Kwestie 1: Wie mag er meedoen in een
democratie?
Wie mag meedoen in een democratie?
Plato:
- Alleen de koning-filosofen mogen regeren.
- Omdat de meeste mensen rationeel zijn en worden geleid door
verlangens en emoties.
Dahl:
- Iedereen moet gelijke invloed hebben op toegang tot het bestuur.
- Omdat de democratie pluralistisch (=samenleving met verschillende
ideeën) moet zijn, dus iedereen gelijk.
Mill:
- Hij wou stemrecht voor iedereen, maar de stem van mensen met meer
kennis telde vaker mee.
- Omdat mensen rationeel en geïnformeerd moeten kunnen kiezen; wie
dat niet kan, moet minder invloed hebben.
Schumpeter:
- Het volk kiest vertegenwoordigers in verkiezingen, zij nemen daarna
zelf de beslissingen.
- Omdat burger rationeel zijn. Politieke kennis is te vinden bij de
vertegenwoordigers, niet bij burgers.
Mensbeeld
Plato:
- Pessimistisch mensbeeld = meeste mensen zijn irrationeel, worden
geleid door verlangens en emoties en zijn niet in staat om verstandige
politieke beslissingen te nemen.
Dahl:
- Mensen zijn in staat om rationele keuzes te maken als ze de kans
krijgen. Burgers verdienen gelijke rechten.
Mill:
- Optimistisch mensbeeld = mensen kunnen leren en zich ontwikkelen,
vooral door onderwijs en ervaring.
Schumpeter:
- Burgers denken irrationeel over politieke kwesties.
Nietzsche:
- De menselijke natuur is sociaal en mensen zijn daarom geschikt om de
goede beslissingen in het algemeen belang te nemen.
Rousseau:
- De mens is van nature goed en sociaal, de maatschappij verpest dat.
De Tocquivelle:
- //
Welke maatregelen stelt Plato tegen machtsmisbruik van koning-filosofen?
, - Koning-filosofen mogen geen privébezit of geld hebben.
- Ze leven gemeenschappelijk zonder luxe.
- Ze mogen zelf geen gezin hebben, zodat hun loyaliteit volledig bij de
samenleving ligt.
Dahls kritiek op Plato:
- Het is onmogelijk om opgeleid te worden tot volmaakt politiek
bestuurder. Een democratie is volgens hem wel degelijk verstandig.
Plato denkt dat er één juiste manier van besturen is.
- Dahl zegt: die bestaat niet.
Plato sluit gewone burgers uit.
- Dahl vind dat iedereen recht heeft op invloed, ongeacht opleiding of
kennis.
Plato vertrouwt op de rede van een elite.
- Dahl zegt: Ook zij kunnen fouten maken of bevoordeeld zijn.
Mills kritiek op Plato:
- Burgers kunnen meedenken, en er is ruimte voor vrijheid van
meningsuiting en open debat.
Collectieve wijsheid:
- Als veel mensen meedenken, worden fouten sneller opgemerkt.
- Verschillende perspectieven zorgen voor betere afwegingen.
Vrijheid van meningsuiting= kritisch denken:
- In een open samenleving kunnen mensen ideeën bevragen, verbeteren
of verwerpen.
- Dit voorkomt blinde volgzaamheid aan de macht, iets wat bij een
expert-bestuur gevaarlijk kan zijn.
Burgerbetrokkenheid stimuleert ontwikkeling:
- Door mee te doen aan politiek, worden burgers actiever, kritischer en
beter geïnformeerd.
- Democratie is voor Mill, dus ook een middel tot opvoeding en groei van
het volk.
Mill zijn beste bestuursvorm is een representatieve democratie.
democratie?
Wie mag meedoen in een democratie?
Plato:
- Alleen de koning-filosofen mogen regeren.
- Omdat de meeste mensen rationeel zijn en worden geleid door
verlangens en emoties.
Dahl:
- Iedereen moet gelijke invloed hebben op toegang tot het bestuur.
- Omdat de democratie pluralistisch (=samenleving met verschillende
ideeën) moet zijn, dus iedereen gelijk.
Mill:
- Hij wou stemrecht voor iedereen, maar de stem van mensen met meer
kennis telde vaker mee.
- Omdat mensen rationeel en geïnformeerd moeten kunnen kiezen; wie
dat niet kan, moet minder invloed hebben.
Schumpeter:
- Het volk kiest vertegenwoordigers in verkiezingen, zij nemen daarna
zelf de beslissingen.
- Omdat burger rationeel zijn. Politieke kennis is te vinden bij de
vertegenwoordigers, niet bij burgers.
Mensbeeld
Plato:
- Pessimistisch mensbeeld = meeste mensen zijn irrationeel, worden
geleid door verlangens en emoties en zijn niet in staat om verstandige
politieke beslissingen te nemen.
Dahl:
- Mensen zijn in staat om rationele keuzes te maken als ze de kans
krijgen. Burgers verdienen gelijke rechten.
Mill:
- Optimistisch mensbeeld = mensen kunnen leren en zich ontwikkelen,
vooral door onderwijs en ervaring.
Schumpeter:
- Burgers denken irrationeel over politieke kwesties.
Nietzsche:
- De menselijke natuur is sociaal en mensen zijn daarom geschikt om de
goede beslissingen in het algemeen belang te nemen.
Rousseau:
- De mens is van nature goed en sociaal, de maatschappij verpest dat.
De Tocquivelle:
- //
Welke maatregelen stelt Plato tegen machtsmisbruik van koning-filosofen?
, - Koning-filosofen mogen geen privébezit of geld hebben.
- Ze leven gemeenschappelijk zonder luxe.
- Ze mogen zelf geen gezin hebben, zodat hun loyaliteit volledig bij de
samenleving ligt.
Dahls kritiek op Plato:
- Het is onmogelijk om opgeleid te worden tot volmaakt politiek
bestuurder. Een democratie is volgens hem wel degelijk verstandig.
Plato denkt dat er één juiste manier van besturen is.
- Dahl zegt: die bestaat niet.
Plato sluit gewone burgers uit.
- Dahl vind dat iedereen recht heeft op invloed, ongeacht opleiding of
kennis.
Plato vertrouwt op de rede van een elite.
- Dahl zegt: Ook zij kunnen fouten maken of bevoordeeld zijn.
Mills kritiek op Plato:
- Burgers kunnen meedenken, en er is ruimte voor vrijheid van
meningsuiting en open debat.
Collectieve wijsheid:
- Als veel mensen meedenken, worden fouten sneller opgemerkt.
- Verschillende perspectieven zorgen voor betere afwegingen.
Vrijheid van meningsuiting= kritisch denken:
- In een open samenleving kunnen mensen ideeën bevragen, verbeteren
of verwerpen.
- Dit voorkomt blinde volgzaamheid aan de macht, iets wat bij een
expert-bestuur gevaarlijk kan zijn.
Burgerbetrokkenheid stimuleert ontwikkeling:
- Door mee te doen aan politiek, worden burgers actiever, kritischer en
beter geïnformeerd.
- Democratie is voor Mill, dus ook een middel tot opvoeding en groei van
het volk.
Mill zijn beste bestuursvorm is een representatieve democratie.