Hoofdstuk 7
Verantwoordelijkheid voor het beleid impliceert de taak om voor goed beleid zorg te dragen.
Daarnaast houdt verantwoordelijkheid ook de verplichting in om rekenschap af te leggen en uitleg te
geven over et gevoerde beleid. Het beschikken over macht brengt de verplichting mee om
verantwoording af te leggen. Verantwoordelijkheid kan leiden tot civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Deze persoonlijke aansprakelijkheid betekent primair gehoudenheid om schadevergoeding te
betalen. Het bestuur van een bv of nv is het orgaan dat dagelijks leiding geeft aan de gang van zaken
in de vennootschap. Het bestuur moet verantwoording af leggen aan de aandeelhoudersvergadering.
Het bestuur doet dit jaarlijks middels de jaarrekening ex. artikel 2:361 lid 1. In de jaarrekening komen
de financiële gevolgen van het in het voorbije boekjaar gevoerde beleid tot uitdrukking. De
jaarrekening kan niet worden vastgesteld voordat het tot vaststelling bevoegde orgaan van de
verklaring van de accountant heeft kunnen kennisnemen. De wijze waarop verantwoording middels
de jaarrekening dient te geschieden, is vastgelegd in de wet. Wanneer de aandeelhoudersvergadering
de jaarrekening vaststelt, zullen de bestuurders en commissarissen veelal aan de
aandeelhoudersvergadering verzoeken om decharge voor het door hen gevoerde beleid. Na decharge
zijn de bestuurders en commissarissen niet langer aansprakelijk te houden voor tekortkomingen in
het door hen gevoerde beleid. De decharge strekt zich echter alleen uit over de daden voor zover
deze uit de jaarrekening en het bestuursverslag naar voren komen of uitdrukkelijk in de
aandeelhoudersvergadering besproken zijn. In verband met het afleggen van verantwoording is van
belang dat het bestuur en de commissarissen aan de aandeelhouders alle inlichtingen moeten
verstrekken die deze verlangt. Het bestuur van de bv dient ook verantwoording af te leggen aan de
raad van commissarissen gezien de toezichthoudende taak die hen toekomt wat onder meer volgt uit
artikel 2:140/2:250. In geval van een one-tier board gelden deze artikelen niet. Het bestuur staat
voorts in een verantwoordelijkheidsrelatie tot de ondernemingsraad. Periodiek dient deze aan de
ondernemingsraad zekere gegevens te verstrekken. Van belang is verder dat de ondernemer over een
groot aantal te nemen besluiten advies moet vragen aan de ondernemingsraad. Daarnaast is er nog
een groot aantal besluiten waarvoor instemming van de kant van de ondernemingsraad nodig is.
Bij persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders draait het om de vraag of een of meer
bestuurders aan de bv, de nv of aan derde schadevergoeding moeten betalen. Het wettelijk systeem
berust op het beginsel van collectief of collegiaal bestuur. De hoofdlijnen van het bestuursbeleid
dienen steeds te berusten op beslissingen van het gehele bestuur. Artikel 2:9 bepaalt dat elke
bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak en
verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken. Het gaat hier om een regel van
interne aansprakelijkheid en is overeenkomstig van toepassing op de commissarissen. Artikel 2:9 lid 2
roept een hoofdelijke aansprakelijkheid in het leven als de bestuurstaak onbehoorlijk wordt vervult.
Iedere bestuurder is in beginsel tegenover de vennootschap aansprakelijk voor iedere onbehoorlijke
taakvervulling van het bestuur, tenzij de aangesproken bestuurder kan aantonen dat hem mede gelet
op de aan andere toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij bovendien niet
nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijke bestuur af te
wenden. Een bestuurder vervult zijn taak onbehoorlijk wanneer hij onverantwoord heeft gehandeld
met de wetenschap dat de vennootschap daarvan de dupe zou kunnen worden. Vereist is dat aan de
bestuurder een ernstig verwijt van onbehoorlijk bestuur kan worden gemaakt. Handelingen in strijd
met statutaire regels die de vennootschap beogen te beschermen zullen in het algemeen tot
aansprakelijkheid leiden. Artikel 2:216 geeft regels omtrent de verantwoordelijkheid voor het geven
,van uitkeringen aan aandeelhouders ten laste van het vennootschapsvermogen en de
aansprakelijkheid jegens vennootschap. Ook hier volgt hoofdelijke aansprakelijkheid in geval van
tekortkoming. Hier is sprake van interne aansprakelijkheid. Er is sprake van een zekere uitkeringstest
op grond van de financiële situatie van de vennootschap. Uit HR Poot volgt dat
waardeverminderingsschade niet rechtstreeks op grond van onrechtmatige daad op de bestuurder
verhaalt mag worden. Daarnaast kennen vennootschappen externe aansprakelijkheid. In beginsel zijn
bestuurders niet persoonlijk aansprakelijk voor schulden van de vennootschap. Artikel 2:248/2:138
geeft bijzondere regels voor de aansprakelijkheid van bestuurders als de vennootschap failliet is
gegaan. Deze vestigt een hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders voor het tekort in de
faillissementsboedel indien de curator aannemelijk kan maken dat het bestuur zijn taak kennelijk
onbehoorlijk heeft vervuld. Om van kennelijk onbehoorlijk bestuur te kunnen spreken is voldoende
dat ten minste één van de bestuurders zijn taak op kennelijk onbehoorlijk wijze heeft vervuld. Lid 2
geeft nadere regels omtrent het bewijsvermoeden. Lid 7 geeft nadere regels over wie er door de
curator als feitelijk bestuurder ofwel beleidsbepaler kan worden aangesproken. De schade waarop
aansprakelijkheid berust geldt enkel voor de omvang van het tekort in het faillissement. Uit HR
Ontvanger/Roelofsen volgt de maatstaf omtrent aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad
ex. artikel 6:162. In beginsel is van belang of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Ex. artikel 2:360 zijn deze regels van aansprakelijkheid in grote lijnen ook van toepassing op de
coöperatie. De interne aansprakelijkheid van artikel 2:9 geldt in beginsel ook voor de bestuurders van
verenigingen, coöperaties en stichtingen. Dit is in mindere mate het geval voor artikel 2:138/2:248.
Dit is alleen van overeenkomstige toepassing op verenigingen waarvan de statuten zijn opgenomen in
een notariële akte, danwel stichtingen en coöperaties met een commercieel karakter.
Hoofdstuk 9
Het begrip concern wordt ex. artikel 2:24b als groep aangeduid, welke een economische eenheid is
waarin rechtspersonen en personenvennootschappen organisatorisch zijn verbonden. De
economische eenheid wordt tot stand gebracht door het uitoefenen van centrale leiding. Volgens de
wetgever is voor het zijn van een dochtermaatschappij doorslaggevend of een andere nv of bv de
meerderheid van de stemrechten in de aandeelhoudersvergadering kan uitoefenen of meer dan de
helft van de bestuurders of commissarissen kan benoemen. De nv of bv die centrale leiding uitoefent
over andere rechtspersonen en vennootschappen noemt men de moedermaatschappij.
Groepsmaatschappijen zijn rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar in een groep zijn
verbonden. Deze definitie vindt men in artikel 2:24b. Het kent verscheidene vormen.
Een belangrijke vraag is of een moedervennootschap voor de schulden van een dochter aansprakelijk
is. Doorgaans wordt deze vraag ontkennend beantwoord. De HR heeft vereenzelviging van de
dochtervennootschappen met de moedervennootschap tot op heden altijd afgewezen. Wel kan in
sommige gevallen aangenomen worden dat een moedervennootschap uit hoofde van een eigen
onrechtmatige daad verplicht kan zijn schade te vergoeden van onbetaald gebleven schuldeisers van
een dochtervennootschap. Als de moedermaatschappij zich te intensief met het beleid van de
dochter bemoeit, dan fungeert zij als een soort bestuurder. Het ligt dan voor de hand dat op haar
aansprakelijkheidsnormen van toepassing worden die te vergelijken zijn met de normen die gelden
voor bestuurders van een vennootschap in hun verhouding tot schuldeisers van die vennootschap.
, HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360 (Staleman/Van de Ven).
rechtsvraag
Wanneer kan een bestuurder een ernstig verwijt worden gemaakt in de zin van artikel 2:9 BW?
feiten
Staleman en Richelle waren bestuurder van Van de Ven Automobielbedrijf BV. Gedurende hun
directeurschap hebben ze een aantal leaseactiviteiten ontwikkeld die zwaar verliesgevend bleken. Zij
worden door de vennootschap aangesproken op grond van onbehoorlijk bestuur. In cassatie richten
de bestuurders zich tegen het oordeel van het hof dat hen een ernstig verwijt van onbehoorlijke
taakvervulling kan worden gemaakt in de zin van artikel 2:9 BW.
rechtsgang
De Hoge Raad geeft in onderhavige zaak de volgende maatstaf.
Voor aansprakelijkheid op de voet van artikel 2:9 is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt
kan worden gemaakt. Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt als hier bedoeld, dient
te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Tot de in aanmerking te
nemen omstandigheden behoren onder meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende
activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico's, de taakverdeling binnen het bestuur,
de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte
of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede
het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak
berekend is en deze nauwgezet vervult.
Verantwoordelijkheid voor het beleid impliceert de taak om voor goed beleid zorg te dragen.
Daarnaast houdt verantwoordelijkheid ook de verplichting in om rekenschap af te leggen en uitleg te
geven over et gevoerde beleid. Het beschikken over macht brengt de verplichting mee om
verantwoording af te leggen. Verantwoordelijkheid kan leiden tot civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Deze persoonlijke aansprakelijkheid betekent primair gehoudenheid om schadevergoeding te
betalen. Het bestuur van een bv of nv is het orgaan dat dagelijks leiding geeft aan de gang van zaken
in de vennootschap. Het bestuur moet verantwoording af leggen aan de aandeelhoudersvergadering.
Het bestuur doet dit jaarlijks middels de jaarrekening ex. artikel 2:361 lid 1. In de jaarrekening komen
de financiële gevolgen van het in het voorbije boekjaar gevoerde beleid tot uitdrukking. De
jaarrekening kan niet worden vastgesteld voordat het tot vaststelling bevoegde orgaan van de
verklaring van de accountant heeft kunnen kennisnemen. De wijze waarop verantwoording middels
de jaarrekening dient te geschieden, is vastgelegd in de wet. Wanneer de aandeelhoudersvergadering
de jaarrekening vaststelt, zullen de bestuurders en commissarissen veelal aan de
aandeelhoudersvergadering verzoeken om decharge voor het door hen gevoerde beleid. Na decharge
zijn de bestuurders en commissarissen niet langer aansprakelijk te houden voor tekortkomingen in
het door hen gevoerde beleid. De decharge strekt zich echter alleen uit over de daden voor zover
deze uit de jaarrekening en het bestuursverslag naar voren komen of uitdrukkelijk in de
aandeelhoudersvergadering besproken zijn. In verband met het afleggen van verantwoording is van
belang dat het bestuur en de commissarissen aan de aandeelhouders alle inlichtingen moeten
verstrekken die deze verlangt. Het bestuur van de bv dient ook verantwoording af te leggen aan de
raad van commissarissen gezien de toezichthoudende taak die hen toekomt wat onder meer volgt uit
artikel 2:140/2:250. In geval van een one-tier board gelden deze artikelen niet. Het bestuur staat
voorts in een verantwoordelijkheidsrelatie tot de ondernemingsraad. Periodiek dient deze aan de
ondernemingsraad zekere gegevens te verstrekken. Van belang is verder dat de ondernemer over een
groot aantal te nemen besluiten advies moet vragen aan de ondernemingsraad. Daarnaast is er nog
een groot aantal besluiten waarvoor instemming van de kant van de ondernemingsraad nodig is.
Bij persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders draait het om de vraag of een of meer
bestuurders aan de bv, de nv of aan derde schadevergoeding moeten betalen. Het wettelijk systeem
berust op het beginsel van collectief of collegiaal bestuur. De hoofdlijnen van het bestuursbeleid
dienen steeds te berusten op beslissingen van het gehele bestuur. Artikel 2:9 bepaalt dat elke
bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak en
verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken. Het gaat hier om een regel van
interne aansprakelijkheid en is overeenkomstig van toepassing op de commissarissen. Artikel 2:9 lid 2
roept een hoofdelijke aansprakelijkheid in het leven als de bestuurstaak onbehoorlijk wordt vervult.
Iedere bestuurder is in beginsel tegenover de vennootschap aansprakelijk voor iedere onbehoorlijke
taakvervulling van het bestuur, tenzij de aangesproken bestuurder kan aantonen dat hem mede gelet
op de aan andere toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij bovendien niet
nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijke bestuur af te
wenden. Een bestuurder vervult zijn taak onbehoorlijk wanneer hij onverantwoord heeft gehandeld
met de wetenschap dat de vennootschap daarvan de dupe zou kunnen worden. Vereist is dat aan de
bestuurder een ernstig verwijt van onbehoorlijk bestuur kan worden gemaakt. Handelingen in strijd
met statutaire regels die de vennootschap beogen te beschermen zullen in het algemeen tot
aansprakelijkheid leiden. Artikel 2:216 geeft regels omtrent de verantwoordelijkheid voor het geven
,van uitkeringen aan aandeelhouders ten laste van het vennootschapsvermogen en de
aansprakelijkheid jegens vennootschap. Ook hier volgt hoofdelijke aansprakelijkheid in geval van
tekortkoming. Hier is sprake van interne aansprakelijkheid. Er is sprake van een zekere uitkeringstest
op grond van de financiële situatie van de vennootschap. Uit HR Poot volgt dat
waardeverminderingsschade niet rechtstreeks op grond van onrechtmatige daad op de bestuurder
verhaalt mag worden. Daarnaast kennen vennootschappen externe aansprakelijkheid. In beginsel zijn
bestuurders niet persoonlijk aansprakelijk voor schulden van de vennootschap. Artikel 2:248/2:138
geeft bijzondere regels voor de aansprakelijkheid van bestuurders als de vennootschap failliet is
gegaan. Deze vestigt een hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders voor het tekort in de
faillissementsboedel indien de curator aannemelijk kan maken dat het bestuur zijn taak kennelijk
onbehoorlijk heeft vervuld. Om van kennelijk onbehoorlijk bestuur te kunnen spreken is voldoende
dat ten minste één van de bestuurders zijn taak op kennelijk onbehoorlijk wijze heeft vervuld. Lid 2
geeft nadere regels omtrent het bewijsvermoeden. Lid 7 geeft nadere regels over wie er door de
curator als feitelijk bestuurder ofwel beleidsbepaler kan worden aangesproken. De schade waarop
aansprakelijkheid berust geldt enkel voor de omvang van het tekort in het faillissement. Uit HR
Ontvanger/Roelofsen volgt de maatstaf omtrent aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad
ex. artikel 6:162. In beginsel is van belang of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Ex. artikel 2:360 zijn deze regels van aansprakelijkheid in grote lijnen ook van toepassing op de
coöperatie. De interne aansprakelijkheid van artikel 2:9 geldt in beginsel ook voor de bestuurders van
verenigingen, coöperaties en stichtingen. Dit is in mindere mate het geval voor artikel 2:138/2:248.
Dit is alleen van overeenkomstige toepassing op verenigingen waarvan de statuten zijn opgenomen in
een notariële akte, danwel stichtingen en coöperaties met een commercieel karakter.
Hoofdstuk 9
Het begrip concern wordt ex. artikel 2:24b als groep aangeduid, welke een economische eenheid is
waarin rechtspersonen en personenvennootschappen organisatorisch zijn verbonden. De
economische eenheid wordt tot stand gebracht door het uitoefenen van centrale leiding. Volgens de
wetgever is voor het zijn van een dochtermaatschappij doorslaggevend of een andere nv of bv de
meerderheid van de stemrechten in de aandeelhoudersvergadering kan uitoefenen of meer dan de
helft van de bestuurders of commissarissen kan benoemen. De nv of bv die centrale leiding uitoefent
over andere rechtspersonen en vennootschappen noemt men de moedermaatschappij.
Groepsmaatschappijen zijn rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar in een groep zijn
verbonden. Deze definitie vindt men in artikel 2:24b. Het kent verscheidene vormen.
Een belangrijke vraag is of een moedervennootschap voor de schulden van een dochter aansprakelijk
is. Doorgaans wordt deze vraag ontkennend beantwoord. De HR heeft vereenzelviging van de
dochtervennootschappen met de moedervennootschap tot op heden altijd afgewezen. Wel kan in
sommige gevallen aangenomen worden dat een moedervennootschap uit hoofde van een eigen
onrechtmatige daad verplicht kan zijn schade te vergoeden van onbetaald gebleven schuldeisers van
een dochtervennootschap. Als de moedermaatschappij zich te intensief met het beleid van de
dochter bemoeit, dan fungeert zij als een soort bestuurder. Het ligt dan voor de hand dat op haar
aansprakelijkheidsnormen van toepassing worden die te vergelijken zijn met de normen die gelden
voor bestuurders van een vennootschap in hun verhouding tot schuldeisers van die vennootschap.
, HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360 (Staleman/Van de Ven).
rechtsvraag
Wanneer kan een bestuurder een ernstig verwijt worden gemaakt in de zin van artikel 2:9 BW?
feiten
Staleman en Richelle waren bestuurder van Van de Ven Automobielbedrijf BV. Gedurende hun
directeurschap hebben ze een aantal leaseactiviteiten ontwikkeld die zwaar verliesgevend bleken. Zij
worden door de vennootschap aangesproken op grond van onbehoorlijk bestuur. In cassatie richten
de bestuurders zich tegen het oordeel van het hof dat hen een ernstig verwijt van onbehoorlijke
taakvervulling kan worden gemaakt in de zin van artikel 2:9 BW.
rechtsgang
De Hoge Raad geeft in onderhavige zaak de volgende maatstaf.
Voor aansprakelijkheid op de voet van artikel 2:9 is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt
kan worden gemaakt. Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt als hier bedoeld, dient
te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Tot de in aanmerking te
nemen omstandigheden behoren onder meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende
activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico's, de taakverdeling binnen het bestuur,
de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte
of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede
het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak
berekend is en deze nauwgezet vervult.