ALGEMENE BOEKHOUDING
= registratie van alles wat in een bedrijf gebeurt van kosten&opbrengsten en van activa&passiva
levert eigenlijk niet alle nodige informatie op die een bedrijf intern nodig heeft, daarom nood
aan analytisch boekhouden/kostencalculatie en beleidsboekhouden
BELEIDSBOEKHOUDEN
= gericht op nemen beslissingen: standaardkostencalculatie, budgettering, investeringsanalyse
voor het management
ANALYTISCHE BOEKHOUDING OF KOSTENCALCULATIE
= kosten en opbrengsten registreren + ook aanduiden waar, waarvoor, voor wie, …
voor het management
kostencalculatie en productieproces zijn sterk met elkaar verbonden!
o Productieproces van kaas
welke kosten?
Grondstof: melk
Personeel
Rollend materieel: melkwagen
Gebouw
Machines: koeltoren, machine, …
Magazijn: kaas rijpen
wei = bijproduct dat tijdens proces onbedoeld gecreëerd wordt, verkopen als babyvoeding
o Kostendefinities (oef 1-1 en oef 1-2)
kostensoorten = indeling resultatenrekening klasse 6
kostenplaatsen = waar worden kosten gemaakt
kostendragers = waarom worden kosten gemaakt (bestemming)
periode kost = overlopende rekeningen
kost in relatie met output:
-- vaste kost = vast in totaal maar
gemiddeld variabel per eenheid
-- variabele kost = variabel in totaal
maar vast per eenheid
kost in relatie met toewijsbaar product
-- directe kost = direct toewijsbaar aan
een producteenheid
-- indirecte kost = niet direct
toewijsbaar aan producteenheid
productiekosten = alle nodige kosten
om product te produceren
(toegerekend aan geproduceerde
hoeveelheid)
verkoopkosten = alle nodige kosten
om product te verkopen (toegerekend
aan verkochte hoeveelheid)
totale verkoopprijs = productiekosten + verkoopkosten
, HOOFDSTUK 2: BOUWSTENEN: GRONDSTOFKOSTEN, PERSONEELSKOSTEN EN AFSCHRIJVINGSKOSTEN
STUDIE VAN DE GRONDSTOFKOST
grondstofkost = aankoopprijs per eenheid * hoeveelheid = P * Q
technieken om hoeveelheid te bepalen:
Indirect: beginvoorraad + aankopen – eindvoorraad = verbruikte kosten (P*Q)
Gegevens uit boekhouding (factuur)
Standaardhoeveelheid
technieken om prijs te bepalen (oef 2-2 en oef 2-6):
FIFO: oudste prijs (bv: altijd bij tomaten)
LIFO: recentste prijs
Voortschrijdend gemiddelde (zorgt voor stabielere kostprijs)
= alle grondstoffen in magazijn gedeeld door gemiddelde prijs van aangekochte grondstoffen
Maandgemiddelde (verstrekking in waarde kan pas aangerekend worden aan einde vd maand)
= maandelijks gem prijs obv beginvoorraad en aankopen, tijden maand geldt die verkoopprijs
Marktprijs: prijs om goederen te vervangen op de dag van verstrekking
= prijs van grondstoffen op de markt op het moment dat je ze verstrekt (van magazijn nr
productie brengt), onafhankelijk van de prijs die jij betaald hebt voor deze grondstoffen
Vervangingsprijs: prijs om goederen te vervangen op de dag van verkoop gereed product
= prijs van grondstoffen op de markt op het moment dat je ze verkoopt
standaardprijs
cijfervoorbeeld:
verstrekking = GS gaat van
magazijn naar productie of klant
10 sep = verstrekking 6000 e
23 sep = verstrekking 8000 e
1) FIFO
10 sep: verstrekking tegen 6000 * 5 = 30.000
23 sep: verstrekking tegen (4000 * 5) + (4000 * 5,1) = 40.400
2) LIFO
10 sep: verstrekking tegen (5000 * 5,1) + (1000 * 5) = 30.500
23 sep: verstrekking tegen 8000 * 5,2 = 41.600
3) voortschrijdend gemiddelde
10 sep: 15.000 eenheden met waarde van 75.500 => 75.500/15.000 = 5,03 => 6000 * 5,03 = 30.200
23 sep: 17.000 eenheden met waarde van 86.900 => 86.900/17.000 = 5,11 => 8000 * 5,11 = 40.894
4) maandgemiddelde
10 sep: 23.000 eenheden met waarde van 117.100 => 117.100/23.000 = 5,09 => 6000*5,09 = 30.547
23 sep: 23.000 eenheden met waarde van 117.100 => 117.100/23.000 = 5,09 => 8000*5,09 = 40.730
5) marktprijs
10 sep: 6000 * 5,10 = 30.600
23 sep: 8000 * 5,20 = 41.600
6) vervangingsprijs
10 sep: 6000 * 5,10 = 30.600
23 sep: 8000 * 5,20 = 41.600
=> besluit: hier is FIFO het voordeligst (laagste kostprijs)
, STUDIE VAN DE PERSONEELSKOST
totale bezoldigingskost bedrijf = bruto-bezoldiging + werkgeversbijdrage
.
Totale bezoldigingskost bedrijf
--- RSZ-bijdrage WN (voor de RSZ)
= belastbare bezoldiging
--- bedrijfsvoorheffing (voor de fiscus)
= netto-bezoldiging (voor de WN)
directe loonkost = hoeveelheid tijd * kost per eenheid tijd
=> toerekenen aan product (kostendrager)
indirecte loonkost => toerekenen aan een kostenplaats
STUDIE VAN DUURZAME PRODUCTIEMIDDELEN
= investeringen, kapitaal, productiefactoren
geen kosten maar bedrijfsmiddelen (actiefzijde)
onderhevig aan slijtage, dus moeten worden vervangen:
=> geld nodig = activa afschrijven = crediteren
=> kosten stijgen = 6-rekening stijgt = debiteren
afschrijvingsmethodes (oef 2-7) (voorbeelden p62-65):
Lineair = elke periode evenveel afschrijven
Degressief (4 methodes) = vast % op de boekwaarde (in begin dus meer dan op het einde)
Progressief (3 methodes) = omgekeerde van degressief
Sinking fund = afschrijvingen beleggen, de opbrengsten hiervan moeten samen met de
restwaarde de oorspronkelijke aanschafwaarde te bekomen
Annuïteiten = rente op belegde afschrijving incalculeren om de nieuwe aanschafwaarde te
bekomen (meer recupereren dan dat het gekost heeft)
Bedrijfsdrukte = in functie van gebruik van het productiemiddel (effectieve prestaties ipv duur)
=> alle formules kennen!
cijfervoorbeelden:
te gemakkelijk voor op examen, zal niet gevraagd worden
,