Algemene economie
Hoofdstuk 1: DESTEP: economische factoren
De macro-omgeving van een bedrijf bestaat uit factoren en ontwikkelingen in de
maatschappij die van invloed kunnen zijn op de afzetmogelijkheden en de keuze van de
doelgroepen.
We kunnen de macro-omgeving als volgt onderverdelen: DESTEP
De demografische omgeving;
De economische omgeving;
De sociaal-culturele omgeving;
De technologische omgeving;
De ecologische omgeving; en
De politieke (politiek-juridische) omgeving.
We gaan dieper in op de economische omgeving:
Economische ontwikkelingen leiden niet meteen tot nieuwe behoeften of
doelgroepen. Ze bepalen echter de randvoorwaarden voor het koopgedrag van
consumenten, bedrijven en overheid
Randvoorwaarden: zijn de eisen waaraan moet worden voldaan om een specifiek
proces plaats te kunnen laten vinden.
In tijden met een trendmatige economische groei (2,5 procent per jaar) kunnen
consumenten steeds meer goederen en diensten kopen en kunnen zij dus in meer
behoeften voorzien
Voor bedrijven is het dus van groot belang om de macro-economische
ontwikkelingen op de voet te volgen
Factoren die van invloed zijn op het consumptiegedrag van individuele huishoudens
1. Koopkracht
2. Rentestand
3. Consumentenvertrouwen
4. Vermogenspositie (spaargeld/pensioen)
5. De mogelijkheid tot lenen
,Hoofdstuk 2: Macro-economie: aanbod, conjunctuur en inflatie
Paragraaf 1: Bruto Binnenlands Product en economische groei
De macro-economie bestudeert de economische samenhangen in een heel land
In de macro-economie bestudeert men de:
Goederenmarkt
Arbeidsmarkt: de totale werkgelegenheid en de daarmee samenhangende
werkloosheid
Vermogensmarkt: het aanbod van en de vraag naar geld
Een lagere economische groei leidt tot een lagere groei van het inkomen
Lagere bestedingen leiden tot een lagere economische groei
BBP: totale productie van goederen en diensten in een land
Product = inkomen
Dat wil zeggen: de waarde van de productie is precies gelijk aan het inkomen als
beloning van de productiefactoren
Het reële bruto product is dus gelijk aan het reële bruto-inkomen.
Groei BPP: Economische groei
Recessie: Indien de economische groei minstens twee kwartalen achter elkaar negatief is
Economische crisis: Een recessie kan uitmonden in een economische crisis: bedrijven
draaien slecht, er ontstaat veel werkloosheid, de bestedingen vallen ver terug en het
overheidstekort loopt op
Nominaal BBP: in euro’s
Reëel: Wat kan je ervan kopen?
Het BBP wordt bepaald door de aanbod- en door de vraagkant van de economie
Paragraaf 2: Aanbodzijde van de goederenmarkt
De aanbodkant van de economie bepaalt de productiecapaciteit oftewel de maximale
productie die kan worden bereikt, dus het maximaal te bereiken reële BBP.
Productiefactoren: KANO
Kapitaal -> interest/huur
Arbeid -> loon
Natuur -> pacht
Ondernemerschap -> winst
Voorwaarde economische groei aanbodkant: productiecapaciteit moet stijgen in de loop van
de tijd
, Paragraaf 3: Vraagzijde van de goederenmarkt
C= consumenten
I= bedrijven
O= overheid
E= export
M= import
Nationale bestedingen: C+I+O
Effectieve vraag: C+I+O+E-M
BBP=EV
Als de nationale bestedingen lager zijn dan het BBP is er een exportoverschot
Effectieve vraag beïnvloedt het BBP:
EV stijgt samen met BBP, want BBP=EV. Alleen wanneer de productiecapaciteit is bereikt kan
het BBP niet verder stijgen en het EV wel
Als de vraag wel stijgt maar het aanbod kan niet verder stijgen, gaan de prijzen
omhoog en word het BBP weer samengetrokken met de EV
BBP beïnvloed de effectieve vraag:
Als het BBP stijgt dan stijgt meestal de koopkracht en zal de effectieve vraag
toenemen.
Een ander effect is door de economische groei de werkeloosheid minder wordt,
waardoor er meer vraag naar goederen zal zijn
De bestedingen van een individuele consument/ondernemer hebben geen invloed op de
totale EV. De macro-economische consumptie en investeringen hebben dat echter wel en
daarmee dus ook invloed op het BBP
De inkomensoverdrachten (subsidies en uitkeringen) behoren per definitie niet tot de
overheidsbestedingen
De belangrijkste factoren van invloed op de overheidsbestedingen zijn:
Stimuleringsbeleid;
Begrotingstekort en staatsschuld;
Automatische stabilisatoren.
Stimuleringsbeleid: de overheid kan de economie stimuleren door zelf meer te besteden. En
ook door belastingen te verlagen
Begrotingstekort: saldo van uitgave – inkomsten overheid
Dit tekort mag niet groter zijn dan 3%
Staatsschuld: optelsom van begrotingstekort van meerdere jaren
Staatsschuldquote = nominale staatsschuld/ nominale BBP.
Staatsschuld mag niet hoger zijn dan 60% van het nationaal inkomen
Hoofdstuk 1: DESTEP: economische factoren
De macro-omgeving van een bedrijf bestaat uit factoren en ontwikkelingen in de
maatschappij die van invloed kunnen zijn op de afzetmogelijkheden en de keuze van de
doelgroepen.
We kunnen de macro-omgeving als volgt onderverdelen: DESTEP
De demografische omgeving;
De economische omgeving;
De sociaal-culturele omgeving;
De technologische omgeving;
De ecologische omgeving; en
De politieke (politiek-juridische) omgeving.
We gaan dieper in op de economische omgeving:
Economische ontwikkelingen leiden niet meteen tot nieuwe behoeften of
doelgroepen. Ze bepalen echter de randvoorwaarden voor het koopgedrag van
consumenten, bedrijven en overheid
Randvoorwaarden: zijn de eisen waaraan moet worden voldaan om een specifiek
proces plaats te kunnen laten vinden.
In tijden met een trendmatige economische groei (2,5 procent per jaar) kunnen
consumenten steeds meer goederen en diensten kopen en kunnen zij dus in meer
behoeften voorzien
Voor bedrijven is het dus van groot belang om de macro-economische
ontwikkelingen op de voet te volgen
Factoren die van invloed zijn op het consumptiegedrag van individuele huishoudens
1. Koopkracht
2. Rentestand
3. Consumentenvertrouwen
4. Vermogenspositie (spaargeld/pensioen)
5. De mogelijkheid tot lenen
,Hoofdstuk 2: Macro-economie: aanbod, conjunctuur en inflatie
Paragraaf 1: Bruto Binnenlands Product en economische groei
De macro-economie bestudeert de economische samenhangen in een heel land
In de macro-economie bestudeert men de:
Goederenmarkt
Arbeidsmarkt: de totale werkgelegenheid en de daarmee samenhangende
werkloosheid
Vermogensmarkt: het aanbod van en de vraag naar geld
Een lagere economische groei leidt tot een lagere groei van het inkomen
Lagere bestedingen leiden tot een lagere economische groei
BBP: totale productie van goederen en diensten in een land
Product = inkomen
Dat wil zeggen: de waarde van de productie is precies gelijk aan het inkomen als
beloning van de productiefactoren
Het reële bruto product is dus gelijk aan het reële bruto-inkomen.
Groei BPP: Economische groei
Recessie: Indien de economische groei minstens twee kwartalen achter elkaar negatief is
Economische crisis: Een recessie kan uitmonden in een economische crisis: bedrijven
draaien slecht, er ontstaat veel werkloosheid, de bestedingen vallen ver terug en het
overheidstekort loopt op
Nominaal BBP: in euro’s
Reëel: Wat kan je ervan kopen?
Het BBP wordt bepaald door de aanbod- en door de vraagkant van de economie
Paragraaf 2: Aanbodzijde van de goederenmarkt
De aanbodkant van de economie bepaalt de productiecapaciteit oftewel de maximale
productie die kan worden bereikt, dus het maximaal te bereiken reële BBP.
Productiefactoren: KANO
Kapitaal -> interest/huur
Arbeid -> loon
Natuur -> pacht
Ondernemerschap -> winst
Voorwaarde economische groei aanbodkant: productiecapaciteit moet stijgen in de loop van
de tijd
, Paragraaf 3: Vraagzijde van de goederenmarkt
C= consumenten
I= bedrijven
O= overheid
E= export
M= import
Nationale bestedingen: C+I+O
Effectieve vraag: C+I+O+E-M
BBP=EV
Als de nationale bestedingen lager zijn dan het BBP is er een exportoverschot
Effectieve vraag beïnvloedt het BBP:
EV stijgt samen met BBP, want BBP=EV. Alleen wanneer de productiecapaciteit is bereikt kan
het BBP niet verder stijgen en het EV wel
Als de vraag wel stijgt maar het aanbod kan niet verder stijgen, gaan de prijzen
omhoog en word het BBP weer samengetrokken met de EV
BBP beïnvloed de effectieve vraag:
Als het BBP stijgt dan stijgt meestal de koopkracht en zal de effectieve vraag
toenemen.
Een ander effect is door de economische groei de werkeloosheid minder wordt,
waardoor er meer vraag naar goederen zal zijn
De bestedingen van een individuele consument/ondernemer hebben geen invloed op de
totale EV. De macro-economische consumptie en investeringen hebben dat echter wel en
daarmee dus ook invloed op het BBP
De inkomensoverdrachten (subsidies en uitkeringen) behoren per definitie niet tot de
overheidsbestedingen
De belangrijkste factoren van invloed op de overheidsbestedingen zijn:
Stimuleringsbeleid;
Begrotingstekort en staatsschuld;
Automatische stabilisatoren.
Stimuleringsbeleid: de overheid kan de economie stimuleren door zelf meer te besteden. En
ook door belastingen te verlagen
Begrotingstekort: saldo van uitgave – inkomsten overheid
Dit tekort mag niet groter zijn dan 3%
Staatsschuld: optelsom van begrotingstekort van meerdere jaren
Staatsschuldquote = nominale staatsschuld/ nominale BBP.
Staatsschuld mag niet hoger zijn dan 60% van het nationaal inkomen
