WEEK 1 - Privaatrecht
Digitale module Introductie privaatrecht
Uitleggen welke plaats het privaatrecht inneemt binnen het rechtssysteem
Recht dat betrekking heeft op de relatie tussen burgers onderling, tussen bedrijven onderling of
burgers en bedrijven. Het civiel recht wordt ook burgerlijk recht of privaatrecht genoemd.
Uitleggen in welke bronnen privaatrecht te vinden is
Het burgerlijk wetboek, europees recht, grondrechten, bijzondere wetten, jurisprudentie,
ongeschreven recht
Uitleggen wat de volgende begrippen betekenen: privaatrecht, publiekrecht, burgerlijk
procesrecht, functioneel rechtsgebied, vermogensrecht, Burgerlijk Wetboek, gelaagde
structuur,
EU-recht, bijzondere wetten, ongeschreven recht, jurisprudentie
- Privaatrecht: Betrekking op geschillen tussen burgers onderling, tussen bedrijven onderling of
burgers en bedrijven
- Publiekrecht: Relatie tussen de overheid en burgers.
- Burgerlijk procesrecht: Deel van het recht dat regels bevat voor de manier waarop geschillen
in civiele zaken worden behandeld, inclusief procedures voor rechtbanken.
- Functioneel rechtsgebied: Specifieke takken van het recht die gericht zijn op een specifieke
functie of gebied, zoals arbeidsrecht, fiscaal recht etc.
- Vermogensrecht: Regels met betrekking tot vermogens en de rechten en plichten die daaruit
voortvloeien.
- Burgerlijk Wetboek: Codificatie van het Nederlandse privaatrecht, met regels en
voorschriften over onder andere personenrecht, vermogensrecht en familierecht.
- Gelaagde structuur: Structuur van het rechtssysteem waarbij verschillende rechtsniveaus
bestaan die elkaar aanvullen en soms overlappen. Zoals Europees recht, internationaal recht
etc.
- EU-recht: Regels en wetten die zijn vastgelegd door de Europese Unie om de werking en
interactie tussen lidstaten te regelen. Zoals verdragen, richtlijnen en verordeningen.
- Bijzondere wetten: Wetten die zich richten op specifieke onderwerpen of sectoren, zoals
sociale wetgeving, milieuwetgeving etc.
- Ongeschreven recht: Rechtsbeginselen en regels die niet zijn vastgelegd in geschreven
wetten, maar die voortkomen uit gewoonte, rechtspraak en algemene rechtsbeginselen. Zoals
normen van de maatschappelijke zorgvuldigheid en van redelijkheid en billijkheid.
- Jurisprudentie: Eerdere uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven die worden gebruikt als
richtlijnen bij het nemen van beslissingen in nieuwe juridische zaken. Het vormt een
belangrijke bron van rechtspraak in veel rechtsgebieden.
Uitleggen wat alle begrippen uit het rechtsfeitenschema betekenen
- Rechtsfeit: Een feit met een rechtsgevolg
- Bloot rechtsfeit: Een rechtsfeit dat niet het gevolg is van menselijk handelen: Als iemand de
18-jarige leeftijd bereikt, is diegene niet meer minderjarig, waardoor allerlei regels met
betrekking tot minderjarigen niet meer van toepassing zijn.
- Handeling: (Menselijke) handelingen die ook een rechtsfeit zijn
, a. Andere handeling: Als het intreden van het rechtsgevolg niet afhankelijk is van het
beoogd zijn van het rechtsgevolg door degene die de handeling verricht.
o Onrechtmatige daad: art. 6:162 BW. Het rechtsgevolg is dat de dader de schade
van de benadeelde moet vergoeden. Geen rechtshandeling omdat de dader de
schade van de benadeelde in elk geval moet vergoeden, of hij dat rechtsgevolg
nou beoogd had of niet.
o Rechtmatige daad: art. 6:198, 6:203 en 6:212 BW. De gedraging is niet
onrechtmatig. Een tegenstelling met de onrechtmatige daad.
b. Rechtshandeling: Een handeling met een rechtsgevolg dat intreedt omdat het beoogd
is. Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een
verklaring heeft geopenbaard. Art. 3:33 BW
1. Eenzijdige: Wordt door één persoon tot stand gebracht
- Gericht: art. 3:37 lid 3 BW. Tot een bepaald persoon of meerdere
personen gericht. Heeft pas werking als de beoogde ontvanger is
bereikt.
Voorbeeld: Opzegging van een huurovereenkomst
- Ongericht: Niet gericht tot één bepaald persoon.
Voorbeeld: Het opmaken van een testament.
2. Meerzijdige: Vereist de samenwerking van meerdere personen. Art. 6:213
BW.
- Andere meerzijdige rechtshandeling: Naast de overeenkomst zijn er
nog anderen.Voorbeeld: Een meerderheidsbesluit van de algemene
ledenvergadering van een vereniging.
- Overeenkomst: Een afspraak tussen minstens twee partijen, die
gericht is op het ontstaan van een rechtsgevolg ten gunste van één
partij en ten laste van een/de andere partij, of ten gunste en ten laste
van beide/alle partijen over en weer. Art. 6:213 BW.
a. Overig: Zoals de familierechtelijke overeenkomst en de
bevrijdende/liberatoire overeenkomst.
b. Verbintenisscheppend: Doet een of meerdere verbintenissen
ontstaan. Een verbintenis houdt in dat de ene partij de andere
partij een bepaalde prestatie verschuldigd is. Die prestatie
kan bestaan uit een doen, nalaten, geven of dulden. Komt tot
stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Art. 6:217
BW.
1. Wederkerig: Beide partijen nemen een verplichting
op zich. Er ontstaan verbintenissen over en weer.
Art. 6:261 BW.
Voorbeeld: Een koopovereenkomst. Er ontstaan
twee verbintenissen: de koper moet aan de verkoper
de koopprijs betalen, de verkoper moet de zaak
overdragen en afleveren aan de koper.
2. Niet-wederkerig: Slecht één partij neemt de
verplichting op zich.
Voorbeeld: Een schenking. Alleen de schenker hoeft
iets te doen, de ontvanger niet. Voor de
totstandkoming van een schenkingsovereenkomst
moeten beide partijen instemmen.
Rechtsobjecten
,Uitleggen wat de volgende begrippen betekenen: absoluut recht, relatief recht, goed, zaak,
roerende zaak, onroerende zaak, vermogensrecht
- objectief recht/het geldende recht/de regels die binnen een bepaald rechtsgebied op een
bepaald moment gelden: goederenrecht, verbintenissenrecht
- Subjectief recht/ een aan iemand toekomende bevoegdheid: absoluut en relatief recht
- Absoluut recht: rechten die tegen iedereen werken, bijvoorbeeld:
- eigendomsrecht
- beperkte rechten art 3:8 BW (op zaken/ op andere goederen)
Beperkte rechten in boek drie op goederen
Beperkte rechten in boek vijf op zaken
- rechten op immateriële goederen (auteursrecht, geheime kennis, octrooi,
merkrecht)
KENMERKEN ABSOLUUT RECHT- goederenrecht
1. Absolute werking met exclusiviteit maar het is zeker niet onbeperkt (hinder, misbruik van de
bevoegdheid/recht, beperking die het publiekrecht stelt)
2. gevolgen absolute werking:
- zaaksgevolg (droit de suite) - Arrest BLAAUBOER/BERLIPS: Blaauboer Berlips,
degene aan wie het verkocht had, had het onderhoud van de grond van de ander op
zich genomen en de rechtsopvolger deed dat niet en toen zei de hoge raad dat het niet
gaat over op de volgende eigenaar. Hier komt onderscheid tussen absolute en
relatieve rechten aan bod. Die verplichtingen zijn niet bindend voor de
rechtsopvolger. Het werkt niet jegens rechtsopvolgers. Het zaaksgevolg is dus een
belangrijk element. Is de nieuwe eigenaar gebonden aan wat de oude eigenaar heeft
gedaan, als het beperkte rechten zijn dan wel en als het relatieve rechten zijn dan niet.
- prioriteitsregel: maar bij relatieve rechten iets vergelijkbaars voor dubbele rechten op
levering, het oudste absolute recht gaat voor het nieuwe.
- separatisme: faillissement als lakmoesproef, als eigenaar kan je de zaak meenemen
uit het faillissement, de absolute eigendomsrecht blijft bij faillissement werken,
maakt uit of je een absoluut of relatief recht hebt, bij absoluut mag je het dus
meenemen en relatief ben je nog geen eigenaar van de zaak. Bij relatieve rechten geld
art 3:277 BW.
3. Absolute rechten kan je alleen hebben op een bepaald goed.
Als in een magazijn 300 fietsen staan kan ik alleen een absoluut recht op een fiets hebben als
geïdentificeerd kan worden op welke fiets dat recht rust (ik weet bijvoorbeeld een
framenummer of het typenummer, je kan alleen eigenaar zijn van een specifieke zaak en niet
van 1 van de 100 fietsen). Een relatief recht op levering van een van de fietsen kan ik wel
hebben omdat dit niet verbonden is aan een bepaalde fiets. In faillissement van de
fietsenhandel moet ik al ik mijn fiets wil opeisen als eigenaar dus kunnen zeggen welke
specifieke fiets (absolute recht, als eigenaar). Arrest TEIXEIRA DE MATTOS: gaat over
aandelen, de aandeelbewijzen lagen in de kluis bij de bank, ze konden niet aantonen welke
van hen was en van welk van de 30 zij eigenaar waren. Ze konden niet aantonen waar ze
eigenaar van waren, ze hadden geen absoluut recht op de aandelen.
- Relatief recht: verbintenissenrecht, persoonlijk recht, recht bij een persoonlijke relatie. Een
vordering is geen zaak maar een relatief vermogensrecht.
- Verbintenis: Vermogensrechtelijke rechtsbetrekking waarbij de ene partij
(schuldeiser/crediteur) tot een prestatie gerechtigd is waartoe de ander
(schuldenaar/debiteur) verplicht is.
, Prestatie - geven/ koop, doen/ arbeidsovereenkomst, dulden/ toestaan gebruik
parkeerplaats, nalaten/geen piano spelen
- Goed: alles wat een waarde vertegenwoordigt en waarop rechten kunnen rusten
- Zaak 3:2 BW object of onderwerp waar rechten aan verbonden zijn
- Roerende zaak: roerend alles wat je in theorie op kunt tillen of kunt gebruiken (register/niet
registergoed). Een zaak die verplaatst kan worden, objecten die niet aan de grond vastzitten
- Onroerende zaak: 3:3/3:89 BW onroerend, de grond en alles wat erbij hoort (registergoed
3:10 BW, boom/huis) Een zaak dat vastzit aan de grond en niet zonder schade aan de grond
kan worden verwijderd.- registergoed
- Registergoederen: 3:10 BW
- Niet-Registergoederen: auto
- Vermogensrecht: Vermogensrechten zijn alle dingen die geen zaak zijn maar wel behoren tot
het vermogen omdat ze geld waard zijn. (registergoed, niet registergoed) 3:6 BW. Rechten en
verplichtingen die te maken hebben met het vermogen. Rechten die waarde
vertegenwoordigen of een economisch bekang hebben (eigendom, overeenkomsten).
Goederen classificeren aan de hand van de genoemde begrippen
- Absoluut recht: Eigendom van een huis of van een bepaalde fiets
- Relatief recht: Huurovereenkomst tussen huurder en verhuurder
- Goed: Materieel: Een auto, laptop etc.
- Immaterieel: Auteursrechten, merken etc.
- Roerende zaak: De auto die iemand bezit
- Onroerende zaak: Het huis van A
- Vermogensrecht: Eigendomsrecht: A bezit een huis en een auto
- Contractuele rechten: A heeft een overeenkomst met B voor de huur van een huis
Totstandkoming rechtshandelingen
De regels met betrekking tot de totstandkoming van een rechtshandeling
(eenzijdige/meerzijdige) toepassen, waaronder
Totstandkoming rechtshandeling: (wil en verklaring)
1. 3:33 BW op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
De verklaring kan op basis van art 3:37 in iedere vorm worden geschieden. Komen wil en
verklaring niet overeen dan komt geen rechtshandeling tot stand op grond van art 3:33 BW, er
is dan wilsgebreken.
2. 3:35 BW Toch kan er alsnog een rechtshandeling tot stand komen. Dat zal zo zijn indien een
partij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de verklaring van de ander (gerechtvaardigd
vertrouwen)q
Op het gerechtvaardigd vertrouwen bestaan een paar uitzonderingen
a. geestelijke stoornis 3:34 BW
b. redelijkheid en billijkheid 6:248 BW
c. handelingsonbekwaam persoon art 3:32 lid 2. Een handeling is dan
nietig/vernietigbaar.
a. Beoordelen of een natuurlijk persoon handelingsbekwaam is, en zo niet, wat de
gevolgen daarvan zijn
- Handelingsbekwaamheid houdt in dat een persoon zelfstandig rechtshandelingen kan
verrichten.
- Handelingsonbekwaam: Kan geen rechtshandelingen verrichten. Art. 3:32 BW
Digitale module Introductie privaatrecht
Uitleggen welke plaats het privaatrecht inneemt binnen het rechtssysteem
Recht dat betrekking heeft op de relatie tussen burgers onderling, tussen bedrijven onderling of
burgers en bedrijven. Het civiel recht wordt ook burgerlijk recht of privaatrecht genoemd.
Uitleggen in welke bronnen privaatrecht te vinden is
Het burgerlijk wetboek, europees recht, grondrechten, bijzondere wetten, jurisprudentie,
ongeschreven recht
Uitleggen wat de volgende begrippen betekenen: privaatrecht, publiekrecht, burgerlijk
procesrecht, functioneel rechtsgebied, vermogensrecht, Burgerlijk Wetboek, gelaagde
structuur,
EU-recht, bijzondere wetten, ongeschreven recht, jurisprudentie
- Privaatrecht: Betrekking op geschillen tussen burgers onderling, tussen bedrijven onderling of
burgers en bedrijven
- Publiekrecht: Relatie tussen de overheid en burgers.
- Burgerlijk procesrecht: Deel van het recht dat regels bevat voor de manier waarop geschillen
in civiele zaken worden behandeld, inclusief procedures voor rechtbanken.
- Functioneel rechtsgebied: Specifieke takken van het recht die gericht zijn op een specifieke
functie of gebied, zoals arbeidsrecht, fiscaal recht etc.
- Vermogensrecht: Regels met betrekking tot vermogens en de rechten en plichten die daaruit
voortvloeien.
- Burgerlijk Wetboek: Codificatie van het Nederlandse privaatrecht, met regels en
voorschriften over onder andere personenrecht, vermogensrecht en familierecht.
- Gelaagde structuur: Structuur van het rechtssysteem waarbij verschillende rechtsniveaus
bestaan die elkaar aanvullen en soms overlappen. Zoals Europees recht, internationaal recht
etc.
- EU-recht: Regels en wetten die zijn vastgelegd door de Europese Unie om de werking en
interactie tussen lidstaten te regelen. Zoals verdragen, richtlijnen en verordeningen.
- Bijzondere wetten: Wetten die zich richten op specifieke onderwerpen of sectoren, zoals
sociale wetgeving, milieuwetgeving etc.
- Ongeschreven recht: Rechtsbeginselen en regels die niet zijn vastgelegd in geschreven
wetten, maar die voortkomen uit gewoonte, rechtspraak en algemene rechtsbeginselen. Zoals
normen van de maatschappelijke zorgvuldigheid en van redelijkheid en billijkheid.
- Jurisprudentie: Eerdere uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven die worden gebruikt als
richtlijnen bij het nemen van beslissingen in nieuwe juridische zaken. Het vormt een
belangrijke bron van rechtspraak in veel rechtsgebieden.
Uitleggen wat alle begrippen uit het rechtsfeitenschema betekenen
- Rechtsfeit: Een feit met een rechtsgevolg
- Bloot rechtsfeit: Een rechtsfeit dat niet het gevolg is van menselijk handelen: Als iemand de
18-jarige leeftijd bereikt, is diegene niet meer minderjarig, waardoor allerlei regels met
betrekking tot minderjarigen niet meer van toepassing zijn.
- Handeling: (Menselijke) handelingen die ook een rechtsfeit zijn
, a. Andere handeling: Als het intreden van het rechtsgevolg niet afhankelijk is van het
beoogd zijn van het rechtsgevolg door degene die de handeling verricht.
o Onrechtmatige daad: art. 6:162 BW. Het rechtsgevolg is dat de dader de schade
van de benadeelde moet vergoeden. Geen rechtshandeling omdat de dader de
schade van de benadeelde in elk geval moet vergoeden, of hij dat rechtsgevolg
nou beoogd had of niet.
o Rechtmatige daad: art. 6:198, 6:203 en 6:212 BW. De gedraging is niet
onrechtmatig. Een tegenstelling met de onrechtmatige daad.
b. Rechtshandeling: Een handeling met een rechtsgevolg dat intreedt omdat het beoogd
is. Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een
verklaring heeft geopenbaard. Art. 3:33 BW
1. Eenzijdige: Wordt door één persoon tot stand gebracht
- Gericht: art. 3:37 lid 3 BW. Tot een bepaald persoon of meerdere
personen gericht. Heeft pas werking als de beoogde ontvanger is
bereikt.
Voorbeeld: Opzegging van een huurovereenkomst
- Ongericht: Niet gericht tot één bepaald persoon.
Voorbeeld: Het opmaken van een testament.
2. Meerzijdige: Vereist de samenwerking van meerdere personen. Art. 6:213
BW.
- Andere meerzijdige rechtshandeling: Naast de overeenkomst zijn er
nog anderen.Voorbeeld: Een meerderheidsbesluit van de algemene
ledenvergadering van een vereniging.
- Overeenkomst: Een afspraak tussen minstens twee partijen, die
gericht is op het ontstaan van een rechtsgevolg ten gunste van één
partij en ten laste van een/de andere partij, of ten gunste en ten laste
van beide/alle partijen over en weer. Art. 6:213 BW.
a. Overig: Zoals de familierechtelijke overeenkomst en de
bevrijdende/liberatoire overeenkomst.
b. Verbintenisscheppend: Doet een of meerdere verbintenissen
ontstaan. Een verbintenis houdt in dat de ene partij de andere
partij een bepaalde prestatie verschuldigd is. Die prestatie
kan bestaan uit een doen, nalaten, geven of dulden. Komt tot
stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Art. 6:217
BW.
1. Wederkerig: Beide partijen nemen een verplichting
op zich. Er ontstaan verbintenissen over en weer.
Art. 6:261 BW.
Voorbeeld: Een koopovereenkomst. Er ontstaan
twee verbintenissen: de koper moet aan de verkoper
de koopprijs betalen, de verkoper moet de zaak
overdragen en afleveren aan de koper.
2. Niet-wederkerig: Slecht één partij neemt de
verplichting op zich.
Voorbeeld: Een schenking. Alleen de schenker hoeft
iets te doen, de ontvanger niet. Voor de
totstandkoming van een schenkingsovereenkomst
moeten beide partijen instemmen.
Rechtsobjecten
,Uitleggen wat de volgende begrippen betekenen: absoluut recht, relatief recht, goed, zaak,
roerende zaak, onroerende zaak, vermogensrecht
- objectief recht/het geldende recht/de regels die binnen een bepaald rechtsgebied op een
bepaald moment gelden: goederenrecht, verbintenissenrecht
- Subjectief recht/ een aan iemand toekomende bevoegdheid: absoluut en relatief recht
- Absoluut recht: rechten die tegen iedereen werken, bijvoorbeeld:
- eigendomsrecht
- beperkte rechten art 3:8 BW (op zaken/ op andere goederen)
Beperkte rechten in boek drie op goederen
Beperkte rechten in boek vijf op zaken
- rechten op immateriële goederen (auteursrecht, geheime kennis, octrooi,
merkrecht)
KENMERKEN ABSOLUUT RECHT- goederenrecht
1. Absolute werking met exclusiviteit maar het is zeker niet onbeperkt (hinder, misbruik van de
bevoegdheid/recht, beperking die het publiekrecht stelt)
2. gevolgen absolute werking:
- zaaksgevolg (droit de suite) - Arrest BLAAUBOER/BERLIPS: Blaauboer Berlips,
degene aan wie het verkocht had, had het onderhoud van de grond van de ander op
zich genomen en de rechtsopvolger deed dat niet en toen zei de hoge raad dat het niet
gaat over op de volgende eigenaar. Hier komt onderscheid tussen absolute en
relatieve rechten aan bod. Die verplichtingen zijn niet bindend voor de
rechtsopvolger. Het werkt niet jegens rechtsopvolgers. Het zaaksgevolg is dus een
belangrijk element. Is de nieuwe eigenaar gebonden aan wat de oude eigenaar heeft
gedaan, als het beperkte rechten zijn dan wel en als het relatieve rechten zijn dan niet.
- prioriteitsregel: maar bij relatieve rechten iets vergelijkbaars voor dubbele rechten op
levering, het oudste absolute recht gaat voor het nieuwe.
- separatisme: faillissement als lakmoesproef, als eigenaar kan je de zaak meenemen
uit het faillissement, de absolute eigendomsrecht blijft bij faillissement werken,
maakt uit of je een absoluut of relatief recht hebt, bij absoluut mag je het dus
meenemen en relatief ben je nog geen eigenaar van de zaak. Bij relatieve rechten geld
art 3:277 BW.
3. Absolute rechten kan je alleen hebben op een bepaald goed.
Als in een magazijn 300 fietsen staan kan ik alleen een absoluut recht op een fiets hebben als
geïdentificeerd kan worden op welke fiets dat recht rust (ik weet bijvoorbeeld een
framenummer of het typenummer, je kan alleen eigenaar zijn van een specifieke zaak en niet
van 1 van de 100 fietsen). Een relatief recht op levering van een van de fietsen kan ik wel
hebben omdat dit niet verbonden is aan een bepaalde fiets. In faillissement van de
fietsenhandel moet ik al ik mijn fiets wil opeisen als eigenaar dus kunnen zeggen welke
specifieke fiets (absolute recht, als eigenaar). Arrest TEIXEIRA DE MATTOS: gaat over
aandelen, de aandeelbewijzen lagen in de kluis bij de bank, ze konden niet aantonen welke
van hen was en van welk van de 30 zij eigenaar waren. Ze konden niet aantonen waar ze
eigenaar van waren, ze hadden geen absoluut recht op de aandelen.
- Relatief recht: verbintenissenrecht, persoonlijk recht, recht bij een persoonlijke relatie. Een
vordering is geen zaak maar een relatief vermogensrecht.
- Verbintenis: Vermogensrechtelijke rechtsbetrekking waarbij de ene partij
(schuldeiser/crediteur) tot een prestatie gerechtigd is waartoe de ander
(schuldenaar/debiteur) verplicht is.
, Prestatie - geven/ koop, doen/ arbeidsovereenkomst, dulden/ toestaan gebruik
parkeerplaats, nalaten/geen piano spelen
- Goed: alles wat een waarde vertegenwoordigt en waarop rechten kunnen rusten
- Zaak 3:2 BW object of onderwerp waar rechten aan verbonden zijn
- Roerende zaak: roerend alles wat je in theorie op kunt tillen of kunt gebruiken (register/niet
registergoed). Een zaak die verplaatst kan worden, objecten die niet aan de grond vastzitten
- Onroerende zaak: 3:3/3:89 BW onroerend, de grond en alles wat erbij hoort (registergoed
3:10 BW, boom/huis) Een zaak dat vastzit aan de grond en niet zonder schade aan de grond
kan worden verwijderd.- registergoed
- Registergoederen: 3:10 BW
- Niet-Registergoederen: auto
- Vermogensrecht: Vermogensrechten zijn alle dingen die geen zaak zijn maar wel behoren tot
het vermogen omdat ze geld waard zijn. (registergoed, niet registergoed) 3:6 BW. Rechten en
verplichtingen die te maken hebben met het vermogen. Rechten die waarde
vertegenwoordigen of een economisch bekang hebben (eigendom, overeenkomsten).
Goederen classificeren aan de hand van de genoemde begrippen
- Absoluut recht: Eigendom van een huis of van een bepaalde fiets
- Relatief recht: Huurovereenkomst tussen huurder en verhuurder
- Goed: Materieel: Een auto, laptop etc.
- Immaterieel: Auteursrechten, merken etc.
- Roerende zaak: De auto die iemand bezit
- Onroerende zaak: Het huis van A
- Vermogensrecht: Eigendomsrecht: A bezit een huis en een auto
- Contractuele rechten: A heeft een overeenkomst met B voor de huur van een huis
Totstandkoming rechtshandelingen
De regels met betrekking tot de totstandkoming van een rechtshandeling
(eenzijdige/meerzijdige) toepassen, waaronder
Totstandkoming rechtshandeling: (wil en verklaring)
1. 3:33 BW op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
De verklaring kan op basis van art 3:37 in iedere vorm worden geschieden. Komen wil en
verklaring niet overeen dan komt geen rechtshandeling tot stand op grond van art 3:33 BW, er
is dan wilsgebreken.
2. 3:35 BW Toch kan er alsnog een rechtshandeling tot stand komen. Dat zal zo zijn indien een
partij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de verklaring van de ander (gerechtvaardigd
vertrouwen)q
Op het gerechtvaardigd vertrouwen bestaan een paar uitzonderingen
a. geestelijke stoornis 3:34 BW
b. redelijkheid en billijkheid 6:248 BW
c. handelingsonbekwaam persoon art 3:32 lid 2. Een handeling is dan
nietig/vernietigbaar.
a. Beoordelen of een natuurlijk persoon handelingsbekwaam is, en zo niet, wat de
gevolgen daarvan zijn
- Handelingsbekwaamheid houdt in dat een persoon zelfstandig rechtshandelingen kan
verrichten.
- Handelingsonbekwaam: Kan geen rechtshandelingen verrichten. Art. 3:32 BW