Hoofdstuk 14
De schuldeiser die zijn vordering niet voldaan krijgt, komt verhaalsrecht toe. Artikel 3:276 geeft als
hoofdregel dat de eiser zijn vordering kan verhalen op alle goederen van zijn schuldenaar, dus op al
zijn zaken en op al zijn vermogensrechten. Dit betekent onder meer het volgende. Alle goederen van
de schuldenaar zijn uitwinbaar. De schuldeiser is vrij in de keuze van het goed waarop hij verhaal wil
zoeken. Goederen zijn slechts uitwinbaar voor zover ze tot het vermogen van de schuldenaar
behoren en aan iedere schuldeiser komt verhaalsrecht toe. In geval van meerder schuldeisers hebben
deze onderling een gelijk recht op voldoening. Dit geldt echter alleen wanneer er geen sprake is van
voorrang ex. artikel 3:277 jo. 3:278. Voorrang verschaft aan een schuldeiser het recht om, in geval van
samenloop van verhaalsrechten, bij de verdeling uitbetaald te krijgen voor concurrente schuldeisers.
Ex. artikel 3:279 gaan pand en hypotheek boven voorrechten. Ex. artikel 3:277 lid 2 kunnen
schuldenaar en schuldeiser bij overeenkomst ook bepalen dat de vordering van schuldeiser een
lagere rang neemt dan de wet haar toekent. Pand en hypotheek worden aangemerkt als bijzondere
verhaalsrechten. Deze kennen absolute werking en zijn beiden zowel beperkte als afhankelijke
rechten. Rechthebbenden kennen een separatistpositie in geval van faillissement. Algehele
voldoening van de gezekerde vordering doet van rechtswege het zekerheidsrecht op de vordering
tenietgaan. Bij overdracht van de vordering wordt deze dus overgedragen bezwaard met een
zekerheidsrecht. De vestiging van pand- en hypotheekrecht is alleen mogelijk tot zekerheid van een
vordering tot voldoening van een geldsom. De vordering waarvoor pand of hypotheek wordt gegeven
dient ex. artikel 3:231 voldoende bepaald te zijn. Ook pand- of hypotheekrecht ten behoeve van
toekomstige vorderingen behoort tot de mogelijkheden. Deze ontstaan dan zodra de
vestigingshandeling wordt voltooid. Artikel 3:228 bepaalt dat op alle goederen die voor overdracht
vatbaar zijn een recht van pand hetzij een recht van hypotheek kan worden gevestigd. Artikel 3:227
lid 2 bepaalt dat het recht van pand of hypotheek op een zaak zich uitstrekt over al hetgeen de
eigendom van de zaak omvat. Specifieke regelgeving daargelaten.
Er bestaan twee vormen van pandrecht op roerende zaken. Vuistpandrecht ex. artikel 3:236 waarvoor
de zaak uit de macht van de pandgever moet worden gebracht, en stil pandrecht ex. artikel 3:237
waarbij de zaak in de macht van de pandgever mag blijven. Voor de vestiging van pandrecht op een
roerende zaak, niet-registergoed vereist artikel 3:98 jo. 3:84 een geslaagde vestigingshandeling
krachtens geldige titel, verricht door een beschikkingsbevoegde. Vestiging van vuistpandrecht
geschiedt door de zaak in de macht van de pandhouder te brengen. Vestiging van stil pandrecht
geschiedt middels een authentieke of geregistreerde onderhandse akte. De vestiging komt dus pas
tot stand wanneer dergelijke akte daadwerkelijk geregistreerd is. Tweezijdigheid van deze akte is geen
vereiste. De akte dient wel voldoende bepaald te zijn. Daaraan is in het algemeen voldaan als de akte
zodanige gegevens bevat dat aan de hand daarvan is vast te stellen om welke zaak het gaat. Artikel
3:238 kan de pandhouder alleen beschermen tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever
wanneer er sprake is van goeder trouw en afgifte van de zaak is verkregen. Voor stil pandrecht kent
de wet hierop geen derdenbescherming toe. Artikel 3:11 geeft de maatstaf voor goeder trouw. Artikel
3:58 geeft de mogelijkheid tot bekrachtiging bij het ontbreken van beschikkingsbevoegdheid. Artikel
3:97 maakt het mogelijk om goederen bij voorbaat te leveren. Deze vestiging is overeenkomstig van
toepassing op beperkte rechten. De mogelijkheid om bij voorbaat een vuistpandrecht te vestigen,
wordt beperkt door de eis dat daartoe de zaak is de macht van de pandhouder of een derde moet
worden gebracht. Een geslaagde vestigingshandeling bij voorbaat roept nog geen pandrecht in het
leven. Pas wanneer er sprake is van de vereiste beschikkingsbevoegdheid is dit het geval. Dan
, ontstaat er van rechtswege een geldig pandrecht. De pandgever blijft eigenaar van de zaak en kan
deze dus ook blijven overdragen, zij het slechts onder de last van het op de zaak drukkende
pandrecht. In geval van vestiging van meerdere pandrechten, gaat het oude recht voor het nieuwe
recht. De wijze van vestiging is niet van invloed op de rangorde. Met tenietgaan van de vordering zal
ook het pandrecht van rechtswege tenietgaan. Bij verzuim van de schuldenaar heeft de pandhouder
echter het recht van parate executie ex. artikel 3:248. Krachtens artikel 3:237 lid 3 heeft de
pandhouder recht op afgifte van de stil verpande zaak bij tekortschieten of dreigend tekortschieten
van de pandgever of de schuldenaar. Na afgifte is er dan sprake van een vuistpandrecht. De
pandhouder mag de zaak zich niet toe-eigenen. Hij zal de zaak moeten executeren teneinde de
opbrengst ervan te kunnen verhalen. Dit geschiedt op de wijze beschreven als in artikel 3:250 jo.
3:251 jo. 3:254 jo. 3:255. In geval van beslag kan het pandrecht niet aan de beslaglegger worden
tegengeworpen. Wanneer deze overgaat tot executie, komt het pandrecht te vervallen. Het
pandrecht kan enkel worden tegengeworpen aan de beslaglegger wanneer het pandrecht voor de
beslaglegging tot stand is gekomen of wanneer de pandhouder een beroep kan doen op artikel 453
lid 2 Rv, omdat hij afgifte van de verpande zaak heeft gekregen en hij op dat tijdstip te goeder trouw
was. Artikel 57 Fw stelt dat de pandhouder in geval van faillissement een separatistenpositie kent.
Hypotheek strekt net als pand tot verhaal met voorrang op het verbonden goed wanneer de
schuldenaar zijn verplichtingen niet nakomt ex. artikel 3:227. In beginsel zijn alle registergoederen
vatbaar voor hypotheek. Het goed dient echter wel overdraagbaar te zijn. Ex. artikel 3:260 jo. 3:98 jo.
3:84 vereist vestiging een levering krachtens geldige titel door een beschikkingsbevoegde. Vestiging
geschiedt bij een tussen partijen opgemaakte notariële akte waarbij de hypotheekgever aan de
hypotheekhouder hypotheek op een registergoed verleent, gevolgd door inschrijving in de daartoe
bestemde openbare registers. Deze akte dient voldoende bepaald te zijn. Pas door inschrijving is de
vestigingshandeling voltooid. Het bij voorbaat vestigen van hypotheek is niet mogelijk. In geval van
meerdere hypotheekrechten, gaat het ouder recht voor het nieuwe recht. Artikel 3:262 biedt echter
de mogelijkheid tot rangwisseling indien dit bij akte wordt vastgelegd. Artikel 3:354 voorziet in de
mogelijkheid om een hypotheekrecht en een pandrecht zodanig te koppelen, dat de
verhypothekeerde en de verpande goederen samen volgens de voor de hypotheek geldende regels
mogen worden geëxecuteerd. Dit is mogelijk met betrekking tot goederen die volgens
verkeersopvattingen bestemd zijn om een bepaalde onroerende zaak duurzaam te dienen en door
hun vorm als zodanig zijn te herkennen, dan wel werktuigen die bestemd zijn om daarmee een
bedrijf in een bepaalde hiertoe ingerichte fabriek of werkplaats uit te oefenen. Er is dan sprake van
een hulpzakenbeding. Een huurbeding ex. artikel 3:246 maakt dat een hypotheekhouder het
verhypothekeerde vrij van een na vestiging van zijn recht gesloten huur- of pachtovereenkomst kan
executeren. Ex. artikel 3:267 kan ook bedongen worden tot een beheersbeding. Op grond van lid 2
van dit artikel geldt hetzelfde voor een ontruimingsbeding. In geval van verzuim kent artikel 3:268 de
hypotheekhouder het recht van parate executie toe. Executoriale verkoop dient in het openbaar ten
overstaan van een bevoegde notaris te geschieden. Ook onderhandse verkoop is mogelijk, dan is
toestemming van de voorzieningenrechter vereist. Uitgangspunt is dat hypotheek bij overdracht op
het verhypothekeerde blijft rusten. Het in artikel 3:273 neergelegde zuivering, voorkomt dat dit ook
het geval is wanneer er sprake is van executoriale verkoop. Zuivering geschiedt van rechtswege. De
belangrijkste wijze van tenietgaan van hypotheken is de voldoening van de vordering gezien er
betreffende hypotheek sprake is van een afhankelijk recht. Daarnaast is zuivering een
veelvoorkomende wijze waarop hypotheekrecht teniet kan gaan.
De schuldeiser die zijn vordering niet voldaan krijgt, komt verhaalsrecht toe. Artikel 3:276 geeft als
hoofdregel dat de eiser zijn vordering kan verhalen op alle goederen van zijn schuldenaar, dus op al
zijn zaken en op al zijn vermogensrechten. Dit betekent onder meer het volgende. Alle goederen van
de schuldenaar zijn uitwinbaar. De schuldeiser is vrij in de keuze van het goed waarop hij verhaal wil
zoeken. Goederen zijn slechts uitwinbaar voor zover ze tot het vermogen van de schuldenaar
behoren en aan iedere schuldeiser komt verhaalsrecht toe. In geval van meerder schuldeisers hebben
deze onderling een gelijk recht op voldoening. Dit geldt echter alleen wanneer er geen sprake is van
voorrang ex. artikel 3:277 jo. 3:278. Voorrang verschaft aan een schuldeiser het recht om, in geval van
samenloop van verhaalsrechten, bij de verdeling uitbetaald te krijgen voor concurrente schuldeisers.
Ex. artikel 3:279 gaan pand en hypotheek boven voorrechten. Ex. artikel 3:277 lid 2 kunnen
schuldenaar en schuldeiser bij overeenkomst ook bepalen dat de vordering van schuldeiser een
lagere rang neemt dan de wet haar toekent. Pand en hypotheek worden aangemerkt als bijzondere
verhaalsrechten. Deze kennen absolute werking en zijn beiden zowel beperkte als afhankelijke
rechten. Rechthebbenden kennen een separatistpositie in geval van faillissement. Algehele
voldoening van de gezekerde vordering doet van rechtswege het zekerheidsrecht op de vordering
tenietgaan. Bij overdracht van de vordering wordt deze dus overgedragen bezwaard met een
zekerheidsrecht. De vestiging van pand- en hypotheekrecht is alleen mogelijk tot zekerheid van een
vordering tot voldoening van een geldsom. De vordering waarvoor pand of hypotheek wordt gegeven
dient ex. artikel 3:231 voldoende bepaald te zijn. Ook pand- of hypotheekrecht ten behoeve van
toekomstige vorderingen behoort tot de mogelijkheden. Deze ontstaan dan zodra de
vestigingshandeling wordt voltooid. Artikel 3:228 bepaalt dat op alle goederen die voor overdracht
vatbaar zijn een recht van pand hetzij een recht van hypotheek kan worden gevestigd. Artikel 3:227
lid 2 bepaalt dat het recht van pand of hypotheek op een zaak zich uitstrekt over al hetgeen de
eigendom van de zaak omvat. Specifieke regelgeving daargelaten.
Er bestaan twee vormen van pandrecht op roerende zaken. Vuistpandrecht ex. artikel 3:236 waarvoor
de zaak uit de macht van de pandgever moet worden gebracht, en stil pandrecht ex. artikel 3:237
waarbij de zaak in de macht van de pandgever mag blijven. Voor de vestiging van pandrecht op een
roerende zaak, niet-registergoed vereist artikel 3:98 jo. 3:84 een geslaagde vestigingshandeling
krachtens geldige titel, verricht door een beschikkingsbevoegde. Vestiging van vuistpandrecht
geschiedt door de zaak in de macht van de pandhouder te brengen. Vestiging van stil pandrecht
geschiedt middels een authentieke of geregistreerde onderhandse akte. De vestiging komt dus pas
tot stand wanneer dergelijke akte daadwerkelijk geregistreerd is. Tweezijdigheid van deze akte is geen
vereiste. De akte dient wel voldoende bepaald te zijn. Daaraan is in het algemeen voldaan als de akte
zodanige gegevens bevat dat aan de hand daarvan is vast te stellen om welke zaak het gaat. Artikel
3:238 kan de pandhouder alleen beschermen tegen beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever
wanneer er sprake is van goeder trouw en afgifte van de zaak is verkregen. Voor stil pandrecht kent
de wet hierop geen derdenbescherming toe. Artikel 3:11 geeft de maatstaf voor goeder trouw. Artikel
3:58 geeft de mogelijkheid tot bekrachtiging bij het ontbreken van beschikkingsbevoegdheid. Artikel
3:97 maakt het mogelijk om goederen bij voorbaat te leveren. Deze vestiging is overeenkomstig van
toepassing op beperkte rechten. De mogelijkheid om bij voorbaat een vuistpandrecht te vestigen,
wordt beperkt door de eis dat daartoe de zaak is de macht van de pandhouder of een derde moet
worden gebracht. Een geslaagde vestigingshandeling bij voorbaat roept nog geen pandrecht in het
leven. Pas wanneer er sprake is van de vereiste beschikkingsbevoegdheid is dit het geval. Dan
, ontstaat er van rechtswege een geldig pandrecht. De pandgever blijft eigenaar van de zaak en kan
deze dus ook blijven overdragen, zij het slechts onder de last van het op de zaak drukkende
pandrecht. In geval van vestiging van meerdere pandrechten, gaat het oude recht voor het nieuwe
recht. De wijze van vestiging is niet van invloed op de rangorde. Met tenietgaan van de vordering zal
ook het pandrecht van rechtswege tenietgaan. Bij verzuim van de schuldenaar heeft de pandhouder
echter het recht van parate executie ex. artikel 3:248. Krachtens artikel 3:237 lid 3 heeft de
pandhouder recht op afgifte van de stil verpande zaak bij tekortschieten of dreigend tekortschieten
van de pandgever of de schuldenaar. Na afgifte is er dan sprake van een vuistpandrecht. De
pandhouder mag de zaak zich niet toe-eigenen. Hij zal de zaak moeten executeren teneinde de
opbrengst ervan te kunnen verhalen. Dit geschiedt op de wijze beschreven als in artikel 3:250 jo.
3:251 jo. 3:254 jo. 3:255. In geval van beslag kan het pandrecht niet aan de beslaglegger worden
tegengeworpen. Wanneer deze overgaat tot executie, komt het pandrecht te vervallen. Het
pandrecht kan enkel worden tegengeworpen aan de beslaglegger wanneer het pandrecht voor de
beslaglegging tot stand is gekomen of wanneer de pandhouder een beroep kan doen op artikel 453
lid 2 Rv, omdat hij afgifte van de verpande zaak heeft gekregen en hij op dat tijdstip te goeder trouw
was. Artikel 57 Fw stelt dat de pandhouder in geval van faillissement een separatistenpositie kent.
Hypotheek strekt net als pand tot verhaal met voorrang op het verbonden goed wanneer de
schuldenaar zijn verplichtingen niet nakomt ex. artikel 3:227. In beginsel zijn alle registergoederen
vatbaar voor hypotheek. Het goed dient echter wel overdraagbaar te zijn. Ex. artikel 3:260 jo. 3:98 jo.
3:84 vereist vestiging een levering krachtens geldige titel door een beschikkingsbevoegde. Vestiging
geschiedt bij een tussen partijen opgemaakte notariële akte waarbij de hypotheekgever aan de
hypotheekhouder hypotheek op een registergoed verleent, gevolgd door inschrijving in de daartoe
bestemde openbare registers. Deze akte dient voldoende bepaald te zijn. Pas door inschrijving is de
vestigingshandeling voltooid. Het bij voorbaat vestigen van hypotheek is niet mogelijk. In geval van
meerdere hypotheekrechten, gaat het ouder recht voor het nieuwe recht. Artikel 3:262 biedt echter
de mogelijkheid tot rangwisseling indien dit bij akte wordt vastgelegd. Artikel 3:354 voorziet in de
mogelijkheid om een hypotheekrecht en een pandrecht zodanig te koppelen, dat de
verhypothekeerde en de verpande goederen samen volgens de voor de hypotheek geldende regels
mogen worden geëxecuteerd. Dit is mogelijk met betrekking tot goederen die volgens
verkeersopvattingen bestemd zijn om een bepaalde onroerende zaak duurzaam te dienen en door
hun vorm als zodanig zijn te herkennen, dan wel werktuigen die bestemd zijn om daarmee een
bedrijf in een bepaalde hiertoe ingerichte fabriek of werkplaats uit te oefenen. Er is dan sprake van
een hulpzakenbeding. Een huurbeding ex. artikel 3:246 maakt dat een hypotheekhouder het
verhypothekeerde vrij van een na vestiging van zijn recht gesloten huur- of pachtovereenkomst kan
executeren. Ex. artikel 3:267 kan ook bedongen worden tot een beheersbeding. Op grond van lid 2
van dit artikel geldt hetzelfde voor een ontruimingsbeding. In geval van verzuim kent artikel 3:268 de
hypotheekhouder het recht van parate executie toe. Executoriale verkoop dient in het openbaar ten
overstaan van een bevoegde notaris te geschieden. Ook onderhandse verkoop is mogelijk, dan is
toestemming van de voorzieningenrechter vereist. Uitgangspunt is dat hypotheek bij overdracht op
het verhypothekeerde blijft rusten. Het in artikel 3:273 neergelegde zuivering, voorkomt dat dit ook
het geval is wanneer er sprake is van executoriale verkoop. Zuivering geschiedt van rechtswege. De
belangrijkste wijze van tenietgaan van hypotheken is de voldoening van de vordering gezien er
betreffende hypotheek sprake is van een afhankelijk recht. Daarnaast is zuivering een
veelvoorkomende wijze waarop hypotheekrecht teniet kan gaan.