LYMFOIDE ORGANEN
1) Bespreek de histologische componenten en interacties bij de
cellulaire afweerreactie.
Hebben een antigeen dat herkend wordt door een antigeenpresterende cel
(macrofaag)
Antigeen wordt gefagocyteerd en afgebroken in kleinere stukjes
o Worden tot expressie gebracht door het complex van MHC klasse II,
samen met het epithoop vh antigeen
Complex wordt herkend door de T-cel receptor van de T-helpercel
Stoffen worden geproduceerd door zowel de antigeen presterende cel als
de T-helpercel
o Hebben een stimulerende invloed op het prolifereren vd T-
helpercellen
Deze gaan in aantal vermeerderen
-> meer antigeen kan aangevallen worden
De verschillende cytokines gaan de cytotoxische T-cellen activeren
o Deze interageren met cellen die al door het virus geïnfecteerd zijn
o Eindresultaat: sturen dodende signlen uit dat de infectie
neutraliseerd
Een deel van de T-cellen gaan geheugen T-cellen vormen
o Zorgt voor snellere reactie bij een 2e infectie
2) Bespreek de microscopische bouw van de milt. Geef, waar
mogelijk, de structuur- functie relatie weer.
Witte en rode pulpa
Op grens rode-witte pulpa = perifolliculaire zone
o Afwezigheid van sinusoïden
o Aanwezigheid van een fijnmazig reticulair netwerk
o Functie: tragere bloedflow
-> intensere interactie tss bloedcellen en lymfoïde cellen + tss
antigenen en antilichamen is mogelijk
Witte pulpa
o Bestaat uit lymfocyten
o Bestaat uit PALS
Inner-PALS
Outer-PALS
o Follikels
Marginale zone
Follikelcentrum
Rode pulpa
o Bevat gevormde elementen van het bloed
o Opgebouwd uit reticulaire vezels, bekleed met reticulocyten
o Geordend in dicht gestructureerde strengen van Billroth
Zijn van elkaar gescheiden door mergsinussen
o Verschil strengen – sinussen
Strengen
Veel niet-erythrocyten + dichtheid vd nuclei is hoger
Sinussen
Heel veel erythrocyten
Epitheel dat bestaat uit spoelvormige cellen
,Kapsel van de milt
Milt is omgeven door een kapsel van onregelmatig collageen BW dat tss
het glad spierweefsel ligt
Functie: route waarlangs bloedtoevoer de milt binnenkomt en verlaat
o Belangrijkste toevoer afkomstig van miltarterie (a. lienalis)
-> splitst in het kapsel
-> vertakkingen dringen dieper het orgaan binnen
o Bloed dat het orgaan verlaat w afgevoerd via een reeks venen
-> verlaat de milt via de miltader (v. lienalis)
PALS = periarteriolaire lymfocytenscheden
Uit het septa -> fijn netwerk van reticulaire vezels
o Septa dienen als doorgang voor de vertakkingen vd arteriën
Arteriool verlaat de septa -> dringt het miltparenchym binnen
-> wordt in ganse lengte omgeven door een laag lymfocyten
= PALS
o Blijven aanwezig in de arteriën die het bloed toevoeren
o Voornaamste BV dat door de PALS loopt = centrale arterie
Blijft verdere zijtakjes afgeven tot waar de PALS slechts 1 of 2
cellen meer vertegenwoordigen
Deze kleine arteriolen = penseelarteriën
o Binnenste deel vd lymfocytenschede (=inner PALS)
Vooral uit T-lymfocyten
o Buitenste deel vd lymfocytenschede (=outer PALS)
Vooral uit B-lymfocyten
In PALS
o Losmazig stromanetwerk van reticulaire vezels en hun reticulocyten
o Kiemcentra bevatten geen fibrilachtige stroma-elementen
o Lymfocyten zijn heel dicht opeen geplakt
Hulscapillairen
Rode pulpa wordt bereikt + PALS zijn verdwenen
-> penseelarteriën vertakken tot hulscapillairen
o Vertonen een kokervormige verdikking vd wand
Als de scheden voorbij zijn
-> sinusoïden
o Gefenestreerd endotheel met hierrond radiair verlopende
reticulinevezels
o Bundelen uiteindelijk samen tot venen vh pulpa
-> smelten samen tot grotere venen in septa
, 3) Bespreek de microscopische bouw van een lymfeknoop.
Geef, waar mogelijk, de structuur-functie relatie weer.
Algemeen
o Komen voor op de grotere lymfevaten
o Functie: filter voor de lymfe
Lymfe wordt van periferie naar centrum geperst
-> gaat vanuit de lymfeknoop naar de veneuze circulatie
Boonvormig orgaantje met een bolle en holle zijde
o Bolle zijde: meerdere afferente / aanvoerende lymfevaten
o Holle zijde: 1-2 efferente / afvoerende lymfevaten + BV = hillus
o Lymfe komt via periferie naar binnen via aanvoerende lymfevaten
-> vloeit erdoor -> wordt afgevoerd door de hillus / afvoerende
lymfevaten
o Meer aanvoerende dan afvoerende
-> zorgt ervoor dat de lymfeflow gaat vertragen
-> antigenen kunnen makkelijker herkend worden
Elke lymfeknoop voorzien van BV
o Komen binnen en buiten thv de hillus
Kapsel en stroma
Lymfeknoop omgeven door kapsel van dicht onregelmatig BW
o Van hieruit gaan schotvormige trabekels tot diep in het orgaan
Uit de trabekels ontstaat een fijn BW-stroma
o Ondersteuning van het zeer celrijke parenchym
Opbouw stroma
o Reticulaire vezels en reticulocyten
o Vezels zijn volledig omhuld door uitlopers van reticulocyten
-> liggen over en rond de vezels
o Vezels lopen door de ruimte onder het kapsel en door de sinussen
Onder het kapsel = randsinus
o Staat in verbinding met de rest vh lymfeknoopvolume
o Verleent vrije doorgang aan de binnenkomende lymfe
Parenchym van de lymfeknoop
Ligt tss de trabekels
Opgebouwd uit lymfocyten met hiertussen verspreid liggende macrofagen
Wordt ondersteund door het stroma
Parenchymcellen liggen ongeordend verspreid
-> gebieden van schors en merg
o Schors
Dicht opeengepakte cellen
Bevat nodulair lymfeweefsel
-> hier vermeerderen lymfocyten zich in de kiemcentra
Bevat lymfefollikels die vnl bestaan uit B-lymfocyten
o Merg
Parenchym id vorm van anastomoserende strengen van cellen
-> gescheiden door mergsinussen
o Grens cortex-merg = paracorticale zone
Thymus-afhankelijk gebied: vnl T-lymfocyten
Hoog endotheliale venules
, 4) Bespreek de microscopische bouw van de thymus. Geef,
waar mogelijk, de structuur-functie relatie weer.
Algemeen
Bedekt door dun BW-kapsel = onregelmatig, dicht collageen BW
Verdeeld in lobben door BW-schotten
o Verschillende lobben staan in verbinding met elkaar
Kwabben verdeeld in donkere schors (6:1) en lichte merg (2:1)
Via kapsel dringen BV de thymus binnen
o Lopen langs tussenschotten tot grens schors-merg
-> dringen hier paranchym binnen
-> geven capillairen af naar het schorsgebied
-> vertakken en keren terug
o Postcapillaire venulen aan grens schors-merg
Totale volume actief weefsel w gereduceerd en grotendeels vervangen
door BW en vetweefsel
Cellen
Thymocyten (T-cellen)
o Meeste lymfocyten in het bloed
o Verblijven eerst een tijd in de thymus voor ze afweereigenschappen
vertonen
Macrofagen
o Liggen tussen de thymocyten
o Grotere cellen die vacuolen in nuclei hebben
o Vaak ruwe granulen in het cytoplasma
Epithelioreticulaire cellen
o Liggen verborgen door bovenliggende lymfocyten
o Stroma vd thymus is volledig samengesteld uit cellen
Boomvormige reticulaire epitheelcellen vertakken
-> produceren uitlopers die door intracellulaire
cytoskeletelementen worden ondersteund
Uitlopers komen in contact met elkaar
-> worden hier door desmosomen bij elkaar gehouden
o Bloed-thymus barrière
Gevormd door celuitlopers aan periferie vd cortex
Functie: beschermt de blootstelling van lymfocyten aan
antigenen
Rijpende cellen kunnen anders op een incorrecte
manier gaan reageren
o Kunnen onderhevig zijn aan degeneratie
Ordenen zich in concentrische eosinofiele spiralen van
epitheelcellen
= verhoornde reticulumcellen
= lichaampjes van Hassall
1) Bespreek de histologische componenten en interacties bij de
cellulaire afweerreactie.
Hebben een antigeen dat herkend wordt door een antigeenpresterende cel
(macrofaag)
Antigeen wordt gefagocyteerd en afgebroken in kleinere stukjes
o Worden tot expressie gebracht door het complex van MHC klasse II,
samen met het epithoop vh antigeen
Complex wordt herkend door de T-cel receptor van de T-helpercel
Stoffen worden geproduceerd door zowel de antigeen presterende cel als
de T-helpercel
o Hebben een stimulerende invloed op het prolifereren vd T-
helpercellen
Deze gaan in aantal vermeerderen
-> meer antigeen kan aangevallen worden
De verschillende cytokines gaan de cytotoxische T-cellen activeren
o Deze interageren met cellen die al door het virus geïnfecteerd zijn
o Eindresultaat: sturen dodende signlen uit dat de infectie
neutraliseerd
Een deel van de T-cellen gaan geheugen T-cellen vormen
o Zorgt voor snellere reactie bij een 2e infectie
2) Bespreek de microscopische bouw van de milt. Geef, waar
mogelijk, de structuur- functie relatie weer.
Witte en rode pulpa
Op grens rode-witte pulpa = perifolliculaire zone
o Afwezigheid van sinusoïden
o Aanwezigheid van een fijnmazig reticulair netwerk
o Functie: tragere bloedflow
-> intensere interactie tss bloedcellen en lymfoïde cellen + tss
antigenen en antilichamen is mogelijk
Witte pulpa
o Bestaat uit lymfocyten
o Bestaat uit PALS
Inner-PALS
Outer-PALS
o Follikels
Marginale zone
Follikelcentrum
Rode pulpa
o Bevat gevormde elementen van het bloed
o Opgebouwd uit reticulaire vezels, bekleed met reticulocyten
o Geordend in dicht gestructureerde strengen van Billroth
Zijn van elkaar gescheiden door mergsinussen
o Verschil strengen – sinussen
Strengen
Veel niet-erythrocyten + dichtheid vd nuclei is hoger
Sinussen
Heel veel erythrocyten
Epitheel dat bestaat uit spoelvormige cellen
,Kapsel van de milt
Milt is omgeven door een kapsel van onregelmatig collageen BW dat tss
het glad spierweefsel ligt
Functie: route waarlangs bloedtoevoer de milt binnenkomt en verlaat
o Belangrijkste toevoer afkomstig van miltarterie (a. lienalis)
-> splitst in het kapsel
-> vertakkingen dringen dieper het orgaan binnen
o Bloed dat het orgaan verlaat w afgevoerd via een reeks venen
-> verlaat de milt via de miltader (v. lienalis)
PALS = periarteriolaire lymfocytenscheden
Uit het septa -> fijn netwerk van reticulaire vezels
o Septa dienen als doorgang voor de vertakkingen vd arteriën
Arteriool verlaat de septa -> dringt het miltparenchym binnen
-> wordt in ganse lengte omgeven door een laag lymfocyten
= PALS
o Blijven aanwezig in de arteriën die het bloed toevoeren
o Voornaamste BV dat door de PALS loopt = centrale arterie
Blijft verdere zijtakjes afgeven tot waar de PALS slechts 1 of 2
cellen meer vertegenwoordigen
Deze kleine arteriolen = penseelarteriën
o Binnenste deel vd lymfocytenschede (=inner PALS)
Vooral uit T-lymfocyten
o Buitenste deel vd lymfocytenschede (=outer PALS)
Vooral uit B-lymfocyten
In PALS
o Losmazig stromanetwerk van reticulaire vezels en hun reticulocyten
o Kiemcentra bevatten geen fibrilachtige stroma-elementen
o Lymfocyten zijn heel dicht opeen geplakt
Hulscapillairen
Rode pulpa wordt bereikt + PALS zijn verdwenen
-> penseelarteriën vertakken tot hulscapillairen
o Vertonen een kokervormige verdikking vd wand
Als de scheden voorbij zijn
-> sinusoïden
o Gefenestreerd endotheel met hierrond radiair verlopende
reticulinevezels
o Bundelen uiteindelijk samen tot venen vh pulpa
-> smelten samen tot grotere venen in septa
, 3) Bespreek de microscopische bouw van een lymfeknoop.
Geef, waar mogelijk, de structuur-functie relatie weer.
Algemeen
o Komen voor op de grotere lymfevaten
o Functie: filter voor de lymfe
Lymfe wordt van periferie naar centrum geperst
-> gaat vanuit de lymfeknoop naar de veneuze circulatie
Boonvormig orgaantje met een bolle en holle zijde
o Bolle zijde: meerdere afferente / aanvoerende lymfevaten
o Holle zijde: 1-2 efferente / afvoerende lymfevaten + BV = hillus
o Lymfe komt via periferie naar binnen via aanvoerende lymfevaten
-> vloeit erdoor -> wordt afgevoerd door de hillus / afvoerende
lymfevaten
o Meer aanvoerende dan afvoerende
-> zorgt ervoor dat de lymfeflow gaat vertragen
-> antigenen kunnen makkelijker herkend worden
Elke lymfeknoop voorzien van BV
o Komen binnen en buiten thv de hillus
Kapsel en stroma
Lymfeknoop omgeven door kapsel van dicht onregelmatig BW
o Van hieruit gaan schotvormige trabekels tot diep in het orgaan
Uit de trabekels ontstaat een fijn BW-stroma
o Ondersteuning van het zeer celrijke parenchym
Opbouw stroma
o Reticulaire vezels en reticulocyten
o Vezels zijn volledig omhuld door uitlopers van reticulocyten
-> liggen over en rond de vezels
o Vezels lopen door de ruimte onder het kapsel en door de sinussen
Onder het kapsel = randsinus
o Staat in verbinding met de rest vh lymfeknoopvolume
o Verleent vrije doorgang aan de binnenkomende lymfe
Parenchym van de lymfeknoop
Ligt tss de trabekels
Opgebouwd uit lymfocyten met hiertussen verspreid liggende macrofagen
Wordt ondersteund door het stroma
Parenchymcellen liggen ongeordend verspreid
-> gebieden van schors en merg
o Schors
Dicht opeengepakte cellen
Bevat nodulair lymfeweefsel
-> hier vermeerderen lymfocyten zich in de kiemcentra
Bevat lymfefollikels die vnl bestaan uit B-lymfocyten
o Merg
Parenchym id vorm van anastomoserende strengen van cellen
-> gescheiden door mergsinussen
o Grens cortex-merg = paracorticale zone
Thymus-afhankelijk gebied: vnl T-lymfocyten
Hoog endotheliale venules
, 4) Bespreek de microscopische bouw van de thymus. Geef,
waar mogelijk, de structuur-functie relatie weer.
Algemeen
Bedekt door dun BW-kapsel = onregelmatig, dicht collageen BW
Verdeeld in lobben door BW-schotten
o Verschillende lobben staan in verbinding met elkaar
Kwabben verdeeld in donkere schors (6:1) en lichte merg (2:1)
Via kapsel dringen BV de thymus binnen
o Lopen langs tussenschotten tot grens schors-merg
-> dringen hier paranchym binnen
-> geven capillairen af naar het schorsgebied
-> vertakken en keren terug
o Postcapillaire venulen aan grens schors-merg
Totale volume actief weefsel w gereduceerd en grotendeels vervangen
door BW en vetweefsel
Cellen
Thymocyten (T-cellen)
o Meeste lymfocyten in het bloed
o Verblijven eerst een tijd in de thymus voor ze afweereigenschappen
vertonen
Macrofagen
o Liggen tussen de thymocyten
o Grotere cellen die vacuolen in nuclei hebben
o Vaak ruwe granulen in het cytoplasma
Epithelioreticulaire cellen
o Liggen verborgen door bovenliggende lymfocyten
o Stroma vd thymus is volledig samengesteld uit cellen
Boomvormige reticulaire epitheelcellen vertakken
-> produceren uitlopers die door intracellulaire
cytoskeletelementen worden ondersteund
Uitlopers komen in contact met elkaar
-> worden hier door desmosomen bij elkaar gehouden
o Bloed-thymus barrière
Gevormd door celuitlopers aan periferie vd cortex
Functie: beschermt de blootstelling van lymfocyten aan
antigenen
Rijpende cellen kunnen anders op een incorrecte
manier gaan reageren
o Kunnen onderhevig zijn aan degeneratie
Ordenen zich in concentrische eosinofiele spiralen van
epitheelcellen
= verhoornde reticulumcellen
= lichaampjes van Hassall