Demografische ontwikkelingen en maatschappelijke veranderingen
Deel 1: verschillende vormen van ongelijkheid
Thema 1: sociale stratificatie
Hoofdstuk 1: sociale stratificatie
1.1. Wat is sociale stratificatie?
Sociale stratificatie: elke samenleving wordt gekenmerkt door een opbouw uit
verschillende ‘lagen’. Mensen die zich in dezelfde laag bevinden, hebben
gemeenschappelijke kenmerken met anderen in hun ‘laag’ en onderscheiden zich
van mensen op andere ‘lagen’ van de samenleving. Maar er is meer dan het al dan
niet hebben van gemeenschappelijke kenmerken. Deze lagen vormen een hiërarchie.
Wie zich op een ‘hogere’ laag bevindt, heeft andere (betere) kansen dan wie zich
‘lager’ bevindt: sociale ongelijkheid.
Sociale stratificatie: geïnstitutionaliseerde sociale ongelijkheid, omdat de ongelijkheid
vrij verankerd zit in de samenleving.
Sociale ongelijkheid duidt op het idee van een hiërarchische opbouw:
maatschappelijke ladder. Ongelijke toegang tot belangrijke middelen naargelang de
positie die men inneemt op de maatschappelijke ladder en de statusverschillen die
samenhangen met deze positie.
Maatschappelijke ladder omvat twee zaken:
1. Sociaal economische positie (SEP): het gegeven dat personen die hoger op de
ladder gepositioneerd zijn een betere toegang hebben tot belangrijke
middelen in de samenleving dan wie een lagere plaats inneemt
2. Sociaal economische status (SES): aan deze hogere positie ik ook een hogere
status verbonden: wie hoger staat, krijgt een hogere maatschappelijke
waardering dan wie lager staat. We kijken op naar mensen die hoger staan en
kijken neer op wie lager staat
Positie verwijst naar de eigenlijke plaats op de ladder, de status naar waardering.
Sociale ongelijkheid hangt onlosmakend samen met macht.
Macht: houdt in dat men in staat is om het gedrag van een ander te beïnvloeden in
functie van het eigen belang, en zelf tegen het belang van die andere in.
Hoe hoger op de ladder hoe meer macht. Het is een middel om de plaats in de
hiërarchie te kunnen behouden en om hoger in de hiërarchie te kunnen opklimmen.
Wat wordt er bedoeld met ongelijke toegang tot belangrijke middelen?
- Alles aspecten die uitmaken van de levenskwaliteit: vrije tijd, huisvesting,
voedsel, …
- Welvaart en welzijn
- Levenskansen en levenskeuzes
Deze verschillende aspecten zijn verweven door systemen van onderlinge
beïnvloeding. Bv een gebrekkige huisvesting brengt niet alleen gezondheidsrisico’s
maar ook weinig sociaal contact door beschaamdheid van de toestand van je huis.
Deelcomponenten die bepalen de mate waarin we toegang hebben tot deze
middelen. In huidige samenleving: drie essentiële factoren (multidementioneel
begrip):
1. Financiële middelen: economische dimensie
2. Tewerkstelling/ beroepsstatus: sociale dimensie
1
, 3. Opleidingsniveau: culturele dimensie
Onderlinge verwevenheid, zo niet statusinconsistentie.
Statusinconsistentie: als deze aspecten niet samenvallen, als iemand hoog scoort op
één van de deelcomponenten maar laag op de andere deelcomponenten.
Bv mensen met migratieachtergrond die een diploma hebben behaald in hun eigen
land maar die niet wordt erkend in het huidige land: hebben een hoge opleiding maar
een lage job.
Armoede: gebrek aan financiel middelen om een kwalitietsvol leven te kunnen leiden.
Deze gebrekkige financiele situatie gaat echter vaak (niet altijd) samen met een lage
scholingsgraad,
werkloosheid of lage beroepsstatus. Op hoe meer dimensies men laag scoort, hoe
kwetsbaarder.
“Armoede is een netwerk van sociale uitsluiting dat zich uitstrekt over meerdere
gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de
algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op
eigen kracht overbruggen.”
Deze definitie accentueert:
- De meerdere deelaspecten van de levenskwaliteit
- De onderlinge verbondenheid
- Het feit dat armoede het individuele overstijgt
- De kloof tussen wie wel en niet arm is. Hij spreekt dan ook van een breuklijn
en ziet in deze breuklijn net het verschil tussen ‘sociale ongelijkheid’ en
‘sociale uitsluiting’
Sociale differentiatie: dat er in een groep mensen zijn die van elkaar verschillen
omdat ze andere
rollen en functies opnemen maar er is geen ladder, sociale ongelijkheid: de ene heeft
niet meer toegang tot iets zoals bv bij jagersvoedsel verzamelaars.
Reproductiemechanismen: factoren die ertoe bijdragen dat de sociale ongelijkheid
blijft bestaan, ook over generaties heen. Via:
- Sociale groepen
- Leefvormen
- Onderwijs
Sociale mobiliteit: hoewel sociale ongelijkheid een vrij stabiel karakter kan hebben, is
er een
mogelijkheid tot vernadering inzake sociale positie.
- Opwaarts vs neerwaarts: verschuiving qua sociaal economische status
- Intragenerationeel: over de generaties heen vs intergenerationeel: binnen de
generaties
Voorbeeld interagenerationeel opwaarts: een zorgkundige die na het voltooien van
haar studies in het volwassenonderwijs haar diploma verpleegkunde behaalt en later
zelf opklimt tot hoofdverpleegkundige.
Voorbeeld intergenerationeel neerwaarts: een zoon van een manager die door
slechte beheer van familiekapitaal verkwist en na het faillessement van de bloeiende
familiezaak in de werkloosheid terechtkomt.
Permeabiliteit: openheid (mogelijkheid tot verticale mobiliteit).
Positionele mobiliteit: niet alleen actoren kunnen zich opwaarts of neerwaarts
verschuiven op de ladder maar ook de positie.
2
,1.2. Drie basiscomponenten
1.2.1. Financiële middelen
Toegang: betreft het inkomen dat men verwerft en het (ruimere) vermogen waarover
men beschikt.
Bv familiekapitaal na een erfenis.
Deze component is dan ook vaak doorslaggevend. Voldoende financiële middelen
vormen eenmaal een belangrijke basis om armoede te overstijgen.
Beroepsclassificatie: tabellen waarbij beroepsklassen hiërarchisch gerangschikt staan
en kort omschreven worden.
Onderzoek naar armoede:
Armoederisicodrempel: een bedrag dat berekend wordt als 60% van het mediane
inkomen. Wie over
minder financiële middelen dan dit bedrag beschikt, wordt beschouwd als iemand
met armoederisico.
Referentiebudgetten: men bepaalt in eerste instantie aan welke behoeften minimaal
voldaan moeten worden om een kwaliteitsvol leven te kunnen leiden.
Onderzoek naar sociale ongelijkheid:
Gini-coëfficiënt: Berekening van ongelijkheid tussen 0-1 hoe dichter bij 1 hoe meer
ongelijkheid en hoe dichter bij 0 hoe minder.
Inkomenskwintielverdeling: geeft aan hoeveel keer groter de financiële middelen van
de 20% rijksten in verhouding tot 20% armste in een samenleving.
Hoe is sociale stratificatie ontstaan: pas bij de overgang naar sedentaire
landbouwsamenleving is
stratificatie ontstaan.
Historisch belang in ontstaan en versterken van sociale stratificatie:
1. Belang van privébezit in historisch ontstaan van ‘echte’ stratificatie
2. Ontstaan van geld als ruilmiddel: versterken sociale stratificatie
+ Doelverschuiving: van middel naar doel op zich.
1. Belang van privébezit in historisch ontstaan van ‘echte’ stratificatie:
Ontstaan stratificatie bij overgang naar sedentaire (landbouw)samenlevingen:
- Productie: minder collectief waardoor ook de norm om alles te delen
verzwakte
- Productie: surplus + sedentair: door gebruik van veeteelt en
landbouwtechnieken was men in staat om grotere overvloed (surplus) te
creëren: men begon het bron van surplus namelijk grondbezit af te schermen.
Wie een stuk grond kan toe-eigenen, beschikt over beter leven
- Toenemend belang familie voor consumptie/verdeling (zie verder):
institutionalisering van sociale ongelijkheid
Er ontstond een ongelijke verdeling van de overvloed en de toegang tot de
productiemiddelen. Het collectieve verkrijgen en verdelen van voedsel over de hele
groep trad naar de achtergrond en werd stilaan vervangen door productie en
verdeling binnen families.
Zowel de toegang tot de productie (grondbezit) als de resultaten ervan (oogst)
kenden steeds grotere familiale basis.
3
, 2. Later en daar bovenop: belang van geldbezit.
- Zie evolutie van ruilprocessen:
- Van middel van uitgestelde ruil tot doel op zich
Geld is doel op zich geworden: doelverschuiving. En er is er nooit te veel.
- Kritische visie: productie gericht op winst, niet op gebruikswaarde of
consumptie
- Bron van nog steeds toenemende sociale ongelijkheid
Sociale stratificatie hangt samen met de aard van een samenleving.
Jagers-verzamelaarssamenlevingen werden gekenmerkt door sociale differentiatie.
1.2.2. Beroepsstatus en tewerkstelling
Sociale dimensie.
Alle samenlevingen kennen een taakverdeling: taakverdeling houdt niet in dat er
ongelijke toegang is tot belangrijke middelen of ongelijke status.
Hiërarchie van beroepen zorgt voor een maatschappelijke ladder: de hiërarchie hangt
samen met opleiding en inkomen.
Beroepsclassificatieschema’s: tabellen waarbij beroepsklassen hiërarchisch
gerangschikt staan en kort omgeschreven worden.
- Mate van leiderschap en autonomie
- Complexiteit van de taken
- Scholing
- Arbeiders en bediende
EGP-schema:
1. Hogere leidinggevende en professionele beroepen
2. Middelbare leidinggevende en professionele beroepen
3A. Hogere routine hoofdarbeid
3B. Lagere routine hoofdarbeid
4A. Kleine zelfstandige + personeel
4B. Kleine zelfstandige zonder personeel
4C. Zelfstandige boeren
5. Leidinggevende handarbeid
6. Geschoolde handarbeid
7A. Halfgeschoolde en ongeschoolde handarbeid
7B. Landarbeiders
Onderzoekers die zoeken naar een ‘alomvattende’ indicator: schema’s opleiding,
verdienste en beroepsstatus combineren.
Onderzoekers die zoeken naar afzonderlijke invloed: zuiverder maat van
beroepsstatus van drie deelcomponenten.
Positionele mobiliteit: snel veranderen samenleving gaat gepaard met grote
wijzigingen met betrekking tot de arbeidsmarkt en nodige beroepsprofielen. Bv
lerarenberoep of IT-sector.
Middeleeuwse standensamenleving/ landbouwsamenleving:
1. Geestelijke
2. Adel
3. Boeren en burgers
Grondbezit is van groot belang.
4
Deel 1: verschillende vormen van ongelijkheid
Thema 1: sociale stratificatie
Hoofdstuk 1: sociale stratificatie
1.1. Wat is sociale stratificatie?
Sociale stratificatie: elke samenleving wordt gekenmerkt door een opbouw uit
verschillende ‘lagen’. Mensen die zich in dezelfde laag bevinden, hebben
gemeenschappelijke kenmerken met anderen in hun ‘laag’ en onderscheiden zich
van mensen op andere ‘lagen’ van de samenleving. Maar er is meer dan het al dan
niet hebben van gemeenschappelijke kenmerken. Deze lagen vormen een hiërarchie.
Wie zich op een ‘hogere’ laag bevindt, heeft andere (betere) kansen dan wie zich
‘lager’ bevindt: sociale ongelijkheid.
Sociale stratificatie: geïnstitutionaliseerde sociale ongelijkheid, omdat de ongelijkheid
vrij verankerd zit in de samenleving.
Sociale ongelijkheid duidt op het idee van een hiërarchische opbouw:
maatschappelijke ladder. Ongelijke toegang tot belangrijke middelen naargelang de
positie die men inneemt op de maatschappelijke ladder en de statusverschillen die
samenhangen met deze positie.
Maatschappelijke ladder omvat twee zaken:
1. Sociaal economische positie (SEP): het gegeven dat personen die hoger op de
ladder gepositioneerd zijn een betere toegang hebben tot belangrijke
middelen in de samenleving dan wie een lagere plaats inneemt
2. Sociaal economische status (SES): aan deze hogere positie ik ook een hogere
status verbonden: wie hoger staat, krijgt een hogere maatschappelijke
waardering dan wie lager staat. We kijken op naar mensen die hoger staan en
kijken neer op wie lager staat
Positie verwijst naar de eigenlijke plaats op de ladder, de status naar waardering.
Sociale ongelijkheid hangt onlosmakend samen met macht.
Macht: houdt in dat men in staat is om het gedrag van een ander te beïnvloeden in
functie van het eigen belang, en zelf tegen het belang van die andere in.
Hoe hoger op de ladder hoe meer macht. Het is een middel om de plaats in de
hiërarchie te kunnen behouden en om hoger in de hiërarchie te kunnen opklimmen.
Wat wordt er bedoeld met ongelijke toegang tot belangrijke middelen?
- Alles aspecten die uitmaken van de levenskwaliteit: vrije tijd, huisvesting,
voedsel, …
- Welvaart en welzijn
- Levenskansen en levenskeuzes
Deze verschillende aspecten zijn verweven door systemen van onderlinge
beïnvloeding. Bv een gebrekkige huisvesting brengt niet alleen gezondheidsrisico’s
maar ook weinig sociaal contact door beschaamdheid van de toestand van je huis.
Deelcomponenten die bepalen de mate waarin we toegang hebben tot deze
middelen. In huidige samenleving: drie essentiële factoren (multidementioneel
begrip):
1. Financiële middelen: economische dimensie
2. Tewerkstelling/ beroepsstatus: sociale dimensie
1
, 3. Opleidingsniveau: culturele dimensie
Onderlinge verwevenheid, zo niet statusinconsistentie.
Statusinconsistentie: als deze aspecten niet samenvallen, als iemand hoog scoort op
één van de deelcomponenten maar laag op de andere deelcomponenten.
Bv mensen met migratieachtergrond die een diploma hebben behaald in hun eigen
land maar die niet wordt erkend in het huidige land: hebben een hoge opleiding maar
een lage job.
Armoede: gebrek aan financiel middelen om een kwalitietsvol leven te kunnen leiden.
Deze gebrekkige financiele situatie gaat echter vaak (niet altijd) samen met een lage
scholingsgraad,
werkloosheid of lage beroepsstatus. Op hoe meer dimensies men laag scoort, hoe
kwetsbaarder.
“Armoede is een netwerk van sociale uitsluiting dat zich uitstrekt over meerdere
gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de
algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op
eigen kracht overbruggen.”
Deze definitie accentueert:
- De meerdere deelaspecten van de levenskwaliteit
- De onderlinge verbondenheid
- Het feit dat armoede het individuele overstijgt
- De kloof tussen wie wel en niet arm is. Hij spreekt dan ook van een breuklijn
en ziet in deze breuklijn net het verschil tussen ‘sociale ongelijkheid’ en
‘sociale uitsluiting’
Sociale differentiatie: dat er in een groep mensen zijn die van elkaar verschillen
omdat ze andere
rollen en functies opnemen maar er is geen ladder, sociale ongelijkheid: de ene heeft
niet meer toegang tot iets zoals bv bij jagersvoedsel verzamelaars.
Reproductiemechanismen: factoren die ertoe bijdragen dat de sociale ongelijkheid
blijft bestaan, ook over generaties heen. Via:
- Sociale groepen
- Leefvormen
- Onderwijs
Sociale mobiliteit: hoewel sociale ongelijkheid een vrij stabiel karakter kan hebben, is
er een
mogelijkheid tot vernadering inzake sociale positie.
- Opwaarts vs neerwaarts: verschuiving qua sociaal economische status
- Intragenerationeel: over de generaties heen vs intergenerationeel: binnen de
generaties
Voorbeeld interagenerationeel opwaarts: een zorgkundige die na het voltooien van
haar studies in het volwassenonderwijs haar diploma verpleegkunde behaalt en later
zelf opklimt tot hoofdverpleegkundige.
Voorbeeld intergenerationeel neerwaarts: een zoon van een manager die door
slechte beheer van familiekapitaal verkwist en na het faillessement van de bloeiende
familiezaak in de werkloosheid terechtkomt.
Permeabiliteit: openheid (mogelijkheid tot verticale mobiliteit).
Positionele mobiliteit: niet alleen actoren kunnen zich opwaarts of neerwaarts
verschuiven op de ladder maar ook de positie.
2
,1.2. Drie basiscomponenten
1.2.1. Financiële middelen
Toegang: betreft het inkomen dat men verwerft en het (ruimere) vermogen waarover
men beschikt.
Bv familiekapitaal na een erfenis.
Deze component is dan ook vaak doorslaggevend. Voldoende financiële middelen
vormen eenmaal een belangrijke basis om armoede te overstijgen.
Beroepsclassificatie: tabellen waarbij beroepsklassen hiërarchisch gerangschikt staan
en kort omschreven worden.
Onderzoek naar armoede:
Armoederisicodrempel: een bedrag dat berekend wordt als 60% van het mediane
inkomen. Wie over
minder financiële middelen dan dit bedrag beschikt, wordt beschouwd als iemand
met armoederisico.
Referentiebudgetten: men bepaalt in eerste instantie aan welke behoeften minimaal
voldaan moeten worden om een kwaliteitsvol leven te kunnen leiden.
Onderzoek naar sociale ongelijkheid:
Gini-coëfficiënt: Berekening van ongelijkheid tussen 0-1 hoe dichter bij 1 hoe meer
ongelijkheid en hoe dichter bij 0 hoe minder.
Inkomenskwintielverdeling: geeft aan hoeveel keer groter de financiële middelen van
de 20% rijksten in verhouding tot 20% armste in een samenleving.
Hoe is sociale stratificatie ontstaan: pas bij de overgang naar sedentaire
landbouwsamenleving is
stratificatie ontstaan.
Historisch belang in ontstaan en versterken van sociale stratificatie:
1. Belang van privébezit in historisch ontstaan van ‘echte’ stratificatie
2. Ontstaan van geld als ruilmiddel: versterken sociale stratificatie
+ Doelverschuiving: van middel naar doel op zich.
1. Belang van privébezit in historisch ontstaan van ‘echte’ stratificatie:
Ontstaan stratificatie bij overgang naar sedentaire (landbouw)samenlevingen:
- Productie: minder collectief waardoor ook de norm om alles te delen
verzwakte
- Productie: surplus + sedentair: door gebruik van veeteelt en
landbouwtechnieken was men in staat om grotere overvloed (surplus) te
creëren: men begon het bron van surplus namelijk grondbezit af te schermen.
Wie een stuk grond kan toe-eigenen, beschikt over beter leven
- Toenemend belang familie voor consumptie/verdeling (zie verder):
institutionalisering van sociale ongelijkheid
Er ontstond een ongelijke verdeling van de overvloed en de toegang tot de
productiemiddelen. Het collectieve verkrijgen en verdelen van voedsel over de hele
groep trad naar de achtergrond en werd stilaan vervangen door productie en
verdeling binnen families.
Zowel de toegang tot de productie (grondbezit) als de resultaten ervan (oogst)
kenden steeds grotere familiale basis.
3
, 2. Later en daar bovenop: belang van geldbezit.
- Zie evolutie van ruilprocessen:
- Van middel van uitgestelde ruil tot doel op zich
Geld is doel op zich geworden: doelverschuiving. En er is er nooit te veel.
- Kritische visie: productie gericht op winst, niet op gebruikswaarde of
consumptie
- Bron van nog steeds toenemende sociale ongelijkheid
Sociale stratificatie hangt samen met de aard van een samenleving.
Jagers-verzamelaarssamenlevingen werden gekenmerkt door sociale differentiatie.
1.2.2. Beroepsstatus en tewerkstelling
Sociale dimensie.
Alle samenlevingen kennen een taakverdeling: taakverdeling houdt niet in dat er
ongelijke toegang is tot belangrijke middelen of ongelijke status.
Hiërarchie van beroepen zorgt voor een maatschappelijke ladder: de hiërarchie hangt
samen met opleiding en inkomen.
Beroepsclassificatieschema’s: tabellen waarbij beroepsklassen hiërarchisch
gerangschikt staan en kort omgeschreven worden.
- Mate van leiderschap en autonomie
- Complexiteit van de taken
- Scholing
- Arbeiders en bediende
EGP-schema:
1. Hogere leidinggevende en professionele beroepen
2. Middelbare leidinggevende en professionele beroepen
3A. Hogere routine hoofdarbeid
3B. Lagere routine hoofdarbeid
4A. Kleine zelfstandige + personeel
4B. Kleine zelfstandige zonder personeel
4C. Zelfstandige boeren
5. Leidinggevende handarbeid
6. Geschoolde handarbeid
7A. Halfgeschoolde en ongeschoolde handarbeid
7B. Landarbeiders
Onderzoekers die zoeken naar een ‘alomvattende’ indicator: schema’s opleiding,
verdienste en beroepsstatus combineren.
Onderzoekers die zoeken naar afzonderlijke invloed: zuiverder maat van
beroepsstatus van drie deelcomponenten.
Positionele mobiliteit: snel veranderen samenleving gaat gepaard met grote
wijzigingen met betrekking tot de arbeidsmarkt en nodige beroepsprofielen. Bv
lerarenberoep of IT-sector.
Middeleeuwse standensamenleving/ landbouwsamenleving:
1. Geestelijke
2. Adel
3. Boeren en burgers
Grondbezit is van groot belang.
4