Energiegebruik en
Koelingsstrategieën in een
Opwarmend Klimaat?
Het verschil tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden
Namen van de studenten
Mixed-Methods Onderzoeksproject (GEO2-7017), Sociale Geografie & Planologie
Naam docent
26 maart 2025
,Abstract
Door klimaatverandering en opwarming van de aarde worden hitte en
energieverbruik in steden een relevant onderwerp voor overheden, gemeenten,
stedenplanners en inwoners. Dit onderzoek zal beschrijven hoe stedelijke en niet
stedelijke huishoudens variëren in energiebesparend en koelingsmaatregelen en
energie- en koelbehoeften. Door een mixed methods methode toe te passen met
een kwantitatieve analyse van een database van WoON uit 2021 en interviews
met actoren en stakeholders worden deze vragen beschreven.
Resultaten tonen aan dat energiebehoeften verschillen tussen stedelijke en niet-
stedelijke gebieden. Stedelijke huishoudens gebruiken gemiddeld minder energie
dan niet-stedelijke huishoudens. Stedelijke huishoudens hebben, mede door het
Urban Heat-Island (UHI) effect een hogere koelbehoefte. Energiebesparende
maatregelen worden meer toegepast in niet-stedelijke gebieden, vooral doordat
er meer beschikbare ruimte is op en rond niet stedelijke gebieden. Stedelijke
huishoudens maken vaker gebruik van ventilatie en isolatie in plaats van opties
welke meer ruimte innemen, zoals warmtepompen of zonnepanelen.
Gemeenten en overheden zijn meer gerichte oplossingen aan het toepassen
tegen hittestress. Door vergroening in steden neemt het UHI-effect af. Om risico’s
van hittestress te laten afnemen wordt ook een andere aanpak van
bewustwordingscampagnes ingezet. Door te focussen op kwetsbare groepen voor
extreme hitte en deze groepen meer persoonlijk te benaderen hopen
overheidsinstanties dat deze campagnes meer invloed hebben.
Dit onderzoek benadrukt de noodzaak van effectief beleid en strategieën voor
hitte in steden. Beleidsmakers moeten het verschil in omstandigheden tussen
stedelijke en niet-stedelijke gebieden nadrukkelijk benoemen voor effectieve
strategieën.
2
,Inhoudsopgave
Abstract.................................................................................................................. 2
Inleiding.................................................................................................................. 4
Theoretisch kader................................................................................................... 7
Methodologie.......................................................................................................... 9
Resultaten............................................................................................................ 13
Discussie.............................................................................................................. 20
Conclusie.............................................................................................................. 21
Literatuurlijst........................................................................................................ 22
Bijlagen................................................................................................................ 26
3
, Inleiding
Aanleiding
Klimaatverandering en verstedelijking hebben gezorgd voor toenemende
uitdagingen op het gebied van energiegebruik en hittebestendigheid in zowel
stedelijke als niet-stedelijke gebieden. Vooral in steden komt het Urban Heat
Island Effect (UHI-effect - Stedelijke Hitte Eiland Effect) tot uiting, waarbij de
temperatuur aanmerkelijk hoger is dan in omliggende landelijke gebieden. Het
UHI-effect werd voor het eerst waargenomen in de 19e eeuw en later uitgebreid
onderzocht, waarbij studieresultaten zoals die van Oke (1982) een belangrijke
basis vormden voor het moderne begrip van stedelijke hitte-eilanden en hun
impact op het stedelijke klimaat.
Dit effect ontstaat door hitte-absorberende materialen zoals asfalt, beton en
steen en wordt versterkt door mensen (Keith et al., 2020). Het UHI-effect vormt
niet alleen een bedreiging voor de menselijke gezondheid, maar vooral voor
kwetsbare groepen. Ook leidt dit effect tot een verhoogde vraag naar koeling,
wat ook weer bijdraagt aan hoger energieverbruik en verdere opwarming van de
steden. Verder toont onderzoek uit het artikel van Gabbe et al. (2023) aan dat
hittestress niet gelijk verdeeld is over de bevolking. Hierin wordt duidelijk dat in
de Verenigde Staten hitte-gerelateerde sterfte de grootste weer gerelateerde
doodsoorzaak is. Bepaalde factoren zoals woningtype, inkomen en
sociaaleconomische achtergrond kunnen meespelen in hoeverre huishoudens
blootgesteld worden aan hittestress en welke middelen zij hebben om zich
hiertegen te beschermen (Gabbe et al., 2023). Bewoners van huurappartementen
in dichtbebouwde wijken lopen op die manier een groter risico op hittestress,
terwijl bewoners van vrijstaande eengezinswoningen vaak beter bestand zijn
tegen extreme hitte, doordat er vaker airconditioning is. Wijken met een lager
gemiddeld inkomen, waar sociaaleconomisch kwetsbare groepen vaker wonen,
hebben ook vaak minder toegang tot koelingsmaatregelen.
Ondanks de aanwezigheid van deze verschillen wordt beleid vaak algemeen
geformuleerd, zonder genoeg aandacht voor de behoeften van stedelijke en niet-
stedelijke huishoudens. Dit roept de vraag op in hoeverre energiebesparende en
koelingsmaatregelen verschillen tussen deze gebieden en welke
beleidsmaatregelen het meest geschikt zijn.
Probleem-/doelstelling
Ondanks de beschikbare beleidsinstrumenten en inzichten blijft de vraag hoe
energiebesparende en koelingsmaatregelen verschillen tussen stedelijke en niet-
stedelijke huishoudens. Daarnaast is er behoefte aan inzicht in welke
beleidsmaatregelen het meest geschikt zijn voor verschillende soorten gebieden
(Tigchelaar & Leidelmeijer, 2013). Dit onderzoek richt zich op het in kaart
brengen van de verschillen in energieverbruik en koelbehoeften tussen stedelijke
en landelijke huishoudens en het identificeren van de meest effectieve en
toegankelijke maatregelen per type gebied. Hierbij wordt rekening gehouden met
factoren zoals bouwjaar, stedelijke dichtheid en het potentieel voor lokale
4