H4 Diagnostisch interview – Tak et al. (2014)
Het diagnostisch interview (intake) is de eerste stap in klinische diagnostiek, en omvat bij kinderen
zowel een heteroanamnese (informatie van ouders) als een autoanamnese (gesprek met het kind)
om het klachtenpatroon te verhelderen.
Ouders doelen:
1. Verzamelen van relevante informatie over met name het gedrag kind:
a) Probleemgedrag van het kind en de zorgen van ouders
b) Functioneren van het kind op diverse terreinen
c) Aard en resultaat van eerdere hulpverlening / huidige hulpvraag
d) Opvattingen van ouders over ontstaan en in stand houden van probleemgedrag
e) Ontwikkelingsgeschiedenis van het kind en gezinsgeschiedenis als context voor
ontstaan probleemgedrag
2. Inzicht krijgen in de hulpvraag en de wijze waarop ouders geholpen willen worden
3. Verzamelen van informatie over de ouders als persoon, opvoeders en partners
4. Opbouwen van een goede werkrelatie en uitleg geven over onderzoeksprocedures
Kinderen: Gesprek gecombineerd met observaties in spelsituaties.
Adolescenten: Gesprekstechniek is cruciaal vanwege motivatie en afzetting tegen direct
betrokken volwassenen; heteroanamnese alleen op indicatie waarbij het surplus aan
informatie wordt afgewogen tegen vertrouwensverlies; onderscheid tussen diagnostiek en
therapie is vervaagd.
Leidraden voor het afnemen van intakegesprekken:
Blijf open en onbevooroordeeld, zelfs bij inzage in dossierstukken.
Betrek beide ouders om ontbrekende informatie te voorkomen.
Neem het kind of de jongere serieus met een open en empathische houding.
Start met klachtgerichte vragen.
Inventariseer de wensen en verwachtingen van de hulpvrager.
Gebruik een brede, systeemgerichte biopsychosociale benadering op micro-, meso- en
macroniveau, inclusief beschermende en risicofactoren.
Opbouw van intakegesprekken:
Met ouders/verzorgers
o Probleemanalyse: Breng in kaart in welke situaties het probleem zich voordoet,
de aard, frequentie, duur, intensiteit, aanleiding, instandhoudende/verzachtende
factoren, effecten op gezinsleden, eerdere aanpak, ouderlijke theorieën en
verwachte veranderingen.
o Semigestructureerd dagelijkse routine-interview: Geef zicht op wat goed gaat of
verbeterd kan worden in dagelijkse situaties zoals opstaan en aankleden, met
concrete voorbeelden.
Met het kind
o Introductiefase: Stel het kind op zijn gemak door op een ontspannen manier uit
te leggen wat er gaat gebeuren. Bouw positief contact op, motiveer het kind en
pas de stijl aan het ontwikkelingsniveau aan.
, o Exploratiefase: Gebruik het ‘drie-dimensionele model’ om veiligheid te bieden:
begin met een actuele gebeurtenis of een gemiddeld kind (maatschappelijke
dimensie), vraag door naar het gezin (relationele dimensie) en eindig met de
eigen ervaringen (individuele dimensie). Spel kan extra non-verbale informatie
geven.
o Afsluitingsfase: Leg de verdere gang van zaken uit, geef het kind ruimte om iets
te zeggen en vat het gesprek samen met de kernelementen.
Met adolescenten
o Introductiefase: Begin informeel, verzamel basisgegevens, bied ruimte voor het
eigen verhaal en wees empathisch. Maak het doel van de intake duidelijk,
benadruk dat zwijgen mag, en vraag naar de mening over het gesprek. Er is een
delicate balans tussen vertrouwen winnen en veiligheid inschatten om
uiteindelijk ook moeilijke thema’s te kunnen aansnijden.
o Exploratiefase: Bespreek het probleem en de houding van de adolescent. Bij
minder openheid kan het verlopen van het aanmeldingsproces voor de
adolescent als ingang dienen. Lichaamstaal is veelzeggend, en het drie-
dimensionele model kan veiligheid bieden en drempelverlagend zijn. Meer
gesprekken kunnen nodig zijn vanwege kwetsbaarheid en ontwikkeling.
o Afsluitingsfase: Maak vervolgafspraken.
De klachtenanalyse kan worden aangevuld met een ontwikkelingsanamnese, waarbij het actuele
functioneren van het kind chronologisch wordt doorgenomen op verschillende
ontwikkelingsdomeinen. Dit levert een overzicht op van de gebieden waarop het kind functioneert of
problemen ondervindt. Er worden vragen gesteld over zwangerschap, geboorte, eerste
levensmaanden, functie- en relationele ontwikkeling, schoolprestaties, gewoonten,
gedragsproblemen, angsten en bijzondere gebeurtenissen. Het nadeel van deze retrospectieve
bevraging is de onbetrouwbaarheid door afhankelijkheid van herinneringen en beeldmateriaal.
Een biografische anamnese wordt bij (bij voorkeur beide) ouders afgenomen om de huidige
problemen in de context van hun levensgeschiedenis te plaatsen. Vragen gaan over de
voorgeschiedenis van de eigen ouders en nieuwe partners met opvoedverantwoordelijkheid,
partnerrelatie, lichamelijk en psychisch functioneren, sociaal functioneren en opvoederschap. Het is
belangrijk de ouders het doel van de anamnese duidelijk te maken, omdat het als bedreigend kan
worden ervaren.
Het dilemma tijdens de intake is dat een hulpvraag compassie vereist, terwijl deskundige hulp
objectiviteit vraagt. Het diagnostisch interview vraagt om toenadering met distantie (therapeutische
alliantie). Culturele verschillen kunnen miscommunicatie veroorzaken.
De balans tussen directieve en niet-directieve interviewstijl moet goed bewaakt worden. De setting
(bv. vrijwillige of gedwongen aanmelding) beïnvloedt de inhoud en vorm van het interview, en het
verwachtingspatroon (availability bias) van de intaker kan de betrouwbaarheid beïnvloeden.
Een interview met kinderen jonger dan 6 jaar moet afgewisseld worden met spelmomenten, hoewel
flexibiliteit bij oudere kinderen ook wenselijk is.
De intaker moet vragen opdelen in een stimulusdeel en vraagdeel, en kiezen uit directe, indirecte of
projectieve vraagvormen. Het vertrouwen van het kind winnen is cruciaal. Gesprekken zijn vaak één-
op-één, maar vertrouwelijkheid kan een probleem zijn als ouders de aanmelders zijn. Als het
onhaalbaar is om het kind zonder ouders te interviewen, moet de invloed van hun aanwezigheid op
, de antwoorden van het kind worden inbegrepen. De setting, zoals een medische omgeving, kan ook
invloed hebben, bijvoorbeeld als een kind bang is voor een prik.
Communicatie bestaat uit een inhoudsniveau (feitelijke informatie) en betrekkingsniveau (manier
van communiceren en de relatie). Het is belangrijk om te letten op zowel de inhoud als de manier van
communiceren, inclusief non-verbale communicatie, van de cliënt. Bij ernstige taalproblemen zijn
observatie via spel of aangepaste interviewvormen, zoals 'which one', noodzakelijk.
Specifieke vragen over vroegere belevenissen zijn niet altijd betrouwbaar, omdat autobiografisch
geheugen een reconstructieproces is. Dit bestaat uit drie niveaus: levensperioden (bv.
samenwonen), algemene gebeurtenissen (bv. vakantie) en gebeurtenisspecifieke kennis (bv. eerste
woordje). Aangename herinneringen blijven beter bewaard dan vervelende. Sociale wenselijkheid en
kennis over wat normaal is of past bij het huidige kind kunnen het herinneringsproces beïnvloeden.
Kinderen hebben een beperkt vermogen tot introspectie en zelfbeschrijving, waarvoor in interviews
projectieve manoeuvres zoals de CAT (Children’s Apperception Test) of ZAT (Zin Aanvul Test) kunnen
worden ingezet. Daarnaast kunnen ze situaties later anders herinneren dan op het moment zelf.
De persoonlijkheid van de cliënt beïnvloedt hoe en wat hij vertelt. De beoordeling van gedrag hangt
deels af van de tolerantie van de rapporteur. Ook de persoonlijkheid en achtergrond van de intaker
spelen een rol in wat en hoe er gevraagd wordt, wat de uitkomst kan beïnvloeden. Cultuurbewust en
onbevooroordeeld werken is essentieel.
Praktijktheorieën zitten tussen wetenschappelijke theorieën en de theorieën die de clinicus
uiteindelijk formuleert over de concrete casus in.
o Ontleend aan de epidemiologie: identificeert veelvoorkomende problemen via
gestandaardiseerde interviews, biedt normgegevens en toont het belang van meerdere
informanten, omdat ouder- en kindrapportages vaak verschillen.
o Omgevings- en kindfactoren: het competentiemodel bekijkt aanleg (nature), rijping
(maturation) en omgeving (nurture) in relatie tot competent functioneren, waarbij
vaardigheden in balans moeten zijn met ontwikkelingstaken; peerrelaties voorspellen gedrag
en psychiatrische problematiek, en bij trauma is het belangrijk rekening te houden met de
ambivalente gevoelens van het kind tegenover de ouders.
o Kinderlijke ontwikkeling: ze zijn sturend voor wat moet worden besproken en bepalend voor
wat kan worden besproken.
o Ontstaan en manifestatie van psychopathologie bij kinderen: een semigestandaardiseerde
ontwikkelingsanamnese kan inzicht geven in de betekenis van ervaringen en gebeurtenissen
als mogelijke triggers.