1. BASISBEGRIPPEN
1.1 Verkeersdeelnemers
Verkeersdeelnemers (weggebruikers): iedereen die meedoet in het verkeer
Alle weggebruikers samen = ‘het verkeer’
2 soorten weggebruikers:
1. Bestuurders: iemand met een handkar (ijscoman), iemand met een dier of hij er nu op zit of
naast loopt (iemand die dieren aanstuurt in het verkeer).
2. Voetgangers: als je niet aan het besturen bent, of met een fiets etc. aan de hand loopt, of als je
op rolschaatsen een skateboard of step bent. Rolstoelgebruikers en bestuurders van
gehandicaptenvoertuigen of scootmobielen die op de stoep rijden.
Bestuurder motorvoertuig:
Persoon achter het stuur van het motorvoertuig
De eventuele toezichthouder (rijinstructeur)
Houder motorvoertuig:
Persoon die motorvoertuig heeft gekocht of langere tijd gebruikt
Speciale gevallen: kwetsbare verkeersdeelnemers
Verkeersdeelnemers die een hogere kans hebben om gewond te raken in het verkeer
à Kinderen/ fietsers/ bromfietsers/ ouderen/ ruiters
In het verkeer let je extra op:
1. Kwetsbare verkeersdeelnemers
2. Verkeersregelaars en verkeersbrigadiers
3. Uitvaartstoeten
4. Militaire colonnes
Examenweetje
Iemand met een handkar (ijscoman) is een bestuurder
Iemand op of naast een dier is een bestuurder
BIJZONDERE VERKEERSDEELNEMERS
Verkeersregelaars, uitvaartstoet en militaire colonne
Verkeersregelaars:
1. Beroepsverkeersregelaars: bij tijdelijke verkeersmaatregelen
2. Transportbegeleiders: begeleiden lange, hoge en brede transporten
3. Evenementenverkeersregelaars: begeleiden verkeer bij evenementen
4. Verkeersbrigadiers: oversteekhulp, vaak in de buurt bij scholen
Uitvaart-of rouwstoet: herken je aan het zwarte vaantje met witte rand en 3 witte lijnen op de voorste
auto. Een uitvaartstoet mag je niet doorsnijden.
Militaire colonne: herken je aan de voertuigen. Mag je niet doorsnijden.
Op een gelijkwaardige kruising/ splitsing mag je de stoet/ colonne niet doorsnijden. Op een
voorrangsweg of rotonde mag dit in principe wel, maar het is fatsoenlijk om dit niet te doen.
Veiligheid gaat voor.
1.2 Voertuigen
,VOERTUIGEN
1. Motorrijtuigen: auto’s/ bussen/ motoren/ enzovoorts/ snorfiets/ brommer
Motorvoertuigen: auto’s/ bussen/ motoren/ enzovoorts
Overige motorrijtuigen: snorfiets/ brommer
2. Overige voertuigen: trein/ tram
3. Wagens
Motorrijtuigen en motorvoertuigen: zijn alle voertuigen met een motor die niet op rails rijden. De
meeste motorrijtuigen zijn motorvoertuigen.
De fiets met trapondersteuning (elektrische fiets), bromfiets en het gehandicapte voertuig zijn geen
motorvoertuigen.
Examenweetje
Gehandicaptenvoertuigen, rolstoelen en scootmobiels zijn alle 3 voertuigen (wanneer zij op de rijbaan
rijden). Heeft het een hulpmotor? Dan is het een motorrijtuig, maar geen motorvoertuig. Zij volgen de
regels voor voetgangers wanneer ze rijden op de stoep of voetpad. Hij mag op het voetpad niet sneller
dan 6 km per uur.
Kinderen tot 12 jaar oud mogen op de stoep fietsen en zijn dan een voetganger.
VOORRANGSVOERTUIGEN
Politieauto’s
Brandweerwagens
Ambulances
Andere motorvoertuigen van hulpverleningsdiensten
Zijn de blauwe zwaailichten en sirenes aan? Dan moet je ze voor laten gaan en vrije doorgang
verlenen.
Examenweetje
Een auto van Rijkswaterstaat is een voorrangsvoertuig
Een dierenambulance is geen voorrangsvoertuig
1.3 Wegen, weggedeelten en markeringen
DE WEG
een verzamelnaam voor alle verkeerswegen en paden, op, over en onder de grond. Dus ook bruggen
en tunnels, parkeerstroken en bermen.
Rijbaan: het verharde gedeelte van de weg voor rijdende voertuigen
à In- en uitvoegstroken vallen NIET onder de rijbaan.
à Fietspaden en bromfietspaden horen NIET bij de rijbaan.
Rijstrook: een deel van de rijbaan dat net iets breder is dan een auto. Wordt aangegeven met
doorgetrokken of onderbroken strepen.
Parkeerhaven of vluchthaven: is het verharde weggedeelte langs de rijbaan. Hij is bestemd
voor stilstaande of geparkeerde voertuigen. Je herkent hem aan de ‘P’. Staat er geen blauw
verkeersbord met een ‘P’? Dan is het geen parkeerhaven, maar een vluchthaven. Daar mag je
alleen stilstaan. Of parkeren als je pech hebt.
Het kruispunt: kruising of splitsing van wegen.
à Een Y-splitsing of een rotonde is ook een kruispunt.
Haaientanden: witte voorangsdriehoeken op het wegdek bij een kruispunt. Je moet voorrang
geven aan bestuurders op de kruisende weg.
, Fietsstrook of fietspad: fietsstrook is een deel van de rijbaan. Het heeft de afbeelding van een
fiets op het wegdek en heeft doorgetrokken of onderbroken strepen. Het fietspad is
gescheiden van andere rijbanen. Het fietspad herken je aan een bord.
Busstrook en busbaan: zijn speciaal voor (lijn)bussen.
à De busstrook is een deel van de gewone rijbaan
à De busbaan is gescheiden van andere rijbanen
AUTOWEGEN EN AUTOSNELWEGEN
Hier mag je wat sneller rijden.
Autoweg: herken je aan het vierkante blauwe bord met de witte auto.
Alleen motorvoertuigen die harder dan 50 km/uur kunnen en mogen rijden, mogen erop.
Standaard is de maximumsnelheid op de autoweg 100 km/uur. Soms geven borden een andere
maximumsnelheid aan.
Autosnelweg: herken je aan het blauwe bord met de snelweg.
Heeft gescheiden rijbanen, ongelijkvloerse kruisingen en vluchtstroken.
Borden boven en langs de weg geven aan hoe hard je hier mag rijden.
Maximumsnelheid overdag = 100 km/uur, ’s nachts = 130 km/uur.
Vluchthaven of vluchtstrook: mag je alleen gebruiken in geval van nood. Hij is gescheiden van de
doorgaande rijbaan met een doorgetrokken streep.
Vluchtstrook en spitsstrook: rechts van de rijbaan kan de vluchtstrook als extra rijstrook worden
ingezet: de spitsstrook. Links van de rijbaan kan ook een extra rijstrook worden ingezet: de
plusstrook.
Invoegstrook en uitrijstrook
1. Je rijdt de doorgaande rijbaan op via de invoegstrook
2. Je verlaat de doorgaande rijbaan via de uitrijstrook
3. Blokmarkeringen geven de scheiding aan
Weefstrook of weefvak: gaat een invoegstrook over in een uitrijstrook? Dan krijg je een weefstrook of
weefvak. Het gelijktijdig invoegen en uitvoegen van verkeer heet weven.
Verdrijvingsvlak en puntstuk: het verdrijvingsvlak is het deel van de rijbaan met schuine strepen. De
rijbaan wordt hier smaller of breder. Rijden over een verdrijvingsvlak is verbonden. Bij een smaller
wordende rijbaan moet het verkeer soms om en om invoegen: ritsen. Het puntstuk is een driehoekig
wit vlak op de weg. Wegen, rijbanen of rijstroken gaan hier uit elkaar. Rijden over een puntstuk is
verboden.
EXAMENVRAGEN:
De meeste verkeersongevallen komen voor op kruispunten van N-wegen (niet A-wegen).
Een motorvoertuig mag pas op de openbare weg plaatsvinden als hiervoor motorrijtuigenbelasting is
betaald en als deze minimaal WA verzekerd is. Anders mag hij ook niet geparkeerd worden.
‘Zone’ borden hoeven niet na elk verhard kruispunt of zijstraat herhaald te worden. Bij de zonegrens
wordt een bord geplaatst waarmee het einde van de zone wordt aangeduid.
Verkeerstekens: verkeerslichten, verkeersborden en verkeerstekens op de weg.
Pijlen naast de afstandsaanduiding op verkeersborden, geven aan dat de waarschuwing vanaf het bord
ingaat en een bepaalde afstand van kracht is.