1
,INHOUD
Hoorcollege 6 – Hoofdstuk 1, 2, 4 & 9……………………………………………………………………………………………………………………………………………2
Hoorcollege 7 – Hoofdstuk 5, 6, & 7………………………………………………………………………………………………………………………………………………7
Hoorcollege 8 – Hoofdstuk 9, 10, & 11 ……………………………………………………………………………………………………………………………………….10
Hoorcollege 9 – Hoofdstuk 13 & 14……………………………………………………………………………………………………………………………………………..14
Hoorcollege 10………………….……………………………………………………………………………………………………………………………………………..…………17
2
,HOORCOLLEGE 6 – VRAAG & AANBOD + WELVAART – H1, 3, 4, 9 (EXCL. 9.5)
Economie draait om keuze en interactie, en het genereren van welvaart.
▪ Welvaart: niet alleen geld of materiele zaken, maar alles wat mensen gelukkig maakt.
▪ Keuze is nodig omdat middelen (geld, tijd) schaars zijn en op verschillende manieren ingezet kunnen worden.
▪ Interactie: keuzes van individuen zijn niet onafhankelijk van elkaar.
▪ Ruil (handel) op markten speelt belangrijke rol: kan een belangrijke rol van welvaart zijn.
Micro-economie gaat vooral over hoe individuen keuzes maken en hoe deze keuzes interacteren (bijvoorbeeld op een markt).
▪ Bekijkt steeds één markt tegelijk, niet de interactie tussen markten.
▪ Sleutelbegrip: Smith’s onzichtbare hand
▪ Idee: markten werken goed.
▪ Dus: als individuen hun eigen welvaart nastreven, bevordert dit de welvaar van de samenleving als geheel.
▪ Maar markten werken vaak niet goed (of leiden tot onwenselijke uitkomsten).
▪ Dan kan overheidsingrijpen vaak tot betere vaak tot een betere uitkomst leiden.
Keuze & welvaart
Economie gaat over kiezen bij schaarste: je moet er iets voor doen of opgeven (tijd, geld) om iets te krijgen.
→ Opofferingskosten (opportunity cost)
▪ Je weegt deze kosten af tegen de opbrengsten.
▪ Opbrengsten is de subjectieve waarde voor individu.
▪ Bij een goede keuze is de opbrengst > kosten: creëert welvaar.
▪ Welvaartswinst individu = subjectieve waarde – opportunity cost
Welvaartswinst bij koop op markt
▪ In dit geval zijn de kosten gelijk aan de prijs.
▪ Subjectieve waarde uitgedrukt in geld = betalingsbereidheid
▪ Welvaartswinst = betalingsbereidheid – prijs → individueel consumentensurplus
▪ Verkoper/producent verkoopt als (subjectieve) kosten < prijs.
▪ Welvaartswinst = prijs – kosten → individueel producentensurplus
Vraag
De vraagcurve laat zien hoeveel mensen bereid zijn om te kopen/vragen bij verschillende prijzen; relaties tussen vraag/aanbod.
Verschuiving van de vraagcurve
Verschuiving van de vraagcurve: verandering in de gevraagde hoeveelheid gegeven de prijs (prijs constant houden).
Welke factoren zorgen voor een verschuiving van de vraagcurve?
▪ Veranderingen in voorkeuzen (bijvoorbeeld Rolling Stones, smartphones).
▪ Verandering in de prijzen van gerelateerde goederen:
▪ Substituten: stijging van de prijs van goed 1 verhoogt de vraag naar goed 2.
▪ Complementen: stijging van de prijs van goed 1 verlaagt de vraag naar goed 2.
▪ Veranderingen in inkomen:
▪ Normale goederen: stijging inkomen verhoogt vraag.
▪ Inferieure goederen: stijging inkomen verlaagt vraag.
▪ Veranderingen in verwachtingen (bijvoorbeeld aandelenmarkt, bitcoins).
▪ Andere factoren: aantal consumenten, alle factoren die van invloed zijn op de
betalingsbereidheid van consumenten.
Beweging langs de vraagcurve
Beweging langs de vraagcurve: een verandering in de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een
verandering in de prijs.
3
, Aanbod
De aanbodcurve laat zien hoeveel mensen bereid zijn om tegen verschillende prijzen te kopen/leveren; relatie hoeveelheid/prijs
Verschuiving van de aanbodcurve
Verschuiving van de aanbodcurve: verandering in het aanbod gegeven de prijs (prijs constant houden) (alle factoren behalve
prijs).
Waardoor verschuift de aanbodcurve?
▪ Veranderingen in voorkeuren (bijvoorbeeld Rolling Stones).
▪ Veranderingen in de inputprijzen (minder duur = meer aanbod).
▪ Een input is een goed dat wordt gebruikt om een ander goed te produceren
(bijvoorbeeld vliegtuigbrandstof).
▪ Veranderingen in technologie.
▪ Zet inputs efficiënter om naar output (productie).
▪ Veranderingen in verwachtingen.
▪ Verwachting dat de aandelenkoers stijgt = minder aanbod.
▪ Overige factoren: weer/klimaat; aantal produceten; alle factoren die van invloed zijn op de
bereidheid om te verkopen (willingness to sell).
Beweging langs de aanbodcurve
Beweging langs de aanbodcurve: een verandering in de aangeboden hoeveelheid als gevolg van
een verandering in de prijs.
Surplus
Het totale consumentensurplus
Het totale consumentensurplus op een markt is de som van de individuele consumenten-surplussen van alle koper van een
goed. Geeft de gezamenlijke welvaartswinst van alle kopers op een markt weer.
▪ Een daling van de prijs zorgt voor een toename van het consumentensurplus.
▪ Als er maar een paar vragers op de markt actief zijn heeft de vraagcurve een ‘trap’vorm.
▪ Het totale consumentensurplus (= totale welvaartswinst consumenten), dat wordt gegenereerd door het bestaan van een
markt van een goed, is gelijk aan de oppervlakte onder de vraagcurve en
boven de prijs van het goed.
Het totale producentensurplus
Het totale producentensurplus in een markt is de som van de individuele
producenten-surplussen van alle verkopers van een goed. Geeft de
gezamenlijke welvaartswinst van alle verkopers op een markt weer.
▪ Een stijging van de prijs zorgt voor een toename van het
producentensurplus.
▪ Het totale producentensurplus (= totale welvaartswinst producenten)
van het bestaan van een markt van een goed, is gelijk aan de oppervlakte
boven de aanbodscurve maar onder de prijs op de markt.
4
,INHOUD
Hoorcollege 6 – Hoofdstuk 1, 2, 4 & 9……………………………………………………………………………………………………………………………………………2
Hoorcollege 7 – Hoofdstuk 5, 6, & 7………………………………………………………………………………………………………………………………………………7
Hoorcollege 8 – Hoofdstuk 9, 10, & 11 ……………………………………………………………………………………………………………………………………….10
Hoorcollege 9 – Hoofdstuk 13 & 14……………………………………………………………………………………………………………………………………………..14
Hoorcollege 10………………….……………………………………………………………………………………………………………………………………………..…………17
2
,HOORCOLLEGE 6 – VRAAG & AANBOD + WELVAART – H1, 3, 4, 9 (EXCL. 9.5)
Economie draait om keuze en interactie, en het genereren van welvaart.
▪ Welvaart: niet alleen geld of materiele zaken, maar alles wat mensen gelukkig maakt.
▪ Keuze is nodig omdat middelen (geld, tijd) schaars zijn en op verschillende manieren ingezet kunnen worden.
▪ Interactie: keuzes van individuen zijn niet onafhankelijk van elkaar.
▪ Ruil (handel) op markten speelt belangrijke rol: kan een belangrijke rol van welvaart zijn.
Micro-economie gaat vooral over hoe individuen keuzes maken en hoe deze keuzes interacteren (bijvoorbeeld op een markt).
▪ Bekijkt steeds één markt tegelijk, niet de interactie tussen markten.
▪ Sleutelbegrip: Smith’s onzichtbare hand
▪ Idee: markten werken goed.
▪ Dus: als individuen hun eigen welvaart nastreven, bevordert dit de welvaar van de samenleving als geheel.
▪ Maar markten werken vaak niet goed (of leiden tot onwenselijke uitkomsten).
▪ Dan kan overheidsingrijpen vaak tot betere vaak tot een betere uitkomst leiden.
Keuze & welvaart
Economie gaat over kiezen bij schaarste: je moet er iets voor doen of opgeven (tijd, geld) om iets te krijgen.
→ Opofferingskosten (opportunity cost)
▪ Je weegt deze kosten af tegen de opbrengsten.
▪ Opbrengsten is de subjectieve waarde voor individu.
▪ Bij een goede keuze is de opbrengst > kosten: creëert welvaar.
▪ Welvaartswinst individu = subjectieve waarde – opportunity cost
Welvaartswinst bij koop op markt
▪ In dit geval zijn de kosten gelijk aan de prijs.
▪ Subjectieve waarde uitgedrukt in geld = betalingsbereidheid
▪ Welvaartswinst = betalingsbereidheid – prijs → individueel consumentensurplus
▪ Verkoper/producent verkoopt als (subjectieve) kosten < prijs.
▪ Welvaartswinst = prijs – kosten → individueel producentensurplus
Vraag
De vraagcurve laat zien hoeveel mensen bereid zijn om te kopen/vragen bij verschillende prijzen; relaties tussen vraag/aanbod.
Verschuiving van de vraagcurve
Verschuiving van de vraagcurve: verandering in de gevraagde hoeveelheid gegeven de prijs (prijs constant houden).
Welke factoren zorgen voor een verschuiving van de vraagcurve?
▪ Veranderingen in voorkeuzen (bijvoorbeeld Rolling Stones, smartphones).
▪ Verandering in de prijzen van gerelateerde goederen:
▪ Substituten: stijging van de prijs van goed 1 verhoogt de vraag naar goed 2.
▪ Complementen: stijging van de prijs van goed 1 verlaagt de vraag naar goed 2.
▪ Veranderingen in inkomen:
▪ Normale goederen: stijging inkomen verhoogt vraag.
▪ Inferieure goederen: stijging inkomen verlaagt vraag.
▪ Veranderingen in verwachtingen (bijvoorbeeld aandelenmarkt, bitcoins).
▪ Andere factoren: aantal consumenten, alle factoren die van invloed zijn op de
betalingsbereidheid van consumenten.
Beweging langs de vraagcurve
Beweging langs de vraagcurve: een verandering in de gevraagde hoeveelheid als gevolg van een
verandering in de prijs.
3
, Aanbod
De aanbodcurve laat zien hoeveel mensen bereid zijn om tegen verschillende prijzen te kopen/leveren; relatie hoeveelheid/prijs
Verschuiving van de aanbodcurve
Verschuiving van de aanbodcurve: verandering in het aanbod gegeven de prijs (prijs constant houden) (alle factoren behalve
prijs).
Waardoor verschuift de aanbodcurve?
▪ Veranderingen in voorkeuren (bijvoorbeeld Rolling Stones).
▪ Veranderingen in de inputprijzen (minder duur = meer aanbod).
▪ Een input is een goed dat wordt gebruikt om een ander goed te produceren
(bijvoorbeeld vliegtuigbrandstof).
▪ Veranderingen in technologie.
▪ Zet inputs efficiënter om naar output (productie).
▪ Veranderingen in verwachtingen.
▪ Verwachting dat de aandelenkoers stijgt = minder aanbod.
▪ Overige factoren: weer/klimaat; aantal produceten; alle factoren die van invloed zijn op de
bereidheid om te verkopen (willingness to sell).
Beweging langs de aanbodcurve
Beweging langs de aanbodcurve: een verandering in de aangeboden hoeveelheid als gevolg van
een verandering in de prijs.
Surplus
Het totale consumentensurplus
Het totale consumentensurplus op een markt is de som van de individuele consumenten-surplussen van alle koper van een
goed. Geeft de gezamenlijke welvaartswinst van alle kopers op een markt weer.
▪ Een daling van de prijs zorgt voor een toename van het consumentensurplus.
▪ Als er maar een paar vragers op de markt actief zijn heeft de vraagcurve een ‘trap’vorm.
▪ Het totale consumentensurplus (= totale welvaartswinst consumenten), dat wordt gegenereerd door het bestaan van een
markt van een goed, is gelijk aan de oppervlakte onder de vraagcurve en
boven de prijs van het goed.
Het totale producentensurplus
Het totale producentensurplus in een markt is de som van de individuele
producenten-surplussen van alle verkopers van een goed. Geeft de
gezamenlijke welvaartswinst van alle verkopers op een markt weer.
▪ Een stijging van de prijs zorgt voor een toename van het
producentensurplus.
▪ Het totale producentensurplus (= totale welvaartswinst producenten)
van het bestaan van een markt van een goed, is gelijk aan de oppervlakte
boven de aanbodscurve maar onder de prijs op de markt.
4