale pushback.................................................68
Val van muur...........................................................................................69
Welvaartsstaat 3: sociale investeringsstaat............................................70
Tot slot: vier generaties van welvaartsstaten.........................................71
Kernbegrippen.........................................................................................72
H8: Opgroeien in de welvaartsstaat...........................................................73
Kinderopvang (leeftijd 0-3 jaar)..............................................................74
Gezinsbeleid........................................................................................75
Kleuter, lager en secundair onderwijs (leeftijd 3-18 jaar).......................80
Hoger onderwijs (leeftijd 18-22)..............................................................83
Levenslang leren (op latere leeftijd).......................................................85
Kernbegrippen.....................................................................................86
H9: Werken in de welvaartstaat.................................................................86
Werk........................................................................................................86
Werkomstandigheden.............................................................................91
Werkloosheid..........................................................................................96
Kernbegrippen.........................................................................................98
H10: Ziekte en gezondheid in de welvaartsstaat.......................................99
Gezondheid en levensverwachting.........................................................99
Gezondheid en ziekteverzekeringen.....................................................101
Langdurige zorg....................................................................................105
Kernbegrippen...................................................................................110
,H11a: Vergrijzing in de welvaartsstaat.....................................................110
Pensioenen............................................................................................110
Pensioenhervormingen.........................................................................115
H11b: Een perfecte storm?......................................................................117
Tot slot: vier generaties welvaartsstaten..............................................121
Kernbegrippen...................................................................................122
Samenvatting: Samenleving:
feiten en problemen
Praktisch
Doel: samenleving beter begrijpen om zo problemen te kunnen oplossen
Multidisciplinaire aanpak: vanuit verschillende wetenschapstakken
inzichten combineren: economische wetenschap, sociale, (politieke)
filosofische en de geschiedenis
Structuur van de lessen:
,Doelstellingen:
- Samenhang tussen de lessen zien
- Basisgevoel voor data
- Concepten begrijpen
- Problemen in de samenleving begrijpen
Vooraf: Praten over beleid
Positief vs. Normatief:
- Positieve (beschrijvende) analyse: richt zich op feitelijke vragen
- Normatieve (prescriptieve) analyse: richt zich op waardeoordelen,
hoe het zou moeten zijn (mensen verschillen in normatieve analyse)
Filosoof David Hume: normatieve vragen kunnen nooit afgeleid worden uit
positieve analyses.
Correlaties vs. Oorzakelijk verband:
- Correlatie: statistische associatie tussen variabelen (die samen
bewegen)
- Oorzakelijk verband: Verandering in één variabele veroorzaakt een
verandering in de andere variabele
Belangrijk: correlatie impliceert geen oorzakelijk verband
Waarom niet?
o Een derde variabele kan beide variabelen beïnvloeden (vb.
verkoop van ijsjes en zweten: warme temperaturen
veroorzaken beide variabelen apart)
o Omgekeerd oorzakelijk verband (vb. armoede en laag
zelfbeeld zijn gecorreleerd: Veroorzaakt armoede een laag
zelfbeeld of vice versa?)
,Gepast beleid voeren:
- Begrip van de samenleving is belangrijk (positieve analyse)
- Oorzakelijke verbanden belangrijk (richting kennen om te weten
welk probleem er aangepakt moet worden)
- Een gepast beleid is steeds vanuit een normatieve positie, niet
iedereen denkt er hetzelfde over
Voorzichtigheid is geboden
Les 1: Inleiding: Een conceptueel kader
Samenlevingen
Samenlevingen hebben een meerlagige structuur:
- Lokale samenleving: bv. Antwerpen
- Regionale samenleving: bv. Vlaanderen
- Nationale samenleving (natiestaat): bv. België
- Supranationale samenleving: bv. Europese Unie
- Wereldwijde samenleving: de wereld
Een samenleving bestaat uit leden : individuen
Het lidmaatschap van de samenleving houdt rechten in:
- Burgerrechten: voor de individuele vrijheid
- Politieke rechten
- Sociale rechten: recht om een menswaardig leven te leiden (= wat
de samenleving veronderstelt menswaardig te zijn)
, We kunnen deze rechten bekijken op de verschillende lagen: vb.
Belgische grondwet, Europese pijler van de sociale rechten
Drie basisinstituties
De leden van de samenleving vormen samen sociale basisinstituties:
(hoofdrolspelers)
- Het gezin
- Het bedrijf
- De overheid
Hoe zijn deze ontstaan? Kijkend naar de macro-geschiedenis = de
geschiedenis van de mensheid
Belangrijke observatie: hoofd van de mens is groter geworden, dus
hersencapaciteit is toegenomen.
Basisinstitutie 1: het gezin
Waarom vormen mensen gezinnen?
De mens heeft vele cognitieve capaciteiten, maar toch wordt het geboren
als hulpeloos wezen. We moeten ‘opgevoed’ worden, dit wordt
georganiseerd in de vorm van een gezin. (bij andere diersoorten is het
gezin niet te vinden: de dieren worden niet geboren als hulpeloos wezen)
- Nieuwe mensen voortbrengen
- Nieuwe leden verzorgen (bewijs prehistorische zorg: iemand met
dwerggroei heeft 20 jaar overleefd)
- Hulp bieden
- Samenwerken
- …
Gezinnen zijn informeel georganiseerd.
Drie grote revoluties in het ontstaan van de mensheid:
1. De cognitieve revolutie: de mens ontwikkelt taal, dit opent nieuwe
mogelijkheden
o Samenwerken in groepen
o Creatie van verbeeldende werkelijkheid
o Ontwikkeling cultuur en religies
o Ruil en handel
,Door de ruil en handel ontstaat de markt : de markt is een plek waarop
geruild kan worden. Kan voor geld zijn, maar dit is niet essentieel. De
markt wordt niet gezien als actor/ basisinstitutie (gezinnen, bedrijven en
de overheid wel).
2. Agrarische revolutie: mens ontwikkelt landbouw
Mensen kunnen zich op dezelfde plek vestigen. Er zijn mensen die zich niet
meer bezig moeten houden met het voeden van zichzelf, ze kunnen
bijvoorbeeld nadenken over hoe ze de samenleving kunnen organiseren.
Er ontstaan sociale ongelijkheden/ hiërarchieën (historisch bewijs:
grafheuvels).
De mens ontwikkelt schrift.
Basisinstitutie 2: de overheid
Grote samenlevingen vereisen formele organisatie.
Functies:
- Wetten maken en handhaven
- Belastingen innen en uitgeven
(Historisch bewijs: Codex van Hammurabi: Babylonische wettekst)
3. Industriële revolutie: de economie groeit enorm, men wordt
productiever
BBP (= maatstaf voor totale economische output van een samenleving) en
BBP per capita groeien enorm tijdens de IR
Er komen fabrieken met stoommachines, migratie naar de grote steden
(verstedelijking)
Er is een diepgaande transformatie van de samenleving. Er ontstaan
bedrijven.
Basisinstitutie 3: bedrijven
Men gaat werken in ruil voor geld. Bedrijven gebruiken kapitaal en arbeid
(productiefactoren) om goederen te produceren.
,Commodificatie = men maakt van een product een verhandelbaar product
Commodificatie van arbeid = arbeid wordt een voor geld verhandelbaar
product
Nieuwe maatschappelijke norm: Je moet werken. De individuen worden
afhankelijk van de (arbeids)markt.
De drie basisinstituties en de markt
Bedrijven hebben productiemiddelen (arbeid en kapitaal) nodig om
goederen te produceren.
Gezinnen bezitten productiemiddelen en willen goederen consumeren.
Ruimte voor handel op de markt:
- Markt voor goederen
- Markt voor arbeid
- Markt voor kapitaal
De overheid regelt de handel en ziet toe op het naleven van contracten (in
de meeste gevallen), de overheid zet regels over hoe je je op de markt
moet gedragen.
De ongereguleerde markt = markt zonder overheid = laissez-faire markt
Dit is een theoretisch construct, een utopie. De overheid kan niet geen
macht, maar wel minder macht op de markt uitoefenen. Vb. de globale
handelsstromen hebben iets van een ongereguleerde markt
Basisinstituties overzicht:
Formeel/ Profit/ non-profit Privaat/
informeel openbaar
Gezinnen Informeel Non-profit Privaat
Bedrijven Formeel Profit Privaat
overheid Formeel Non-profit Openbaar
Een vierde basisinstitutie? Vrijwilligersorganisaties (formeel, non-profit,
privaat), zij vormen een maatschappelijk middenveld. De echte
samenleving is in feite veel te ingewikkeld, dus wij vereenvoudigen het tot
3 basisinstituties.
,Basisstructuur
Hoe gaan de basisinstituties taken verdelen?
Metafoor: Ze bakken samen een taart: Wie neemt er welke
productiemiddelen mee. Als de taart gebakken is: Wie krijgt wat?
De verdeling vereist een “rechtvaardigheidstheorie”, die is verschillend in
verschillende samenlevingen. Er zijn dus verschillende basisstructuren
over de allocatie van productiemiddelen.
Kapitalisme (extreme vorm)
Arbeid en kapitaal zijn in private handen. Vrije ruil op de markt zorgt voor
de toewijzing van de productiemiddelen. De allocatie gebeurt op een
gedecentraliseerde manier, de prijs wordt gebruikt. Het gaat om de
metafoor van de onzichtbare hand.
Marxisme (andere extreme vorm)
Collectieve eigendom van de productiemiddelen. Toewijzing van de
productiemiddelen door de overheid (centrale planning).
Tussen de twee extremen zijn er nog vele gevallen.
Corporatisme (tussenvorm)
Overleg en samenwerking tussen (vertegenwoordigers van) kapitalisten en
arbeiders. De rol van de overheid in dit geval:
- Kan een derde speler zijn, die ertussen zit
- Of de overheid zet de regels over hoe ze gaan samenwerken
Het overleg hierover wordt het sociale overleg (in België) genoemd.
Vb. Betogingen van de werknemers in Brussel, ze laten zien hoe sterk ze
zijn. Hierdoor sturen ze het sociaal overleg in richting van de werknemers.
De welvaartstaat = het instrument dat we in onze handen hebben als
samenleving om van kapitalisme naar marxisme te gaan
De samenleving start vanuit het kapitalisme, maar wordt gecorrigeerd
door de welvaartsstaat.
Omvang van de welvaartsstaat: OESO (organisatie voor economische
samenwerking en ontwikkeling) verzamelt veel data en de sociale
uitgaven van de landen en berekent zo de omvang
, Verschillende opvattingen over de welvaartstaat:
- Opvatting 1. Inkomenssteun voor de armen
Bv. Food stamps (VS), income support (VK), OCMW (België),
- Opvatting 2. + (herverdelende) belastingen
Bv. Persoonsbelastingen
- Opvatting 3. + sociale verzekering
Bv. Social insurance, Medicare (VS), NHS (VK), Sociale Zekerheid
(België),
- Opvatting 4. + sociaal-economische beleid van de overheid
Bv. arbeidsmarktbeleid, rol van de overheid bij de vormgeving van de
markten
Wij gebruiken de meest brede, allesomvattende definitie. In de volgende
lessen gaan we dieper in op de engere definities. We pellen de ui af.