Samenvatting Hoofdstuk 1: Wat is theologie?
1. Definitie van systematische theologie
Systematische theologie is een synthetische tak van de theologie die
streeft naar een integratie van:
Bijbel: inzichten uit bijbeltheologie, exegese en hermeneutiek.
Traditie: inzichten uit de geschiedenis van kerk en theologie,
dogma's en theologen.
Menselijk denken: filosofie, wetenschappen en actuele
gebeurtenissen.
Dit wordt systematisch geordend, coherent en constructief weergegeven
met betrekking tot:
De trinitaire God.
De schepping.
De relatie tussen God en de wereld.
Analyse:
Synthetisch betekent hier een overzicht creëren van verschillende
theologische inzichten.
Coherentie houdt in dat theologische concepten intern consistent
moeten zijn.
Constructief impliceert dat theologie verder gaat dan herhaling van
dogma’s en kritisch reflecteert op geloof en werkelijkheid.
2. De componenten van systematische theologie
Systematische theologie omvat theorie (dogmatiek en fundamentele
theologie) en praktijk (ethiek):
Dogmatiek (studie van christelijke geloofsleer):
Godsleer: theïsme, atheïsme, godsbewijzen, triniteit.
Scheppingsleer: Gods schepping, creationisme, evolutie, ecologie.
Theologische antropologie: Imago Dei, zonde, genade.
Soteriologie: verlossing, heil, bevrijding.
, Christologie: incarnatie, Jezus als redder, menselijke en goddelijke
natuur.
Pneumatologie: Heilige Geest, filioque-debat.
Ecclesiologie: theologische visie op de kerk.
Eschatologie: laatste dingen, hoop op het Koninkrijk Gods.
Fundamentele theologie (reflectie op theologie zelf):
Openbaring en interpretatie via Bijbel en traditie.
Relatie tussen geloof en rede.
Contextualisering en hermeneutiek.
3. Theologie en menselijke bestaansvragen
Theologie is nauw verbonden met fundamentele vragen zoals:
Waar komt de wereld vandaan?
Wat is de zin van het bestaan?
Wat is de dragende kracht van de werkelijkheid?
Andere disciplines (filosofie, kunst, literatuur) behandelen deze vragen
ook. Theologie benadert ze vanuit:
Het christelijk geloof: Jezus Christus als openbaring van God.
Een wetenschappelijke methode: theologie is een poging om het
mysterie van God te verwoorden, zonder definitieve antwoorden.
4. Ontwikkeling van het concept theologie
Oude wereld:
Oorsprong van het woord: Theologie komt van theos (God) en
logos (woord/reden).
Plato en Aristoteles zagen theologie als mythisch en inferieur aan
filosofie.
In de vroege kerk werd theologie gebruikt voor zowel doctrine (leer)
als apologie (verdediging van het geloof).
Vroege kerk en middeleeuwen:
Justinus de Martelaar zag christendom als ware filosofie.
, Origenes beschouwde theologie als Godsleer, niet los van andere
doctrines.
Augustinus: theologie als een rusteloze zoektocht naar God.
Anselmus van Canterbury: geloof zoekt begrip (fides quaerens
intellectum).
Scholastiek: integratie van theologie en filosofie (bv. Thomas van
Aquino).
Reformatie tot moderne tijd:
Luther: sola scriptura, nadruk op pastorale theologie.
Calvijn: relatie tussen God en mens centraal.
Verlichting: rede en wetenschap ondermijnen traditionele theologie
(Descartes, Kant).
Schleiermacher: religie als ervaring, niet als doctrine (liberaal
protestantisme).
Karl Barth: tegenreactie, theologie moet vertrekken vanuit Gods
openbaring.
Hedendaagse theologie:
Postmodernisme: waarheid is contextafhankelijk.
Contextuele theologieën zoals bevrijdingstheologie, feministische
theologie, ecotheologie.
5. Architectuur en methode van theologie
Bronnen en takken:
Bijbel → Bijbeltheologie.
Traditie → Historische theologie.
Menselijk denken → Filosofische theologie.
Drie taken van theologie:
1. Descriptief: beschrijven van geloof en implicaties.
2. Kritisch:
o Ad intra (intern binnen kerk/theologie): correctie van
dogma’s.
, o Ad extra (gericht op samenleving): maatschappelijke kritiek
(bv. racisme, ethische kwesties).
3. Apologetisch: verdediging van geloof tegenover kritiek.
Doelgroepen van theologie:
1. Kerk: ondersteunt geloofsleven en missie.
2. Universiteit: theologisch en historisch onderzoek.
3. Samenleving: ethische en culturele implicaties van geloof.
Criteria voor goede theologie:
1. Orthodoxie: trouw aan Bijbel en traditie.
2. Coherentie: interne consistentie en logische structuur.
3. Relevantie: toepasbaarheid in kerk en maatschappij.
6. Dynamiek van systematische theologie
Theologie balanceert tussen het verleden (schrift en traditie) en het
heden (rede en ervaring):
Conservatisme: neiging om enkel naar het verleden te kijken, risico
op irrelevantie.
Liberalisme: neiging om traditie los te laten, risico op verlies van
orthodoxie.
Ideale dynamiek: voortdurende reflectie en hervorming (ecclesia
reformata semper reformanda).
Theologie als een voortdurende zoektocht (theologia viatorum
– theologie van de pelgrims).
7. De sociale plaats en identiteit van de theoloog
Theologen werken vanuit een specifieke context (geslacht,
nationaliteit, denominatie, academische achtergrond).
Theologie is altijd historisch en cultureel bepaald.
Ideologiekritiek helpt bij het herkennen van onderliggende
aannames in theologisch denken.
Conclusie