1. Wat betekenen de begrippen voorheffing,
inhoudingsplichtige, belastingplichtige en heffingskorting?
Voorheffing (art. 9.2 Wet IB 2001): wanneer een belastingplichtige
loon uit een dienstbetrekking geniet, worden op dat loon al loonbelasting
en premies volksverzekeringen (loonheffing) ingehouden. In beginsel
wordt dat ingehouden loonheffing na afloop van het
kalenderjaar verrekend met de aanslag
inkomstenbelasting/premiesvolksverzekeringen. Dit sluit aan bij het ‘pay
as you go’-principe; je betaalt belasting meteen op het moment dat je je
loon krijgt, bij werknemers gebeurt dit vooral via de afdracht van
loonbelasting over salarisbetalingen
(voorheffing/loonheffing). Het tarief van de loonheffing is afgeleid van:
- Het tarief van de inkomstenbelasting in box 1
- De premies volksverzekeringen
Als iemand gedurende het hele jaar slechts inkomsten uit de bron loon uit
dienstbetrekking heeft, zal de inkomstenbelasting/premies
volksverzekeringen weinig afwijken van de ingehouden loonheffing.
Inhoudingsplichtige (Art 6 lid 1 Wet LB1964): Werkgever wordt in de
wet LB 1964 aangeduid als inhoudingsplichtige, omdat niet elke
inhoudingsplichtige ook werkgever is in civielrechtelijke zin (bijv.
pensioenfondsen). Art 6 lid 1 Wet IB 1964 luidt als volgt:
1. Degene tot wie 1 of meer personen in de dienstbetrekking staan (de
‘echte’ werkgever/opdrachtgever art. 7 LB 1964);
2. Degene die aan één of meer personen loon uit een vroegere
dienstbetrekking tot hemzelf of tot een ander verstrekt (bijv. UWV
(WW-uitkering), levensverzekeringsmaatschappij);
3. Degene die ingevolge een aanspraak die niet tot het loon behoort
aan één of meer personen uitkeringen of verstrekkingen uit een
dienstbetrekking tot een ander doet (UWV: Ziektewet uitkering)
!!: Een niet in Nederland gevestigde werkgever wordt in beginsel niet als
inhoudingsplichtige aangemerkt. Of een werkgever in Nederland gevestigd
is, hangt af van de feitelijke omstandigheden (art 4 AWR). Een niet in
Nederland gevestigde werkgever wordt alleen als inhoudingsplichtige
aangemerkt als hij een duurzame band. heeft met Nederland (art 6 lid 2
Wet LB 1964).
Het is om 2 redenen van belang om te weten of iemand
inhoudingsplichtige is:
De inhoudingsplichtige is verplicht om de verschuldigde
loonbelasting in te houden op het loon van de werknemer en deze
af te dragen (art 27 lid 1 jo. Lid 2 Wet LB 1964).
De inhoudingsplichtige moet aan allerlei administratieve
verplichtingen voldoen.
Belastingplichtig: De persoon van wie de belasting wordt geheven. Voor
de inkomstenbelasting is dat iedereen die in Nederland woont of niet maar
dan wel van Nederlands inkomen geniet (art. 1.1 jo. art. 2.1 Wet IB
2001). Voor de loonbelasting is dat de werknemer. Er wordt voor
binnenlands belastingplichtigen een heffingskorting (geen aftrekpost,
, maar korting op belasting) verleend (art. 2.7 wet IB 2001). Bij de
heffingskorting wordt rekening gehouden met de persoonlijke
omstandigheden van de belastingplichtige. Voor iedereen geldt
de algemene heffingskorting (art. 8.10 Wet IB 2001). De heffingskorting
wordt betaald over het gezamenlijke bedrag van de inkomstenbelasting en
premies volksverzekeringen:
- Het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1)
- Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)
- Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
Voor wie de specifieke kortingen gelden en hoe hoog zij zijn, is nader
uitgewerkt in art 8.11 t/m 8.20 wet IB 2001 (ALLE HEFFINGSKORTINGEN).
2. Wat is het verschil tussen een aangiftebelasting en
aanslagbelasting?
Een belastingschuld is een uit de wet voortvloeiende publiekrechtelijke
verbintenis.
Materiële belastingschulden: Bij belastingplichtigen doen zich op enig
moment belastbare feiten voor. Materiële belastingschulden moeten
worden geformaliseerd in de vorm van een opgelegde aanslag
inkomstenbelasting om tot belastingheffing te kunnen komen, na de
formulering ontstaat een betalingsverplichting.
Materiële belastingrecht Ziet op de totstandkoming van materiële
belastingschulden ingevolge de heffingswetten (inkomstenbelasting,
omzetbelasting)
Formele belastingrecht Heeft betrekking op de wijze van heffing,
informatie- en administratieverplichtingen van belastingplichtigen,
controle, navorderen en naheffen door de Belastingdienst, bezwaar,
beroep, ABBB etc.
De AWR onderscheidt twee hoofdmethoden bij de wijzen van heffing:
1. Heffing bij wege van aanslag (aanslagbelastingen).
- De materiële belastingschuld wordt door
de inspecteur geformaliseerd door middel van een aanslag (bijv. de
inkomstenbelasting). De inspecteur wordt daarbij geacht de
aangifte van de belasting- of inhoudingsplichtige te hebben gezien.
- Blijkt achteraf dat de aanslag tot een lager bedrag is vastgesteld
dan de belastingplichtige materieel verschuldigd is, dan kan de
inspecteur een navorderingsaanslag opleggen.
- De betrokkenheid van de belastingdienst is veel intensiever.
- Voorbeelden: inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en
successiewet (erf- en schenkbelasting).
- Naheffing is niet meer mogelijk na verloop van vijf jaar na het
kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
2. Heffing bij wege van voldoening of afdracht op aangifte
(aangiftebelasting).
- Formalisering vindt plaats ofwel door de belastingplichtige zelf die
aangifte doet en de door hemzelf als verschuldigd berekende
belasting voldoet (omzetbelasting), ofwel door
de inhoudingsplichtige die op aangifte een bedrag afdraagt ter