OZM: DEEL ACADEMISCH SCHRIJVEN
EEN ACADEMISCHE TITEL
Informatief
• Onderwerp
• Wat is de vraag / het doel?
• Soort onderzoek
Passend à dekt de inhoudelijke lading
Zakelijk
• Neutraal qua woordkeuze
• Passende wetenschappelijke stijl
• Niet ‘leuk’ (moet niet per se aantrekkelijk zijn)
Niet te lang (max. 8 woorden)
• Ondertitel indien nodig
• Geen punt als er geen ondertitel is
• Wel een punt als er een ondertitel is
Geen vraag en geen zin
• Geen vraagvorm
• Eindigt niet met vraagteken
• Geen volledige zin
• In stellende wijs geformuleerd in steekwoorden
STRUCTUREREN: ALINEA’S
= blok doorlopende tekst over één en hetzelfde onderwerp (1 alinea = 1 idee)
Maak ze niet te kort maar ook niet te lang
THEMATISCHE ALINEA
à maken deel uit van de inhoud van de tekst
De thematische alinea gaat over een van je subvragen en bestaat uit
• Een kernzin
• Een uitwerking van die kernzin
KERNZINNEN
, = kernboodschap van de alinea à zorgt voor samenhang in je alinea
Deze kan staan
• In de eerste zin van de alinea
• In de tweede zin van de alinea
• In de laatste zin van de alinea
STRUCTURERENDE ALINEA
à zorgen voor samenhang en toelichting (leesondersteunende functie)
Functies
• Inleidend: aankondiging van de structuur en/of inhoud van de tekst
• Verbindend: toelichting op de samenhang tussen de voorgaande en de volgende alinea’s
• Afsluitend: samenvatting van het voorgaande
VAAK VOORKOMENDE FOUTEN MET ALINEA’S
• Harde returns in plaats van een doorlopende tekst (Een ‘enter’ ipv doorlopende tekst)
• Geen samenhang in de alinea
LEG VERBANDEN
VERBINDINGSWOORDEN
STRUCTUURWOORDEN
à Verbanden tussen alinea’s structuur)
Vb: enerzijds/anderzijds, ten eerste/ ten tweede/ten derde, bovendien, daarnaast, ten slotte
Ten slotte = structuurwoord (‘tot slot’)
Tenslotte = signaalwoord (‘immers’)
SIGNAALWOORDEN
à Verband tussen zinnen
Vb: > ook, maar, want, doordat, opdat, omdat, bijvoorbeeld, in vergelijking met, dus
VERWIJSWOORDEN
à verwijzen naar een woord
Vb: die, dat, deze, zij, waarmee, daarover, hieruit, hierdoor, ervan, erin, waardoor
Let op de schrijfwijze van de woorden‘er/hier/daar/waar + voorzetsel’: in de nieuwe spelling schrijf je deze
verwijswoorden altijd in één woordwanneer ze naast elkaar staan in de zin. Je schrijft ze enkel apart wanneer ze
niet naast elkaar staan in de zin
EEN ACADEMISCHE TITEL
Informatief
• Onderwerp
• Wat is de vraag / het doel?
• Soort onderzoek
Passend à dekt de inhoudelijke lading
Zakelijk
• Neutraal qua woordkeuze
• Passende wetenschappelijke stijl
• Niet ‘leuk’ (moet niet per se aantrekkelijk zijn)
Niet te lang (max. 8 woorden)
• Ondertitel indien nodig
• Geen punt als er geen ondertitel is
• Wel een punt als er een ondertitel is
Geen vraag en geen zin
• Geen vraagvorm
• Eindigt niet met vraagteken
• Geen volledige zin
• In stellende wijs geformuleerd in steekwoorden
STRUCTUREREN: ALINEA’S
= blok doorlopende tekst over één en hetzelfde onderwerp (1 alinea = 1 idee)
Maak ze niet te kort maar ook niet te lang
THEMATISCHE ALINEA
à maken deel uit van de inhoud van de tekst
De thematische alinea gaat over een van je subvragen en bestaat uit
• Een kernzin
• Een uitwerking van die kernzin
KERNZINNEN
, = kernboodschap van de alinea à zorgt voor samenhang in je alinea
Deze kan staan
• In de eerste zin van de alinea
• In de tweede zin van de alinea
• In de laatste zin van de alinea
STRUCTURERENDE ALINEA
à zorgen voor samenhang en toelichting (leesondersteunende functie)
Functies
• Inleidend: aankondiging van de structuur en/of inhoud van de tekst
• Verbindend: toelichting op de samenhang tussen de voorgaande en de volgende alinea’s
• Afsluitend: samenvatting van het voorgaande
VAAK VOORKOMENDE FOUTEN MET ALINEA’S
• Harde returns in plaats van een doorlopende tekst (Een ‘enter’ ipv doorlopende tekst)
• Geen samenhang in de alinea
LEG VERBANDEN
VERBINDINGSWOORDEN
STRUCTUURWOORDEN
à Verbanden tussen alinea’s structuur)
Vb: enerzijds/anderzijds, ten eerste/ ten tweede/ten derde, bovendien, daarnaast, ten slotte
Ten slotte = structuurwoord (‘tot slot’)
Tenslotte = signaalwoord (‘immers’)
SIGNAALWOORDEN
à Verband tussen zinnen
Vb: > ook, maar, want, doordat, opdat, omdat, bijvoorbeeld, in vergelijking met, dus
VERWIJSWOORDEN
à verwijzen naar een woord
Vb: die, dat, deze, zij, waarmee, daarover, hieruit, hierdoor, ervan, erin, waardoor
Let op de schrijfwijze van de woorden‘er/hier/daar/waar + voorzetsel’: in de nieuwe spelling schrijf je deze
verwijswoorden altijd in één woordwanneer ze naast elkaar staan in de zin. Je schrijft ze enkel apart wanneer ze
niet naast elkaar staan in de zin