ALGEMENE PSYCHOLOGIE SAMENVATTING
HOOFDSTUK 1
KENNISMAKING MET DE PSYCHOLOGIE
1.1 EEN DEFINITIE VAN DE PSYCHOLOGIE
De wetenschappelijke studie van het gedrag en de mentale activiteiten van het individu
Factoren binnen persoon zelf of in onmiddellijke omgeving staan centraal
Raakvlakken : Sociologie (menselijk gedrag binnen ruimere maatschappelijke context)
Antropologie (vnl. gedrag van subculturen en etnische bevolkingsgroepen)
Biologie (meer toegespitst lichamelijke aspecten van gedrag)
• Sociale psychologie, crossculture psychologie, biologische psychologie
In het begin veel discussie over soort gedragingen die men als voorwerp wou in de studie
Twee stromingen:
1. Innerlijke ziel blootleggen ‘zielkunde’
2. Uiterlijke waarneembare aspecten
Twee stromingen manier waarop men aan wetenschap wou doen
1. Geesteswetenschappen (begrijpen hoe denken + voelen)
2. Natuurwetenschap + (chemie en fysica) => eenduidige verklaringen via
experimenten en objectieve metingen
• Doel: gedrag begrijpen en verklaren
• Verklaringen vinden in de persoon zelf of in omgevingsfactoren.
1.2. WETENSCHAPPELIJKE PSYCHOLOGIE EN INTUÏTIEVE MENSENKENNIS
Intuïtieve mensenkennis: alle inzichten die we opdoen uit onze eigen ervaringen,
directe omgang en opvoeding
• Gebruiken we in onze dagelijkse omgang met de mensen
• Denken we niet over na
• Toevallige en subjectieve indrukken
• Toevallig, subjectief, alledaagse leven
Wetenschappelijke mensenkennis
• Objectief, systematisch, gecontroleerde situaties
,1.2.1. VERSCHILLEN IN VERZAMELEN VAN GEGEVENS
Objectieve vaststellingen:
- Moeten kunnen worden herhaald
- Moeten kunnen worden gecontroleerd
• Objectiviteitsbeginsel (wetenschap moet steeds vertrekken vanuit objectieve
waarnemingen die er ongeacht waarnemer hetzelfde uitzien bv. thermometer)
• In de psychologie is het minder evident om hiervoor instrumenten te gebruiken
• Niet voor alle gevegens mogelijk in de psychologie
• Moet men soms toch afgaan op meer subjectieve indrukken
• Bv. het beoordelen van een werk op creativiteit
• Intersubjectiviteit: Mate van overeenkomst tussen verschillende waarnemers
Technieken die door psychologen worden gebruikt (zie tekstop Sofia en digitap):
• Natuurlijke observatie
• Participerende observatie
• Ongestructureerd interview
• Gestructureerd interview
• Vragenlijsten
• Gebruik van databanken
• Fysiologische metingen
• Psychologische tests
Systematische observaties
• Representativiteit (ofwel allé relevante observaties systematisch bijhouden)
• Toevallige steekproef (niet selectieve steekproef, aselecte sampling)
• Ervoor zorgen dat he beperkte aantal gegevens die ze verzamelen een
betrouwbare afspiegeling vormt van de totale werkelijkheid
• Niet zelfde als intuïtieve waarnemingen, aangezien men geneigd is de ongewone
situaties te onthouden (stille waters, diepe gronden)
In gecontroleerde situaties
• Geen storende factoren (uitgeschakeld pf geneutraliseerd)
Mate waarin iemand actief deelneemt aan conversaties of groepsactiviteiten, diepgang
van zijn tussenkomsten, ene keer meer terughoudend dan andere (door groep en
situatie) =>
, • Daarom vaak laboratoriumomstandigheden
1.2.2. VERSCHILLEN IN ZOEKEN NAAR SAMENHANG
Intuïtief: oppervlakkig, één keer voorkomen voldoende om verband te zien, éénvoudig,
niet gecontroleerd
• Men gaat niet na of het effectief klopt
• Geen diepere achtergronden
Wetenschappelijk:
• Methodisch onderzoek
• Inkaderen in een bredere theorie
• Empirische toetsing
Methodisch werken
Verschillende mogelijkheden om te zoeken naar samenhang
1. De beschrijvende methode
• Kwalitatief (/kwantitatief bv. grafiek)
• Gevalstudies (slechts één of enkele mensen diepgaand geobserveerd/ bevraagd)
=> meest extreme vorm van deze methode maar wel altijd kleine steekproeven
• Levert vaak hypothesen op die nadien kunnen worden onderzocht
• Blijft subjectief (onderzoeker die bepaalt)
• Lijkt intuïtief maar veel systematischer en omzichtiger, niet tevreden met eerste
beste conclusie maar onderzoekt alle mogelijke factoren (denk aan psycholoog vs
caféhanger)
• Gebaseerd op een beperkt aantal gevallen
1. De verkennende methode
• Onderzoeken van samenhangen en verschillen tussen fenomenen
• Gegevens verzamelen van een grote groep individuen (kwantitatief of kwalitatief)
• Wiskundige bewerkingen kunnen hiermee worden gedaan
• Variabele (geslacht, leeftijd, intelligentieniveau,…): kenmerk dat verschillende
verschijningsvormen kan aannemen
• Correlaties
, Correlatiecoëfficiënt = drukt uit in hoeverre verschillende gegevens of variabelen
onderling samenhangen
Bv. samenhang kijken van gewelddadige films en agressieve gedrag => vragenlijst
aan jongeren => frequentie kijken van gewelddadige films + geneigdheid tot agressie
(variabelen)
- Positieve correlatie: bv. agressiever
door meer gewelddadige films
- Negatieve correlatie: bv. minder
agressief door gewelddadige films
- Nul correlatie: geen enkel verband
tussen beide variabele
• Samenhang voldoende sterk is
• Voorspellingen maken
• “Iemand die hier hoog op scoort
waarschijnlijk ook op…”
Is er een verband tussen het kijken naar agressieve films en agressief gedrag:
• Stel dat er een positieve correlatie is, is volgende uitspraak dan correct?
• Kijken naar agressieve films leidt tot meer agressief gedrag
• Neen want we weten niet of het ene het andere veroorzaakt
• Als we verder willen gaan zullen we gebruik moeten maken van verklarende
methode
1. De verklarende methode
• Gebaseerd op het systematisch manipuleren van één of meer variabelen, waarvan
het effect op een andere variabele wordt nagegaan
• Het cijfermateriaal dat hieruit voortkomt wordt statistisch verwerkt →
kwantitatieve methode
• bv. als men wil weten of men van het kijken naar gewelddadige films, agressiever
wordt OF zijn agressieve mensen meer geneigd hiernaar te kijken?
• Experimenteel onderzoek
De experimentele methode
• Afhankelijke variabele: te meten variabele, fenomeen dat we willen weten
waardoor het beïnvloed wordt
• Onafhankelijke variabele: variabele die gemanipuleerd wordt of verandert,
omstandigheid waarvan we vermoeden dat het invloed heeft op de andere
(oorzaak)
• OV invloed op AV?
• Onder controle houden van storende variabelen
HOOFDSTUK 1
KENNISMAKING MET DE PSYCHOLOGIE
1.1 EEN DEFINITIE VAN DE PSYCHOLOGIE
De wetenschappelijke studie van het gedrag en de mentale activiteiten van het individu
Factoren binnen persoon zelf of in onmiddellijke omgeving staan centraal
Raakvlakken : Sociologie (menselijk gedrag binnen ruimere maatschappelijke context)
Antropologie (vnl. gedrag van subculturen en etnische bevolkingsgroepen)
Biologie (meer toegespitst lichamelijke aspecten van gedrag)
• Sociale psychologie, crossculture psychologie, biologische psychologie
In het begin veel discussie over soort gedragingen die men als voorwerp wou in de studie
Twee stromingen:
1. Innerlijke ziel blootleggen ‘zielkunde’
2. Uiterlijke waarneembare aspecten
Twee stromingen manier waarop men aan wetenschap wou doen
1. Geesteswetenschappen (begrijpen hoe denken + voelen)
2. Natuurwetenschap + (chemie en fysica) => eenduidige verklaringen via
experimenten en objectieve metingen
• Doel: gedrag begrijpen en verklaren
• Verklaringen vinden in de persoon zelf of in omgevingsfactoren.
1.2. WETENSCHAPPELIJKE PSYCHOLOGIE EN INTUÏTIEVE MENSENKENNIS
Intuïtieve mensenkennis: alle inzichten die we opdoen uit onze eigen ervaringen,
directe omgang en opvoeding
• Gebruiken we in onze dagelijkse omgang met de mensen
• Denken we niet over na
• Toevallige en subjectieve indrukken
• Toevallig, subjectief, alledaagse leven
Wetenschappelijke mensenkennis
• Objectief, systematisch, gecontroleerde situaties
,1.2.1. VERSCHILLEN IN VERZAMELEN VAN GEGEVENS
Objectieve vaststellingen:
- Moeten kunnen worden herhaald
- Moeten kunnen worden gecontroleerd
• Objectiviteitsbeginsel (wetenschap moet steeds vertrekken vanuit objectieve
waarnemingen die er ongeacht waarnemer hetzelfde uitzien bv. thermometer)
• In de psychologie is het minder evident om hiervoor instrumenten te gebruiken
• Niet voor alle gevegens mogelijk in de psychologie
• Moet men soms toch afgaan op meer subjectieve indrukken
• Bv. het beoordelen van een werk op creativiteit
• Intersubjectiviteit: Mate van overeenkomst tussen verschillende waarnemers
Technieken die door psychologen worden gebruikt (zie tekstop Sofia en digitap):
• Natuurlijke observatie
• Participerende observatie
• Ongestructureerd interview
• Gestructureerd interview
• Vragenlijsten
• Gebruik van databanken
• Fysiologische metingen
• Psychologische tests
Systematische observaties
• Representativiteit (ofwel allé relevante observaties systematisch bijhouden)
• Toevallige steekproef (niet selectieve steekproef, aselecte sampling)
• Ervoor zorgen dat he beperkte aantal gegevens die ze verzamelen een
betrouwbare afspiegeling vormt van de totale werkelijkheid
• Niet zelfde als intuïtieve waarnemingen, aangezien men geneigd is de ongewone
situaties te onthouden (stille waters, diepe gronden)
In gecontroleerde situaties
• Geen storende factoren (uitgeschakeld pf geneutraliseerd)
Mate waarin iemand actief deelneemt aan conversaties of groepsactiviteiten, diepgang
van zijn tussenkomsten, ene keer meer terughoudend dan andere (door groep en
situatie) =>
, • Daarom vaak laboratoriumomstandigheden
1.2.2. VERSCHILLEN IN ZOEKEN NAAR SAMENHANG
Intuïtief: oppervlakkig, één keer voorkomen voldoende om verband te zien, éénvoudig,
niet gecontroleerd
• Men gaat niet na of het effectief klopt
• Geen diepere achtergronden
Wetenschappelijk:
• Methodisch onderzoek
• Inkaderen in een bredere theorie
• Empirische toetsing
Methodisch werken
Verschillende mogelijkheden om te zoeken naar samenhang
1. De beschrijvende methode
• Kwalitatief (/kwantitatief bv. grafiek)
• Gevalstudies (slechts één of enkele mensen diepgaand geobserveerd/ bevraagd)
=> meest extreme vorm van deze methode maar wel altijd kleine steekproeven
• Levert vaak hypothesen op die nadien kunnen worden onderzocht
• Blijft subjectief (onderzoeker die bepaalt)
• Lijkt intuïtief maar veel systematischer en omzichtiger, niet tevreden met eerste
beste conclusie maar onderzoekt alle mogelijke factoren (denk aan psycholoog vs
caféhanger)
• Gebaseerd op een beperkt aantal gevallen
1. De verkennende methode
• Onderzoeken van samenhangen en verschillen tussen fenomenen
• Gegevens verzamelen van een grote groep individuen (kwantitatief of kwalitatief)
• Wiskundige bewerkingen kunnen hiermee worden gedaan
• Variabele (geslacht, leeftijd, intelligentieniveau,…): kenmerk dat verschillende
verschijningsvormen kan aannemen
• Correlaties
, Correlatiecoëfficiënt = drukt uit in hoeverre verschillende gegevens of variabelen
onderling samenhangen
Bv. samenhang kijken van gewelddadige films en agressieve gedrag => vragenlijst
aan jongeren => frequentie kijken van gewelddadige films + geneigdheid tot agressie
(variabelen)
- Positieve correlatie: bv. agressiever
door meer gewelddadige films
- Negatieve correlatie: bv. minder
agressief door gewelddadige films
- Nul correlatie: geen enkel verband
tussen beide variabele
• Samenhang voldoende sterk is
• Voorspellingen maken
• “Iemand die hier hoog op scoort
waarschijnlijk ook op…”
Is er een verband tussen het kijken naar agressieve films en agressief gedrag:
• Stel dat er een positieve correlatie is, is volgende uitspraak dan correct?
• Kijken naar agressieve films leidt tot meer agressief gedrag
• Neen want we weten niet of het ene het andere veroorzaakt
• Als we verder willen gaan zullen we gebruik moeten maken van verklarende
methode
1. De verklarende methode
• Gebaseerd op het systematisch manipuleren van één of meer variabelen, waarvan
het effect op een andere variabele wordt nagegaan
• Het cijfermateriaal dat hieruit voortkomt wordt statistisch verwerkt →
kwantitatieve methode
• bv. als men wil weten of men van het kijken naar gewelddadige films, agressiever
wordt OF zijn agressieve mensen meer geneigd hiernaar te kijken?
• Experimenteel onderzoek
De experimentele methode
• Afhankelijke variabele: te meten variabele, fenomeen dat we willen weten
waardoor het beïnvloed wordt
• Onafhankelijke variabele: variabele die gemanipuleerd wordt of verandert,
omstandigheid waarvan we vermoeden dat het invloed heeft op de andere
(oorzaak)
• OV invloed op AV?
• Onder controle houden van storende variabelen