Architectuur in context B
2E bachelor eerste semester
Architectuurgeschiedenis van de 20ste eeuw
Stedenbouw openboek examen: Boek: a history of urbanism in Europe
Mag mee nr het examen!
HOOFDSTUK 1: HET ARCHITECTUURDISCOURS OP HET EINDE VAN DE 19E EEUW 3
1.1 INLEIDING: IN WELKE STIJL MOETEN WE BOUWEN? 3
1.1.1 CONTEXT: EEN EEUW VAN OMWENTELINGEN 3
1.1.2 CONTEXT IN VERANDERING: HOE MOETEN WE DAN BOUWEN? 5
1.1.3 DEBAT ONDERUITGEHAALD: ONGEACHT DE VOLLEDIGE DISCUSSIE: INGENIEURS ‘HERAUTEN’ VAN DE MODERNITEIT? 9
HOOFDSTUK 2: FORMELE VERNIEUWING: ART NOUVEAU EN DE WEG NAAR ABSTRACTIE 10
2.1 ART NOUVEAU (1895-1905) 10
2.2 KENMERKEN 11
2.3 VICTOR HORTA 11
2.3.1 REEKS VAN BURGERWONINGEN (1895-1905) 12
2.4 HENRY VAN DE VELDE 14
2.5 ANTONI GAUDI: FORMELE FANTASIE, CONSTRUCTIEVE RATIONALITEIT 15
2.6 CHARLES R. MACKINTOSH (1868-1928): DE TREDENS NAAR ABSTRACTIE 15
2.7 OTTO WAGNER, JUGDENSTIL, WIENER SEZESSION, WENEN 16
2.8 ADOLF LOOS (1870-1933) 17
HOOFDSTUK 3: NIEUWE MATERIALEN, NIEUWE VORMEN?: DE OPKOMST VAN HET GEWAPEND BETON 17
3.1 RECAP- VORIGE HOOFDSTUKKEN 18
3.2 PIONIERS BINNEN DE TOEPASSING VAN BETON 19
3.3 ALBERT KAHN: ARCHITECTUUR IN DIENST VAN DE (AUTO)INDUSTRIE 19
3.4 BETONSKELET IN DE ARCHITECTUUR 20
3.5 BURGERLIJKE BOUWKUNDE FORMEEL EN CONSTRUCTIEF LABORATORIUM 20
3.6 BESLUIT: LEIDT BETON TOT NIEUWE MATERIALEN, NIEUWE VORMEN? 23
HOOFDSTUK 4: AMERIKA AAN HET BEGIN VAN DE 20E EEUW: WOLKENKRABBERS, FABRIEKEN EN PRAIRIE
HOUSES 24
4.1 DE WOLKENKRABBER: FANTASME TOT ECONOMISCHE NOODZAAK 24
2.3WOLKENKRABBERS IN NY: BILLBOARD EN VASTGOEDINVESTERING 28
4.3 DE CHICAGO TRIBUNE TOWER WEDSTRIJD, 1922 29
4.4 EUROPESE VISIOENEN VAN DE WOLKENKRABBER 29
4.5HET EINDE VAN EEN TYPE: DE EPIRE STATE EN CHRYSLER BUILDING ( 2 VBDEN OM EINDE AAN TE GEVEN) 30
4.6 EEN STAD IN DE STAD: ROCKEFELLER CENTER 30
4.7 ‘PROGRAMMATORISCHE INSTABILITEIT’ WOLKENKRABBER 31
4.8 BESLUIT 32
HOOFDSTUK 5: INDUSTRIALISATIE, MASSAPRODUCTIE EN DESIGN 32
5.1 HET DUITSE KIJZERRIJK 32
5.2 DEUTSCHER WERKBUND 33
5.3 PETER BEHRENS (1868-1940): AEG 33
• DUITSE KUNSTENAAR 33
5.4 HET BAUHAUS: CONTEXT, EVOLUTIE 33
HOOFDSTUK 6: DE FORMALISERING VAN DE MODERNE ARCHITECTUUR 37
6.1 LE CORBUSIER EN LUDWIG MIES VAN DER ROHE CONTEXT 37
6.2 CHARLES- EDUARD JEANNERET/ LE CORBUSIER: 37
6.22: ZIJN LEVEN CHRONOLOGISCH: 37
1
, 6,23 ESSAY VAN CORBUSIER: “5 PUNTEN VAN DE MODERNE ARCHITECTUUR” 39
6.3 LE CORBUSIER: 2 CASUSSEN 39
6.4 VILLA SAVOYE VS VILLA LA ROTONDA (PALLADIO, 1566-71) 40
6.5 DE INVLOED VAN LE CORBUSIER: (WAS ENORM, VOORAL IN STEDENBOUW) 41
6.6LUDWIG MIES VAN DEN ROHE CONTEXT: 41
6.7 LUDWIG MIES VAN DER ROHE: GEBOUWEN 42
6.8 CONCLUSIE: CONSECRATIE MODERNISTISCHE ARCHITECTUUR 42
HOOFDSTUK 7: ARCHITECTUUR EN IDEOLOGIE: DE USSR, DUITSLAND EN ITALIE IN DE JAREN 30 43
7.1 CONTEXT 43
7.2 ‘CONSTRUCTIVISME’ ALS OFFICIËLE KUNSTVORM 44
7.2.1 EL lissitzky (1890-1941) 44
7.2.2Vladimir tatlin (1885-1953): 45
7.2.3 De broers Vesnin (1923) 45
7.2.4 VKHUTEMAS/VKHUTEIN (1920-1930): BAUHAUS IN DE SU 46
7.3 ARCHITECTUUR ALS ‘SOCIALE CONDENSATOR’: DE ARBEIDERSCLUB 46
7.4 ARCHITECTUUR ALS ‘SOCIALE CONDENSATOR’: DE ‘DOM KOMUNY’ 47
7.5 IVAN LEONIDOV: 47
7.6 CONSTRUCTIVISME?: 47
7.7 ‘SOCIAAL REALISME’ STALIN ~1926 48
7.8 ARCHITECTUUR EN DICTATUUR IN EUROPA 1930-1939 49
7.8.1Albert Speer ( vb van publieke gebouwen met een representatieve functie) 49
7.9 BESLUIT: 50
HOOFDSTUK 8: THE INTERNATIONAL STYLE: DE GLOBARISERING VAN DE MODERNE ARCHITECTUUR NA WOII
51
8.1 HET MODERNISME NA WWII 51
8.2 DRIE TENDENSE: 51
8.3. MIES VAN DER ROHE: HET DOGMATISCHE FUNCTIONALISME 52
8.4 INTERATIONAL STYLE: 54
8.5 ASSIMILATIE IN REGIONALE EN POSTKOLONIALE CONTEXT 55
8.5.1 Het Lyrisch modernisme van Oscar Niemeyer (1907-2012) 55
8.6 HUMANISTISCH MODERNISME: ALVAR AALTO (1898-1976) 55
HOOFDSTUK 9: OP ZOEK NAAR EEN HEDENDAAGSE MONUMENTALITEIT 56
9.1 DE NOOD AAN NIEUWE SYMBOLEN 57
9.1.1 ‘Nine Points on Monumentality’ (1943) 57
9.2 CASES: 57
9.2.1 Le Corbusier 1945-1965 57
9.3 LE CORBUSIER: CHANDIGARH (1951-1965) 58
9.3.1Het Capitool als diagram van institutionele relaties 59
9.4 EEN MANIFEST VAN DE MODERNITEIT: BRASILIA 60
9.5 LOUIS I. KAHN (1901-1974) 61
9.6 CONCLUSIE 62
HOOFDSTUK 10: PLURALISME ALS DOCTRINE 1960-1980 63
10.1 CONTEXT: 60-75 63
10.2 HIGH-TECH ARCHITECTUUR 64
10.2.1 Team 4: Reliance Factory, Wilshire (1967) 64
10.2.2 Team4: cedric price- Fun place (1960-1961) 64
10.2.3 Interaction centre, londen (1976-2003) 65
10.2.4 Renzo piano, Richard Rogers- Centre Pompidou (1971-1976) 65
10.2.5 Richard Rogers: Lloyd’s Building, London (1979-1984) 65
10.2.6 Renzo piano. Menil Collection , Houston (1981-1986) 65
Norman Foster – Willis, Faber & dumas Building (1972-1975) 66
10.3 STRUCTURALISME 66
10.3.1 Aldo van Eyck: Burgerweeshuis, Amsterdam (1955-1960) 66
2
, 10.3.2 Herman Hertzberger- Centraal Beheer Apeldoorn (1968-1972) 67
10.4 POST-MODERNISME: 67
10.4.1 Basiswerken 68
10.5 BESLUIT 69
HOOFDSTUK 11: RECENTE TENDENSEN 69
Hoofdstuk 1: Het Architectuurdiscours op het einde van de 19e eeuw
Doel van hoofdstuk 1:
Het doel van dit hoofdstuk is het onderscheid, en de relatie, te zien tussen context, discours,
praktijk, en dit toepassen op de late 19e eeuw. De context was er een van snelle, sterke
veranderingen in de 19e eeuw; je moet een aantal van deze fenomenen kunnen opsommen, en
de impact ervan op de architectuurcultuur (bv nieuwe programma’s) en het bouwen (bv. nieuwe
materialen) kunnen duiden. Het discours werd gedomineerd door het debat rond ‘stijl’. De
overtuiging bestond namelijk dat bij bepaalde programma’s een bepaalde vormentaal hoorde; de
keuze hiervoor werd gebaseerd op kunsthistorische of ideologische gronden. We zien op die
manier verschillende conceptuele houdingen en esthetische posities ontstaan: historicisme,
eclecticisme/ exotisme, traditionalisme en modernisme. In deze cursus focussen we op deze
laatste variant, met als centrale vraag hoe een ‘hedendaagse’ architectuur te vinden die de
moderniteit van de 19e eeuw vorm kon geven (letterlijk en figuurlijk)? In de praktijk leidde dat tot
een verhit debat in de architectuurtheorie (bv. tussen het rationalisme van Viollet-le-Duc, en het
idealisme van Semper. Hun speculatieve insteek stond in contrast met de meer pragmatische
houding in de burgerlijke bouwkunde, waarbij ingenieurs als Eiffel, Saulnier, Baltard tot nieuwe
vormen en expressies kwamen op basis van structuur, materiaal en functie. Zoals in het vervolg
van de cursus zal blijken, zou hun werk de latere tenoren van het modernisme (Gropius, Mies,
Corbusier) tot voorbeeld strekken
1.1 Inleiding: In welke stijl moeten we bouwen?
1.1.1 Context: een eeuw van omwentelingen
Context: Eind 19E = een turbulente periode met snelle veranderingen → 3 cruciale omwentelingen
(die impact hebben op de architectuur)= startpunt modernisme
Revolutie 1: een politieke revolutie= het einde van Ancien Régime en het ontstaan van de burgerij
die aan politieke macht beginnen te winnen ( ze accepteren het niet langer dat de geestelijken en de
adel de macht in handen hebben. Ze willen meer invloed en gelijke rechten)
Revolutie 2: de industriële revolutie=
• het ontstaan van machines, nieuwe soorten fabrieken→ zorgt voor massaproductie.
• Mensen verhuizen van het platteland naar de stad om daar te gaan werken in fabrieken
(plattelandsvlucht)
• er ontstaat een nieuwe klasse= de arbeidsklasse.
• Op architectuur vlak zorgt dit voor het ontstaan van beluiken
Revolutie 3: de socio-culturele= De verlichting.
• het geloof dat alles meetbaar is.
• Het belang van religie wordt in vraag getrokken.
• ER IS EEN VERWETENSCHAPPELIJKING VAN DE WERELD. Het ontstaan van verklaringen voor
zaken vanuit de wetenschap
• Er ontstaat een enorme kloof tussen oude en nieuwe generatie:
oude → werkt op platteland
3
, nieuw → werkt in fabrieken
Deze revoluties gebeuren zeer snel op een zeer korte periode, zaken komen in een versnelling te
recht
m.a.g → de snelle revoluties leiden tot 2 tegenstrijdigheden → 2 tegenstrijdige gevoelens
2 metaforen:
1: fascinatie, optimisme= de wereld gaat er op vooruit = de wereldtentoonstelling
2: angst, terug grijpen nr het nostalgie ( angst vr die verandering, de vraag of we die wel kunnen
bijhouden)= het burgerlijke interieur
1: fascinatie, optimisme= de wereldtentoonstellingen
DE WERELDTENOONSTELLING IN LONDEN (1851) & PARIJS(1889)
Tentoonstellingen worden een spektakels, waar men zich kan vermaken en bijleert over de
vernieuwingen.
• de vooruitgang wordt in zijn meest spectaculaire gedaante getoond
• wereldtentoonstellingen vieren de ‘beschaving’ en nieuwe menselijke versnuffingen
• De wereldtentoonstellingen willen tonen wat vr moderne techniek ze hebben → wil zo tonen
dat zij machtiger zijn dan andere landen→ zeer sterk ingezet op concurrentie= ( de
economische, politieke en technische overheersing van West-Europa gaan tonen)
• Het publiek wordt een wereldreiziger die fascinatie krijgt voor het exotische.
Foto bovenaan= Gigantisch ‘chrystal palace” van gietijzer die zeer opvalt om te tonen wat ze hebben/
waar ze al toe in staat zijn→ concurrentie tussen industriële naties
2: angst, nostalgie (= angst vr die verandering, de zich afvragen of we die evoluties wel kunnen
bijhouden= gaan zich terugtrekken, willen er niks mee te maken hebben)= het burgerijke interieur
=Tegengestelde reactie op de wereldtentoonstelling
• Het burgerlijke interieur/ eigenwoning als een veilige plaats in een snel veranderende
maatschappij
• Mensen beginnen hun kamers in te richten naar eigen smaak en persoonlijkheid→ creëert zo
eigenwereld die vervreemd met de realiteit (kloof wordt zo groter)
• Eigenwoning= heel traditioneel door verre verleden nr binnen te halen en te verzamelen
•
Walter Benjamin (filo tijdens het interbellum) verzamelt hij zo het verre verleden en creert zo een
eigenwereld (zijn huis) die vervreemd vn de realiteit
Alles vind plaats in nieuwe condities= de nieuwe sociale context zorgt voor nieuwe opdrachtgevers
en programma’s
• Het ontstaan van nieuwe bouwtechnieken en nieuwe materialen bv gietijzer, staal ,glas,
beton → eerste keer dat ze gebruikt worden- Hoe moeten ze gebruikt worden→ in welke
stijl gaan wij bouwen?
• Hygiëne en disciplinering (ontstaan van ziekenhuizen)
• Industrie en transport
• Burgerlijke cultuur en consumptie
• Tijd wordt belangrijk (treinen moeten op tijd komen etc)
4
2E bachelor eerste semester
Architectuurgeschiedenis van de 20ste eeuw
Stedenbouw openboek examen: Boek: a history of urbanism in Europe
Mag mee nr het examen!
HOOFDSTUK 1: HET ARCHITECTUURDISCOURS OP HET EINDE VAN DE 19E EEUW 3
1.1 INLEIDING: IN WELKE STIJL MOETEN WE BOUWEN? 3
1.1.1 CONTEXT: EEN EEUW VAN OMWENTELINGEN 3
1.1.2 CONTEXT IN VERANDERING: HOE MOETEN WE DAN BOUWEN? 5
1.1.3 DEBAT ONDERUITGEHAALD: ONGEACHT DE VOLLEDIGE DISCUSSIE: INGENIEURS ‘HERAUTEN’ VAN DE MODERNITEIT? 9
HOOFDSTUK 2: FORMELE VERNIEUWING: ART NOUVEAU EN DE WEG NAAR ABSTRACTIE 10
2.1 ART NOUVEAU (1895-1905) 10
2.2 KENMERKEN 11
2.3 VICTOR HORTA 11
2.3.1 REEKS VAN BURGERWONINGEN (1895-1905) 12
2.4 HENRY VAN DE VELDE 14
2.5 ANTONI GAUDI: FORMELE FANTASIE, CONSTRUCTIEVE RATIONALITEIT 15
2.6 CHARLES R. MACKINTOSH (1868-1928): DE TREDENS NAAR ABSTRACTIE 15
2.7 OTTO WAGNER, JUGDENSTIL, WIENER SEZESSION, WENEN 16
2.8 ADOLF LOOS (1870-1933) 17
HOOFDSTUK 3: NIEUWE MATERIALEN, NIEUWE VORMEN?: DE OPKOMST VAN HET GEWAPEND BETON 17
3.1 RECAP- VORIGE HOOFDSTUKKEN 18
3.2 PIONIERS BINNEN DE TOEPASSING VAN BETON 19
3.3 ALBERT KAHN: ARCHITECTUUR IN DIENST VAN DE (AUTO)INDUSTRIE 19
3.4 BETONSKELET IN DE ARCHITECTUUR 20
3.5 BURGERLIJKE BOUWKUNDE FORMEEL EN CONSTRUCTIEF LABORATORIUM 20
3.6 BESLUIT: LEIDT BETON TOT NIEUWE MATERIALEN, NIEUWE VORMEN? 23
HOOFDSTUK 4: AMERIKA AAN HET BEGIN VAN DE 20E EEUW: WOLKENKRABBERS, FABRIEKEN EN PRAIRIE
HOUSES 24
4.1 DE WOLKENKRABBER: FANTASME TOT ECONOMISCHE NOODZAAK 24
2.3WOLKENKRABBERS IN NY: BILLBOARD EN VASTGOEDINVESTERING 28
4.3 DE CHICAGO TRIBUNE TOWER WEDSTRIJD, 1922 29
4.4 EUROPESE VISIOENEN VAN DE WOLKENKRABBER 29
4.5HET EINDE VAN EEN TYPE: DE EPIRE STATE EN CHRYSLER BUILDING ( 2 VBDEN OM EINDE AAN TE GEVEN) 30
4.6 EEN STAD IN DE STAD: ROCKEFELLER CENTER 30
4.7 ‘PROGRAMMATORISCHE INSTABILITEIT’ WOLKENKRABBER 31
4.8 BESLUIT 32
HOOFDSTUK 5: INDUSTRIALISATIE, MASSAPRODUCTIE EN DESIGN 32
5.1 HET DUITSE KIJZERRIJK 32
5.2 DEUTSCHER WERKBUND 33
5.3 PETER BEHRENS (1868-1940): AEG 33
• DUITSE KUNSTENAAR 33
5.4 HET BAUHAUS: CONTEXT, EVOLUTIE 33
HOOFDSTUK 6: DE FORMALISERING VAN DE MODERNE ARCHITECTUUR 37
6.1 LE CORBUSIER EN LUDWIG MIES VAN DER ROHE CONTEXT 37
6.2 CHARLES- EDUARD JEANNERET/ LE CORBUSIER: 37
6.22: ZIJN LEVEN CHRONOLOGISCH: 37
1
, 6,23 ESSAY VAN CORBUSIER: “5 PUNTEN VAN DE MODERNE ARCHITECTUUR” 39
6.3 LE CORBUSIER: 2 CASUSSEN 39
6.4 VILLA SAVOYE VS VILLA LA ROTONDA (PALLADIO, 1566-71) 40
6.5 DE INVLOED VAN LE CORBUSIER: (WAS ENORM, VOORAL IN STEDENBOUW) 41
6.6LUDWIG MIES VAN DEN ROHE CONTEXT: 41
6.7 LUDWIG MIES VAN DER ROHE: GEBOUWEN 42
6.8 CONCLUSIE: CONSECRATIE MODERNISTISCHE ARCHITECTUUR 42
HOOFDSTUK 7: ARCHITECTUUR EN IDEOLOGIE: DE USSR, DUITSLAND EN ITALIE IN DE JAREN 30 43
7.1 CONTEXT 43
7.2 ‘CONSTRUCTIVISME’ ALS OFFICIËLE KUNSTVORM 44
7.2.1 EL lissitzky (1890-1941) 44
7.2.2Vladimir tatlin (1885-1953): 45
7.2.3 De broers Vesnin (1923) 45
7.2.4 VKHUTEMAS/VKHUTEIN (1920-1930): BAUHAUS IN DE SU 46
7.3 ARCHITECTUUR ALS ‘SOCIALE CONDENSATOR’: DE ARBEIDERSCLUB 46
7.4 ARCHITECTUUR ALS ‘SOCIALE CONDENSATOR’: DE ‘DOM KOMUNY’ 47
7.5 IVAN LEONIDOV: 47
7.6 CONSTRUCTIVISME?: 47
7.7 ‘SOCIAAL REALISME’ STALIN ~1926 48
7.8 ARCHITECTUUR EN DICTATUUR IN EUROPA 1930-1939 49
7.8.1Albert Speer ( vb van publieke gebouwen met een representatieve functie) 49
7.9 BESLUIT: 50
HOOFDSTUK 8: THE INTERNATIONAL STYLE: DE GLOBARISERING VAN DE MODERNE ARCHITECTUUR NA WOII
51
8.1 HET MODERNISME NA WWII 51
8.2 DRIE TENDENSE: 51
8.3. MIES VAN DER ROHE: HET DOGMATISCHE FUNCTIONALISME 52
8.4 INTERATIONAL STYLE: 54
8.5 ASSIMILATIE IN REGIONALE EN POSTKOLONIALE CONTEXT 55
8.5.1 Het Lyrisch modernisme van Oscar Niemeyer (1907-2012) 55
8.6 HUMANISTISCH MODERNISME: ALVAR AALTO (1898-1976) 55
HOOFDSTUK 9: OP ZOEK NAAR EEN HEDENDAAGSE MONUMENTALITEIT 56
9.1 DE NOOD AAN NIEUWE SYMBOLEN 57
9.1.1 ‘Nine Points on Monumentality’ (1943) 57
9.2 CASES: 57
9.2.1 Le Corbusier 1945-1965 57
9.3 LE CORBUSIER: CHANDIGARH (1951-1965) 58
9.3.1Het Capitool als diagram van institutionele relaties 59
9.4 EEN MANIFEST VAN DE MODERNITEIT: BRASILIA 60
9.5 LOUIS I. KAHN (1901-1974) 61
9.6 CONCLUSIE 62
HOOFDSTUK 10: PLURALISME ALS DOCTRINE 1960-1980 63
10.1 CONTEXT: 60-75 63
10.2 HIGH-TECH ARCHITECTUUR 64
10.2.1 Team 4: Reliance Factory, Wilshire (1967) 64
10.2.2 Team4: cedric price- Fun place (1960-1961) 64
10.2.3 Interaction centre, londen (1976-2003) 65
10.2.4 Renzo piano, Richard Rogers- Centre Pompidou (1971-1976) 65
10.2.5 Richard Rogers: Lloyd’s Building, London (1979-1984) 65
10.2.6 Renzo piano. Menil Collection , Houston (1981-1986) 65
Norman Foster – Willis, Faber & dumas Building (1972-1975) 66
10.3 STRUCTURALISME 66
10.3.1 Aldo van Eyck: Burgerweeshuis, Amsterdam (1955-1960) 66
2
, 10.3.2 Herman Hertzberger- Centraal Beheer Apeldoorn (1968-1972) 67
10.4 POST-MODERNISME: 67
10.4.1 Basiswerken 68
10.5 BESLUIT 69
HOOFDSTUK 11: RECENTE TENDENSEN 69
Hoofdstuk 1: Het Architectuurdiscours op het einde van de 19e eeuw
Doel van hoofdstuk 1:
Het doel van dit hoofdstuk is het onderscheid, en de relatie, te zien tussen context, discours,
praktijk, en dit toepassen op de late 19e eeuw. De context was er een van snelle, sterke
veranderingen in de 19e eeuw; je moet een aantal van deze fenomenen kunnen opsommen, en
de impact ervan op de architectuurcultuur (bv nieuwe programma’s) en het bouwen (bv. nieuwe
materialen) kunnen duiden. Het discours werd gedomineerd door het debat rond ‘stijl’. De
overtuiging bestond namelijk dat bij bepaalde programma’s een bepaalde vormentaal hoorde; de
keuze hiervoor werd gebaseerd op kunsthistorische of ideologische gronden. We zien op die
manier verschillende conceptuele houdingen en esthetische posities ontstaan: historicisme,
eclecticisme/ exotisme, traditionalisme en modernisme. In deze cursus focussen we op deze
laatste variant, met als centrale vraag hoe een ‘hedendaagse’ architectuur te vinden die de
moderniteit van de 19e eeuw vorm kon geven (letterlijk en figuurlijk)? In de praktijk leidde dat tot
een verhit debat in de architectuurtheorie (bv. tussen het rationalisme van Viollet-le-Duc, en het
idealisme van Semper. Hun speculatieve insteek stond in contrast met de meer pragmatische
houding in de burgerlijke bouwkunde, waarbij ingenieurs als Eiffel, Saulnier, Baltard tot nieuwe
vormen en expressies kwamen op basis van structuur, materiaal en functie. Zoals in het vervolg
van de cursus zal blijken, zou hun werk de latere tenoren van het modernisme (Gropius, Mies,
Corbusier) tot voorbeeld strekken
1.1 Inleiding: In welke stijl moeten we bouwen?
1.1.1 Context: een eeuw van omwentelingen
Context: Eind 19E = een turbulente periode met snelle veranderingen → 3 cruciale omwentelingen
(die impact hebben op de architectuur)= startpunt modernisme
Revolutie 1: een politieke revolutie= het einde van Ancien Régime en het ontstaan van de burgerij
die aan politieke macht beginnen te winnen ( ze accepteren het niet langer dat de geestelijken en de
adel de macht in handen hebben. Ze willen meer invloed en gelijke rechten)
Revolutie 2: de industriële revolutie=
• het ontstaan van machines, nieuwe soorten fabrieken→ zorgt voor massaproductie.
• Mensen verhuizen van het platteland naar de stad om daar te gaan werken in fabrieken
(plattelandsvlucht)
• er ontstaat een nieuwe klasse= de arbeidsklasse.
• Op architectuur vlak zorgt dit voor het ontstaan van beluiken
Revolutie 3: de socio-culturele= De verlichting.
• het geloof dat alles meetbaar is.
• Het belang van religie wordt in vraag getrokken.
• ER IS EEN VERWETENSCHAPPELIJKING VAN DE WERELD. Het ontstaan van verklaringen voor
zaken vanuit de wetenschap
• Er ontstaat een enorme kloof tussen oude en nieuwe generatie:
oude → werkt op platteland
3
, nieuw → werkt in fabrieken
Deze revoluties gebeuren zeer snel op een zeer korte periode, zaken komen in een versnelling te
recht
m.a.g → de snelle revoluties leiden tot 2 tegenstrijdigheden → 2 tegenstrijdige gevoelens
2 metaforen:
1: fascinatie, optimisme= de wereld gaat er op vooruit = de wereldtentoonstelling
2: angst, terug grijpen nr het nostalgie ( angst vr die verandering, de vraag of we die wel kunnen
bijhouden)= het burgerlijke interieur
1: fascinatie, optimisme= de wereldtentoonstellingen
DE WERELDTENOONSTELLING IN LONDEN (1851) & PARIJS(1889)
Tentoonstellingen worden een spektakels, waar men zich kan vermaken en bijleert over de
vernieuwingen.
• de vooruitgang wordt in zijn meest spectaculaire gedaante getoond
• wereldtentoonstellingen vieren de ‘beschaving’ en nieuwe menselijke versnuffingen
• De wereldtentoonstellingen willen tonen wat vr moderne techniek ze hebben → wil zo tonen
dat zij machtiger zijn dan andere landen→ zeer sterk ingezet op concurrentie= ( de
economische, politieke en technische overheersing van West-Europa gaan tonen)
• Het publiek wordt een wereldreiziger die fascinatie krijgt voor het exotische.
Foto bovenaan= Gigantisch ‘chrystal palace” van gietijzer die zeer opvalt om te tonen wat ze hebben/
waar ze al toe in staat zijn→ concurrentie tussen industriële naties
2: angst, nostalgie (= angst vr die verandering, de zich afvragen of we die evoluties wel kunnen
bijhouden= gaan zich terugtrekken, willen er niks mee te maken hebben)= het burgerijke interieur
=Tegengestelde reactie op de wereldtentoonstelling
• Het burgerlijke interieur/ eigenwoning als een veilige plaats in een snel veranderende
maatschappij
• Mensen beginnen hun kamers in te richten naar eigen smaak en persoonlijkheid→ creëert zo
eigenwereld die vervreemd met de realiteit (kloof wordt zo groter)
• Eigenwoning= heel traditioneel door verre verleden nr binnen te halen en te verzamelen
•
Walter Benjamin (filo tijdens het interbellum) verzamelt hij zo het verre verleden en creert zo een
eigenwereld (zijn huis) die vervreemd vn de realiteit
Alles vind plaats in nieuwe condities= de nieuwe sociale context zorgt voor nieuwe opdrachtgevers
en programma’s
• Het ontstaan van nieuwe bouwtechnieken en nieuwe materialen bv gietijzer, staal ,glas,
beton → eerste keer dat ze gebruikt worden- Hoe moeten ze gebruikt worden→ in welke
stijl gaan wij bouwen?
• Hygiëne en disciplinering (ontstaan van ziekenhuizen)
• Industrie en transport
• Burgerlijke cultuur en consumptie
• Tijd wordt belangrijk (treinen moeten op tijd komen etc)
4