Leervragen GGZ
Week 1
1. Welke effecten heeft een scheiding op een jong kind?
Effecten scheiding op een jong kind:
Kinderen met gescheiden ouders ervaren gemiddeld meer problemen dan kinderen zonder
gescheiden ouders. Na een scheiding is er bij kinderen over het algemeen meer sprake van:
Een lagere mate van tevredenheid of geluk;
Emotionele problemen, zoals depressieve gevoelens, stress, angst, identiteitsproblemen en
een laag zelfbeeld;
Gedragsproblemen, zoals agressief of vijandig gedrag, gevaarlijke gewoonten met betrekking
tot drugs- en alcoholgebruik, vandalisme en andere vormen van strafbaar gedrag;
Problemen op school, zoals lagere cijfers, vaker zittenblijven en meer spijbelen, maar ook
problemen met concentratie of motivatie;
Problemen in sociale relaties met familie en vrienden;
Lichamelijke problemen, zoals hoofdpijn, buikpijn, slaapproblemen en andere
stressklachten.
Beïnvloede factoren:
De gevolgen van een scheiding verschilt per kind, dit komt door de bijkomende gebeurtenissen en
omstandigheden. Hoe meer veranderingen en hoe stressvoller de situatie voor het kind, hoe groter
de kans op problemen. Dit zijn veelvoorkomende veranderingen die stressvol kunnen zijn:
Verhuizing;
Verandering in dagelijkse woonsituatie;
Minder of ander contact met gezinsleden;
Ruzie tussen ouders;
Financiële achteruitgang.
2. Welke effecten heeft financiële problemen binnen een gezin op een jong kind?
Stress
Angst
Onzekerheid 3
3. Welke effecten heeft een verslaving (alcohol) binnen een gezin op een jong kind?
Een alcoholverslaving van een ouder kan aanzienlijke gevolgen hebben voor jonge kinderen binnen
het gezin. Deze kinderen lopen een verhoogd risico op het ontwikkelen van emotionele en
gedragsproblemen, zoals angst, depressie en agressief gedrag. Daarnaast kunnen ze moeite hebben
met het aangaan van vertrouwensrelaties en het reguleren van hun emoties. De instabiliteit en
mogelijke trauma's binnen het gezin als gevolg van de verslaving vormen hierbij belangrijke
risicofactoren.
Het gedrag en de houding van ouders ten opzichte van alcohol hebben een directe invloed op hun
kinderen. Een goedkeurende houding ten aanzien van alcoholgebruik, zoals het toestaan van
,proeven of slokjes, kan bij kinderen leiden tot een positievere perceptie van alcohol en uiteindelijk
tot frequenter en risicovoller drinken. Bovendien kan de beschikbaarheid van alcohol in huis
bijdragen aan een positievere houding ten opzichte van alcohol en uiteindelijk tot meer frequent en
risicovol drinken van jongeren leiden.
Naast de directe gevolgen van de verslaving kunnen er andere risicofactoren in het gezin aanwezig
zijn, zoals conflicten, geweld en een gebrek aan toezicht of betrokkenheid bij de kinderen. Deze
factoren kunnen het risico op problematisch alcoholgebruik bij kinderen vergroten.
Het is belangrijk te benadrukken dat kinderen van ouders met een verslaving niet per definitie zelf
problemen ontwikkelen. Beschermende factoren, zoals een ondersteunende relatie met een andere
volwassene, duidelijke regels en verwachtingen, en betrokkenheid van de ouders, kunnen bijdragen
aan een gezonde ontwikkeling van het kind.
Voor ouders is het essentieel om zich bewust te zijn van hun voorbeeldfunctie en de invloed die hun
eigen alcoholgebruik heeft op hun kinderen. Het stellen van duidelijke regels en het voeren van open
gesprekken over alcohol kunnen helpen om het risico op problematisch alcoholgebruik bij kinderen
te verminderen.
4. Welke psychische zorg/hulp word er aangeboden binnen een basisschool?
Op school kan de leraar (de school) of de ouders van het kind aan de bel trekken als zij merken dat
het minder goed gaat op school of thuis. Als er problemen zijn op school dan is het de
verantwoordelijkheid van de school om het kind te helpen. Een ouder of kind kan terecht bij de
mentor (middelbare school) of intern begeleider/ leerkracht (basisschool). Deze kunnen een plan
opstellen.
De leerkracht/ mentor heeft de rol om te screenen en is getraind om probleemgedrag te
herkennen en weet welke stappen hij of zij kan ondernemen. De leerkracht op de basisschool
kan een intern begeleider inschakelen om het volledige zorgplan op te stellen of voor hulp in
begeleiding van het kind. Op de middelbare school kan deze hulp gezocht worden bij een
decaan.
Jeugdhulp: jeugd-GGZ.
Jeugd-ggz is de behandeling van psychische problemen of psychiatrische aandoeningen bij kinderen
en jongeren. Jeugd-GGZ valt onder de jeugdwet. De gemeente is hier verantwoordelijk voor, ook
voor de financiering hiervan.
Sociaal wijkteam
Jeugd- en gezinswerkers helpen kinderen bij problemen die zij mogelijk hebben. Dit is ook vanuit de
gemeente. Zij luisteren, stellen vragen, geven tips en informatie. En kunnen je helpen als je een
probleem hebt, hierbij kunnen zij ook doorverwijzen naar de GGZ en een indicatie op stellen
hiervoor.
5. Welke taken heeft een jeugd/gezinswerker?
De jeugd- gezinswerker ondersteunt het gezin en/of alle leden van je gezin. Ouders, verzorgers,
kinderen en jongeren. Hulpvragen waar zij zich mee bezig houden bestaat uit vragen over opvoeding,
financiën, relaties, huisvesting, participatie en meer.
Wat doet een jeugd- en gezinswerker?
Helpen met gesprekken en geven praktische adviezen: ondersteunen bij bijvoorbeeld
schoolgang, financiën of huisvesting;
Zijn een aanspreekpunt en stemmen af met scholen, hulpinstanties en gemeenten voor een
integrale aanpak;
, Naast het helpen bij vragen, kijken ze ook naar een veilige opvoedsituatie voor kinderen. Zijn
er signalen dat een kind in een onveilige situatie opgroeit, dan gaan ze in gesprek met de
ouders;
Als het nodig is kan de jeugd- en gezinswerker ook ondersteuning inzetten die onder de
jeugdwet valt (jeugdbescherming, jeugdreclassering);
Houden zich bezig met preventieve activiteiten: Organiseren van trainingen en voorlichtingen
over thema’s als weerbaarheid en opvoeding;
Signaleren en verwijzen door indien nodig: problemen herkennen en zo nodig doorverwijzen
naar specialistische hulp;
Bieden begeleiding en ondersteuning: helpen bij opvoedvragen, gedragsproblemen en
sociale vaardigheden.
Als jeugd- en gezinswerker bezoek je gezinnen thuis, onderzoek je de hulpvraag en situatie, breng je
het netwerk en de benodigde ondersteuning in kaart. Je voert de regie over de ingezette hulp en
houdt altijd de veiligheid van het gezin scherp in de gaten. Samen met de ouders zet je afgestemde
hulpverlening in, met als doel dat hun kind zo gezond en stabiel mogelijk thuis kan opgroeien, of- als
dat niet haalbaar blijkt- in een omgeving die het beste aansluit bij de behoeften en veiligheid van het
kind.
Doel = ontwikkeling van kinderen en jongeren bevorderen en gezinnen te versterken.
6. Wat kan een jeugd/gezinswerker voor Pascal betekenen?
Een jeugd/ gezinswerker ondersteunt een gezin en/of alle leden van een gezin (ouders, verzorgers,
kinderen en jongeren). Ze kunnen helpen bij vragen over opvoeding, financiën, relaties, huisvesting,
participatie en meer.
Wat doen ze?
Helpen met gesprekken en praktische adviezen
Een aanspreekpunt zijn en zorgen voor een goede samenwerking met eventuele andere
instanties (school, huisarts, consultatiebureau of andere hulpverleners)
Ze kijken naar een veilige opvoedsituatie, als er signalen zijn dat dit niet zo is gaan ze in
gesprek met de ouders
Als het nodig is kunnen ze ondersteuning inzetten die onder de jeugdwet vallen
Wat kunnen ze op school doen?
Observeren hoe het met de jongere gaat op school, daarbij eventuele gedragsveranderingen,
emotionele problemen of sociale moeilijkheden signaleren.
Laagdrempelig contact bieden voor de jongere om hun zorgen te bespreken
Gesprekken voeren over sociale, emotionele of gedragsmatige uitdagingen en helpen met
het aanleren van vaardigheden zoals zelfvertrouwen, weerbaarheid en omgaan met emoties
Samenwerken met de leerkracht om de jongere beter te ondersteunen in de klas en het kind
helpen met concentratieproblemen of motivatie
Ondersteunen bij de groepsdynamiek in de klas en daarbij vaardigheids- of
weerbaarheidstrainingen geven
Indien nodig doorverwijzen naar andere hulpverlening zoals jeugd-GGZ of maatschappelijk
werk
Samenwerken met ouders, docenten en zorgcoördinatoren om passende ondersteuning te
bieden
, 7. Wat zijn de effecten van blowen?
Blowen: het roken of verdampen van cannabis (wiet of hasj), meestal gemend met tabak in een
joint.
Blowen heeft verschillende effecten, voor kort- en lange termijn. De effecten zijn verschillend per
persoon en kan afhangen van verschillende factoren (manier van gebruik/ sterke van cannabis).
Effecten op kort termijn:
Gevoel van ontspanning en euforie
Veranderde waarneming; dingen kunnen intenser lijken.
Verhoogde eetlust
Droge mond en rode ogen
Verminderd reactievermogen en coördinatie
Angst of paranoia
Effecten op langer termijn:
Verslavingsrisico
Minder motivatie en focus
Cognitieve achteruitgang
Psychische problemen
Luchtwegproblemen
8. Wanneer is een persoon verslaafd?
Er wordt gesproken van verslaving bij een persoon op het moment dat er sprake is van een sterk
afhankelijkheid van een bepaalde stof of gedrag die het dagelijks leven negatief beïnvloedt. Een
verslaving kenmerkt zich door zowel fysieke als psychische aspecten.
Binnen de DSM-5 wordt er niet specifiek gekeken naar de duur, maar naar de aanwezigheid van
bepaalde symptomen binnen een periode van 12 maanden. In de DSM-5 staat beschreven wanneer
sprake is van een stoornis in het gebruik van een middel of gedragsverslaving.
Diagnostische criteria voor een verslaving volgens de DSM-5
Een arts kijkt of een persoon in de afgelopen 12 maanden aan minstens 2 van de onderstaande
criteria voldoet:
1. Controleverlies; het middel of gedrag wordt vaker of in grotere hoeveelheden gebruikt.
2. Onvermogen te stoppen; pogingen om te stoppen of te minderen mislukken.
3. Tijdsbesteding; veel tijd gaat verloren aan het verkrijgen, gebruiken en herstellen van het
middel/gedrag.
4. Craving; sterk verlangen naar het middel of de activiteit.
5. Problemen op werk, school of thuis; verplichtingen worden verwaarloosd door gebruik of
gedrag.
6. Relatieproblemen; gebruik of gedrag leidt tot sociale of relationele conflicten.
7. Opgeven van activiteiten; hobby’s, werk of sociale activiteiten worden opgegeven.
8. Gevaarlijke situaties; het gebruik of gedrag gebeurt in situaties waarin dit fysiek gevaarlijk
is.
9. Doorgaan ondanks schade; het gebruik of gedrag gaat door ondanks bewustzijn van fysieke
of psychische problemen.
10. Tolerantie; steeds meer nodig hebben om hetzelfde effect te bereiken.
11. Ontwenningsverschijnselen; lichamelijke of psychische klachten bij stoppen.
Week 1
1. Welke effecten heeft een scheiding op een jong kind?
Effecten scheiding op een jong kind:
Kinderen met gescheiden ouders ervaren gemiddeld meer problemen dan kinderen zonder
gescheiden ouders. Na een scheiding is er bij kinderen over het algemeen meer sprake van:
Een lagere mate van tevredenheid of geluk;
Emotionele problemen, zoals depressieve gevoelens, stress, angst, identiteitsproblemen en
een laag zelfbeeld;
Gedragsproblemen, zoals agressief of vijandig gedrag, gevaarlijke gewoonten met betrekking
tot drugs- en alcoholgebruik, vandalisme en andere vormen van strafbaar gedrag;
Problemen op school, zoals lagere cijfers, vaker zittenblijven en meer spijbelen, maar ook
problemen met concentratie of motivatie;
Problemen in sociale relaties met familie en vrienden;
Lichamelijke problemen, zoals hoofdpijn, buikpijn, slaapproblemen en andere
stressklachten.
Beïnvloede factoren:
De gevolgen van een scheiding verschilt per kind, dit komt door de bijkomende gebeurtenissen en
omstandigheden. Hoe meer veranderingen en hoe stressvoller de situatie voor het kind, hoe groter
de kans op problemen. Dit zijn veelvoorkomende veranderingen die stressvol kunnen zijn:
Verhuizing;
Verandering in dagelijkse woonsituatie;
Minder of ander contact met gezinsleden;
Ruzie tussen ouders;
Financiële achteruitgang.
2. Welke effecten heeft financiële problemen binnen een gezin op een jong kind?
Stress
Angst
Onzekerheid 3
3. Welke effecten heeft een verslaving (alcohol) binnen een gezin op een jong kind?
Een alcoholverslaving van een ouder kan aanzienlijke gevolgen hebben voor jonge kinderen binnen
het gezin. Deze kinderen lopen een verhoogd risico op het ontwikkelen van emotionele en
gedragsproblemen, zoals angst, depressie en agressief gedrag. Daarnaast kunnen ze moeite hebben
met het aangaan van vertrouwensrelaties en het reguleren van hun emoties. De instabiliteit en
mogelijke trauma's binnen het gezin als gevolg van de verslaving vormen hierbij belangrijke
risicofactoren.
Het gedrag en de houding van ouders ten opzichte van alcohol hebben een directe invloed op hun
kinderen. Een goedkeurende houding ten aanzien van alcoholgebruik, zoals het toestaan van
,proeven of slokjes, kan bij kinderen leiden tot een positievere perceptie van alcohol en uiteindelijk
tot frequenter en risicovoller drinken. Bovendien kan de beschikbaarheid van alcohol in huis
bijdragen aan een positievere houding ten opzichte van alcohol en uiteindelijk tot meer frequent en
risicovol drinken van jongeren leiden.
Naast de directe gevolgen van de verslaving kunnen er andere risicofactoren in het gezin aanwezig
zijn, zoals conflicten, geweld en een gebrek aan toezicht of betrokkenheid bij de kinderen. Deze
factoren kunnen het risico op problematisch alcoholgebruik bij kinderen vergroten.
Het is belangrijk te benadrukken dat kinderen van ouders met een verslaving niet per definitie zelf
problemen ontwikkelen. Beschermende factoren, zoals een ondersteunende relatie met een andere
volwassene, duidelijke regels en verwachtingen, en betrokkenheid van de ouders, kunnen bijdragen
aan een gezonde ontwikkeling van het kind.
Voor ouders is het essentieel om zich bewust te zijn van hun voorbeeldfunctie en de invloed die hun
eigen alcoholgebruik heeft op hun kinderen. Het stellen van duidelijke regels en het voeren van open
gesprekken over alcohol kunnen helpen om het risico op problematisch alcoholgebruik bij kinderen
te verminderen.
4. Welke psychische zorg/hulp word er aangeboden binnen een basisschool?
Op school kan de leraar (de school) of de ouders van het kind aan de bel trekken als zij merken dat
het minder goed gaat op school of thuis. Als er problemen zijn op school dan is het de
verantwoordelijkheid van de school om het kind te helpen. Een ouder of kind kan terecht bij de
mentor (middelbare school) of intern begeleider/ leerkracht (basisschool). Deze kunnen een plan
opstellen.
De leerkracht/ mentor heeft de rol om te screenen en is getraind om probleemgedrag te
herkennen en weet welke stappen hij of zij kan ondernemen. De leerkracht op de basisschool
kan een intern begeleider inschakelen om het volledige zorgplan op te stellen of voor hulp in
begeleiding van het kind. Op de middelbare school kan deze hulp gezocht worden bij een
decaan.
Jeugdhulp: jeugd-GGZ.
Jeugd-ggz is de behandeling van psychische problemen of psychiatrische aandoeningen bij kinderen
en jongeren. Jeugd-GGZ valt onder de jeugdwet. De gemeente is hier verantwoordelijk voor, ook
voor de financiering hiervan.
Sociaal wijkteam
Jeugd- en gezinswerkers helpen kinderen bij problemen die zij mogelijk hebben. Dit is ook vanuit de
gemeente. Zij luisteren, stellen vragen, geven tips en informatie. En kunnen je helpen als je een
probleem hebt, hierbij kunnen zij ook doorverwijzen naar de GGZ en een indicatie op stellen
hiervoor.
5. Welke taken heeft een jeugd/gezinswerker?
De jeugd- gezinswerker ondersteunt het gezin en/of alle leden van je gezin. Ouders, verzorgers,
kinderen en jongeren. Hulpvragen waar zij zich mee bezig houden bestaat uit vragen over opvoeding,
financiën, relaties, huisvesting, participatie en meer.
Wat doet een jeugd- en gezinswerker?
Helpen met gesprekken en geven praktische adviezen: ondersteunen bij bijvoorbeeld
schoolgang, financiën of huisvesting;
Zijn een aanspreekpunt en stemmen af met scholen, hulpinstanties en gemeenten voor een
integrale aanpak;
, Naast het helpen bij vragen, kijken ze ook naar een veilige opvoedsituatie voor kinderen. Zijn
er signalen dat een kind in een onveilige situatie opgroeit, dan gaan ze in gesprek met de
ouders;
Als het nodig is kan de jeugd- en gezinswerker ook ondersteuning inzetten die onder de
jeugdwet valt (jeugdbescherming, jeugdreclassering);
Houden zich bezig met preventieve activiteiten: Organiseren van trainingen en voorlichtingen
over thema’s als weerbaarheid en opvoeding;
Signaleren en verwijzen door indien nodig: problemen herkennen en zo nodig doorverwijzen
naar specialistische hulp;
Bieden begeleiding en ondersteuning: helpen bij opvoedvragen, gedragsproblemen en
sociale vaardigheden.
Als jeugd- en gezinswerker bezoek je gezinnen thuis, onderzoek je de hulpvraag en situatie, breng je
het netwerk en de benodigde ondersteuning in kaart. Je voert de regie over de ingezette hulp en
houdt altijd de veiligheid van het gezin scherp in de gaten. Samen met de ouders zet je afgestemde
hulpverlening in, met als doel dat hun kind zo gezond en stabiel mogelijk thuis kan opgroeien, of- als
dat niet haalbaar blijkt- in een omgeving die het beste aansluit bij de behoeften en veiligheid van het
kind.
Doel = ontwikkeling van kinderen en jongeren bevorderen en gezinnen te versterken.
6. Wat kan een jeugd/gezinswerker voor Pascal betekenen?
Een jeugd/ gezinswerker ondersteunt een gezin en/of alle leden van een gezin (ouders, verzorgers,
kinderen en jongeren). Ze kunnen helpen bij vragen over opvoeding, financiën, relaties, huisvesting,
participatie en meer.
Wat doen ze?
Helpen met gesprekken en praktische adviezen
Een aanspreekpunt zijn en zorgen voor een goede samenwerking met eventuele andere
instanties (school, huisarts, consultatiebureau of andere hulpverleners)
Ze kijken naar een veilige opvoedsituatie, als er signalen zijn dat dit niet zo is gaan ze in
gesprek met de ouders
Als het nodig is kunnen ze ondersteuning inzetten die onder de jeugdwet vallen
Wat kunnen ze op school doen?
Observeren hoe het met de jongere gaat op school, daarbij eventuele gedragsveranderingen,
emotionele problemen of sociale moeilijkheden signaleren.
Laagdrempelig contact bieden voor de jongere om hun zorgen te bespreken
Gesprekken voeren over sociale, emotionele of gedragsmatige uitdagingen en helpen met
het aanleren van vaardigheden zoals zelfvertrouwen, weerbaarheid en omgaan met emoties
Samenwerken met de leerkracht om de jongere beter te ondersteunen in de klas en het kind
helpen met concentratieproblemen of motivatie
Ondersteunen bij de groepsdynamiek in de klas en daarbij vaardigheids- of
weerbaarheidstrainingen geven
Indien nodig doorverwijzen naar andere hulpverlening zoals jeugd-GGZ of maatschappelijk
werk
Samenwerken met ouders, docenten en zorgcoördinatoren om passende ondersteuning te
bieden
, 7. Wat zijn de effecten van blowen?
Blowen: het roken of verdampen van cannabis (wiet of hasj), meestal gemend met tabak in een
joint.
Blowen heeft verschillende effecten, voor kort- en lange termijn. De effecten zijn verschillend per
persoon en kan afhangen van verschillende factoren (manier van gebruik/ sterke van cannabis).
Effecten op kort termijn:
Gevoel van ontspanning en euforie
Veranderde waarneming; dingen kunnen intenser lijken.
Verhoogde eetlust
Droge mond en rode ogen
Verminderd reactievermogen en coördinatie
Angst of paranoia
Effecten op langer termijn:
Verslavingsrisico
Minder motivatie en focus
Cognitieve achteruitgang
Psychische problemen
Luchtwegproblemen
8. Wanneer is een persoon verslaafd?
Er wordt gesproken van verslaving bij een persoon op het moment dat er sprake is van een sterk
afhankelijkheid van een bepaalde stof of gedrag die het dagelijks leven negatief beïnvloedt. Een
verslaving kenmerkt zich door zowel fysieke als psychische aspecten.
Binnen de DSM-5 wordt er niet specifiek gekeken naar de duur, maar naar de aanwezigheid van
bepaalde symptomen binnen een periode van 12 maanden. In de DSM-5 staat beschreven wanneer
sprake is van een stoornis in het gebruik van een middel of gedragsverslaving.
Diagnostische criteria voor een verslaving volgens de DSM-5
Een arts kijkt of een persoon in de afgelopen 12 maanden aan minstens 2 van de onderstaande
criteria voldoet:
1. Controleverlies; het middel of gedrag wordt vaker of in grotere hoeveelheden gebruikt.
2. Onvermogen te stoppen; pogingen om te stoppen of te minderen mislukken.
3. Tijdsbesteding; veel tijd gaat verloren aan het verkrijgen, gebruiken en herstellen van het
middel/gedrag.
4. Craving; sterk verlangen naar het middel of de activiteit.
5. Problemen op werk, school of thuis; verplichtingen worden verwaarloosd door gebruik of
gedrag.
6. Relatieproblemen; gebruik of gedrag leidt tot sociale of relationele conflicten.
7. Opgeven van activiteiten; hobby’s, werk of sociale activiteiten worden opgegeven.
8. Gevaarlijke situaties; het gebruik of gedrag gebeurt in situaties waarin dit fysiek gevaarlijk
is.
9. Doorgaan ondanks schade; het gebruik of gedrag gaat door ondanks bewustzijn van fysieke
of psychische problemen.
10. Tolerantie; steeds meer nodig hebben om hetzelfde effect te bereiken.
11. Ontwenningsverschijnselen; lichamelijke of psychische klachten bij stoppen.