Hoofdstuk 5
5.1 Waterwegen
Het gemiddelde waterpeil noem je bij kanalen het kanaalpeil (KP) en bij rivieren noem je
dit het stuwpeil (SP).
Het KP wordt altijd bepaald ten opzichte van het Normaal Amsterdamse Peil (NAP). Dit
NAP is het zeeniveau dat wordt gebruikt als het 0-punt van de peiling. In het westen van
het land is het KP onder het NAP en in het oosten van het land is het KP boven het NAP.
Voorbeeld: als bij een kanaal staat KP = NAP + 8dm, betekent dat dat het kanaalwater 8
decimeter hoger ligt dan het zeeniveau.
De hoogte van het water kun je aflezen aan de peilschalen. Er zijn twee soorten
pijlschalen; schalen waarbij de getallen van boven naar beneden lopen (bv. bovenaan 0,
onderaan 5) en schalen waar de getallen van beneden naar boven lopen (bv. bovenaan
5, onderaan 0).
Als de peilschaal van boven naar beneden loopt, geeft het de peilschaal onder NAP aan.
Als de peilschaal van beneden naar boven loopt, geeft het de peilschaal boven NAP aan.
Voorbeeld:
Het water staat hier 11,25 meter boven NAP. Dit zie je aan het feit dat de peilschaal van
beneden naar boven loopt, en het feit dat er meters worden gebruikt. 11 meter zie je
niet, en 20 zie je ook niet meer, dat betekent dat het water tussen 11,2 en 11,3 meter
boven NAP ligt.
0
,Het water ligt hier 45cm onder NAP. Dit zie je aan het feit dat de peilschaal van boven
naar beneden loopt, dus onder NAP. 0,50 zie je niet meer, wat betekent dat de peilschaal
tussen 0,40 en 0,50cm ligt.
Voorbeeld berekenen doorvaarhoogte:
De doorvaarhoogte van een brug is 28 dm. Dit is gemeten vanaf het kanaalpeil. Het
kanaalpeil is KP = NAP – 3dm. Je leest echter op de peilschaal af dat de werkelijke stand
NAP + 1dm is. Je boot is 23 dm hoog.
- Normaal zou je hier 5dm speling hebben, maar omdat de werkelijke waterstand
4dm hoger ligt als normaal, heb je nu nog maar 1dm speling.
Nog een voorbeeld:
De doorvaarhoogte van een brug is 30 dm. Dit is gemeten vanaf het KP. Het KP is KP =
NAP + 2dm. Je leest echter op de peilschaal af dat de werkelijke stand NAP - 2dm is. Je
boot is 28 dm hoog.
- Normaal zou je hier 2dm speling hebben, maar omdat de werkelijke stand van het
water 4dm lager ligt, heb je nu 6dm speling.
1
, Nog een voorbeeld:
De diepte van het water is 11 dm. Dit is gemeten vanaf het KP. Het KP is KP = NAP + 2dm.
Je leest echter op de peilschaal af dat de werkelijke stand gelijk aan het NAP is. Je boot
is 6 dm diep.
- Normaal zou je hier 5dm speling hebben, maar omdat de werkelijke stand van het
water 2dm lager ligt, heb je nu maar 3dm speling.
Laatste voorbeeld:
Er is een brug met hoogte 75dm. Jouw schip is 72dm. Het KP = NAP + 8. De
waterhoogtes kunnen variëren van NAP + 7 tot NAP + 11. Je wilt een minimale speling
hebben van 1dm voor de veiligheid. Welke maximale waterstand moet je aflezen om
veilig onder de brug door te komen met 1dm speling?
2
5.1 Waterwegen
Het gemiddelde waterpeil noem je bij kanalen het kanaalpeil (KP) en bij rivieren noem je
dit het stuwpeil (SP).
Het KP wordt altijd bepaald ten opzichte van het Normaal Amsterdamse Peil (NAP). Dit
NAP is het zeeniveau dat wordt gebruikt als het 0-punt van de peiling. In het westen van
het land is het KP onder het NAP en in het oosten van het land is het KP boven het NAP.
Voorbeeld: als bij een kanaal staat KP = NAP + 8dm, betekent dat dat het kanaalwater 8
decimeter hoger ligt dan het zeeniveau.
De hoogte van het water kun je aflezen aan de peilschalen. Er zijn twee soorten
pijlschalen; schalen waarbij de getallen van boven naar beneden lopen (bv. bovenaan 0,
onderaan 5) en schalen waar de getallen van beneden naar boven lopen (bv. bovenaan
5, onderaan 0).
Als de peilschaal van boven naar beneden loopt, geeft het de peilschaal onder NAP aan.
Als de peilschaal van beneden naar boven loopt, geeft het de peilschaal boven NAP aan.
Voorbeeld:
Het water staat hier 11,25 meter boven NAP. Dit zie je aan het feit dat de peilschaal van
beneden naar boven loopt, en het feit dat er meters worden gebruikt. 11 meter zie je
niet, en 20 zie je ook niet meer, dat betekent dat het water tussen 11,2 en 11,3 meter
boven NAP ligt.
0
,Het water ligt hier 45cm onder NAP. Dit zie je aan het feit dat de peilschaal van boven
naar beneden loopt, dus onder NAP. 0,50 zie je niet meer, wat betekent dat de peilschaal
tussen 0,40 en 0,50cm ligt.
Voorbeeld berekenen doorvaarhoogte:
De doorvaarhoogte van een brug is 28 dm. Dit is gemeten vanaf het kanaalpeil. Het
kanaalpeil is KP = NAP – 3dm. Je leest echter op de peilschaal af dat de werkelijke stand
NAP + 1dm is. Je boot is 23 dm hoog.
- Normaal zou je hier 5dm speling hebben, maar omdat de werkelijke waterstand
4dm hoger ligt als normaal, heb je nu nog maar 1dm speling.
Nog een voorbeeld:
De doorvaarhoogte van een brug is 30 dm. Dit is gemeten vanaf het KP. Het KP is KP =
NAP + 2dm. Je leest echter op de peilschaal af dat de werkelijke stand NAP - 2dm is. Je
boot is 28 dm hoog.
- Normaal zou je hier 2dm speling hebben, maar omdat de werkelijke stand van het
water 4dm lager ligt, heb je nu 6dm speling.
1
, Nog een voorbeeld:
De diepte van het water is 11 dm. Dit is gemeten vanaf het KP. Het KP is KP = NAP + 2dm.
Je leest echter op de peilschaal af dat de werkelijke stand gelijk aan het NAP is. Je boot
is 6 dm diep.
- Normaal zou je hier 5dm speling hebben, maar omdat de werkelijke stand van het
water 2dm lager ligt, heb je nu maar 3dm speling.
Laatste voorbeeld:
Er is een brug met hoogte 75dm. Jouw schip is 72dm. Het KP = NAP + 8. De
waterhoogtes kunnen variëren van NAP + 7 tot NAP + 11. Je wilt een minimale speling
hebben van 1dm voor de veiligheid. Welke maximale waterstand moet je aflezen om
veilig onder de brug door te komen met 1dm speling?
2