Samenvatting
VWO 4
Paragraaf 1
Suiker, cellen en je lichaam
Als je eet, gaan glucosemoleculen naar je darmen en komen dan in je bloed.
Je bloed vervoert glucosemoleculen samen met insuline van je alvleesklier naar
cellen.
Cellen bevatten insuline wat deze moleculen opneemt als brandstof voor de cel.
Moleculen = de kleinste deeltjes van een stof met nog alle eigenschappen.
Cellen = basiseenheden van je lichaam.
Elk organisme bestaat uit een of meer cellen.
Deze zijn allemaal een verschillend organisatieniveau =
een schaalniveau waarbij er samenhang is tussen de onderdelen.
Van molecuul naar systeem aarde
De verschillende organisatieniveaus:
- Molecuul = bestaat uit meerdere atomen die alle eigenschappen van de stof
hebben.
- Organel = onderdeel van een cel met een bepaalde taak.
- Cel = basiseenheid van elk organisme.
Het bevat: cytoplasma, celmembraan en erfelijk materiaal.
- Weefsel = groep cellen met dezelfde bouw en functie.
- Orgaan = verschillende weefsels die samenwerken aan een taak.
- Orgaanstelsel = meerdere organen die samen een taak uitvoeren.
- Organisme = levend wezen.
- Populatie = groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied.
Soort = alle organismen met vergelijkbare eigenschappen die onderling kunnen
voortplanten en nakomelingen kunnen krijgen.
- Levensgemeenschap = alle organismen in een bepaald gebied.
- Ecosysteem = een begrensd gebied waarin organismen met elkaar leven.
- Systeem aarde = de aarde.
, Op elk organisatieniveau werken onderdelen samen.
Daarbij ontstaat er een verschijnsel.
Soms is aan de onderdelen zelf al te zien dat het verschijnsel zal ontstaan.
Er is een ‘gewone’ eigenschap te zien die niets extra’s heeft.
Soms ontstaat er een verschijnsel die iets extra’s heeft.
Het is uit geen enkel onderdeel af te leiden en dus onverwachts.
Dit is een emergente eigenschap.
Levenskenmerken = kenmerken, eigenschappen en processen die cellen en
organismen hebben die typisch zijn voor het leven.
Alle kenmerken zijn op een bepaald moment in het leven zichtbaar.
Alle levenskenmerken:
- Opgebouwd uit één of meer cellen.
- Groei.
- Voortplanting.
- Stofwisseling (opnemen, omzetten en afgeven stoffen).
- Reageren op prikkels.
- Organisatie van erfelijk materiaal, in alle cellen.
Leven met diabetes
Bij diabetes type 1 zijn bepaalde cellen in de alvleesklier beschadigd.
Deze cellen zitten in groepjes en heten de eilandjes van Langerhans.
Een hyper, te hoog glucosegehalte in bloed zorgt voor:
veel plassen, dorst en vermoeidheid.
Te weinig insuline zit in de cellen.
Een hypo, te laag glucosegehalte in bloed zorgt voor:
zweten, trillen, duizeligheid en honger.
Te veel insuline zit in de cellen.
Bij een hypo moet je wat meer suiker eten.
Een hyper is lastiger op te lossen.
Je kunt dan met een insulinepen onder de huid van de buik insuline inspuiten.
Het wordt ingesteld op de hoeveelheid suiker die je binnenkrijgt en welke activiteiten
je gaat verrichten.
Dit lost niet het probleem op.