1. ga) Bespreek via een figuur de opbouw en werking van een sarcomeer van de skeletspier. (4p) b)
Geef de myosine reactiecyclus weer. (4p) c) Bespreek kort hoe Ca2+ de spiercontractie en
spierrelaxatie controleert. (2p) (max 1 blz)
2. a) Beschrijf aan de hand van figuren de stappen die ervoor zorgen dat een eiwit met één
transmembraan helix in de plasmamembraan terecht komt (in chronologische volgorde, start vanaf
de translatie). (8p) b) Hoe bekomt de plasmamembraan zijn unieke lipide samenstelling en verdeling?
(4p) (max 1,5 blz)
3. a) Bespreek het werkingsmechanisme van Na +,K+-ATPase. (5p) b) Bespreek het belang van Na+,K+-
ATPase voor het meercellige dierlijke leven. (4p) c) Wat zijn de analoge systemen bij planten en
fungi? (1p) (max 1 blz)
4. a) Bespreek aan de hand van een figuur de eiwitcomplexen en het werkingsprincipe van de
oxidatieve fosforylering in de mitochondriën. (7p) b) Hoe wordt ATP vanuit de mitochondriën naar
het cytosol getransporteerd? (2p) c) wat is het effect van cyanide en oligomycine? (1p) (max 1 blz)
5. a) Bespreek schematisch de gelijkenissen en verschillen tussen de Na +-glucose co-transporter en
de glucose transporter GluT. (5p) b) Bespreek aan de hand van een figuur hoe de waterabsorptie
in de darm gebeurt. (3p) c) Waarom kan orale rehydratatie therapie helpen om cholera te
behandelen? (2p) (max 1 blz)
6. a) Bespreek aan de hand van een figuur hoe M-Cdk stapsgewijs geactiveerd wordt in de celcyclus.
(5p) b) In welke processen tijdens de mitose speelt het geactiveerde M-Cdk een belangrijke rol? (3p)
c) Hoe en wanneer wordt M-Cdk geïnactiveerd? (2p) (max 1 blz)
7. a) Bespreek aan de hand van een figuur in chronologische volgorde de stappen en moleculaire
spelers die de prikkeloverdracht over de neuromusculaire synaps verzorgen. (5p) b) Schets een
eindplaatpotentiaal en een actiepotentiaal in de skeletspier en bespreek hun rol en onderlinge
verschillen. (3p) c) Bespreek kort hoe een actiepotentiaal in de skeletspier leidt tot een verhoging
van de cytosolaire Ca2+ concentratie en hoe dit verschilt van de hartspier (2p) (max 1 blz)
8. a) Schets de opbouw en werking van het lac operon. Bespreek via deze figuur hoe de omschakeling
van glucose- naar lactoseverbruik in E. coli ter hoogte van het lac operon wordt geregeld (7p). b)
Geef schematisch weer wat de belangrijkste verschillen zijn tussen de initiatie van gentranscriptie bij
prokaryoten en eukaryoten (3p). (max 1 blz)
9. Verklaar aan de hand van figuren hoe het cytoskelet a) de scheiding van de chromosomen in de
anafase van de mitose mogelijk maakt (4p) en b) de cytokinese uitvoert (2p). c) Leg de “dynamische
instabiliteit” uit voor de microtubuli en geef aan hoe dit in de mitotische spoel een rol speelt (3p). d)
, Verklaar in dit licht ook kort waarom colchicine als kankertherapie gebruikt kan worden (1p). (max 1
blz)
10. a) Wat zijn de belangrijkste moleculaire mechanismen die de differentiatie sturen van pluripotente
embryonale stamcellen naar meer gespecialiseerde celtypes (6p). b) Beschrijf schematisch twee
mogelijke benaderingen voor het maken van pluripotente stamcellen vanuit gedifferentieerde
celtypes zoals een huidcel. Bespreek enkele beperkingen/gevaren voor hun gebruik bij therapeutisch
klonen (4p). (max 1 blz)
11. a) Schets aan de hand van een figuur het verloop van een actiepotentiaal in een zenuwcel en leg het
onderliggende mechanisme van de actiepotentiaal uit via veranderingen in membraan conductanties
en het openen/sluiten van ionenkanalen (6p) b) Vergelijk kort hoe en waar een actiepotentiaal wordt
uitgelokt bij de zenuwcel en de spiercel (vermeld enkel de post-synaptische elementen) (4p). (max 1
blz)
12. Beschrijf via een figuur hoe de binding van een ligand aan een G-proteïne gekoppelde receptor kan
leiden tot een kortstondige verhoging van a) de cytosolaire cAMP concentratie (4p) of b) de
cytosolaire Ca2+ concentratie (4p). c) Wat versta je onder de β-adrenerge respons (2p)? (max 1 blz)
13. a) Beschrijf via een figuur de opbouw en belangrijke eiwitten van een sarcomeer van de skeletspier.
(4p) b) Leg via figuren uit hoe Ca2+ wordt vrijgezet in de skeletspier en hoe dit leidt tot de contractie
van het sarcomeer. (7p) c) Wat is SERCA en wat is het belang van SERCA voor de skeletspier? (3p)
(max 1,5 blz)
14. Beschrijf via een figuur hoe de binding van een ligand aan een G-proteïne gekoppelde receptor leidt
tot een kortstondige verhoging van a) de cytosolaire cAMP concentratie (4p) of b) de cytosolaire
Ca2+ concentratie (4p). c) Geef telkens een voorbeeld van een biologisch proces waar deze
signaaltranductiewegen een rol spelen (2p). (max 1 blz)
15. a) Vergelijk en benoem via figuren de opbouw van de mitochondriën en chloroplasten. Duidt de
plaats aan van ATP productie en de richting van protonen transport (4p). b) Geef de eiwitcomplexen
weer in elektronentransportketen van de mitochondriën (3p) en chloroplasten (3p). (max 1 blz)
16. Beschrijf aan de hand van figuren en in chronologische volgorde de mechanismen die ervoor
zorgen dat het multipass transmembraan eiwit Na+/K+-ATPase na de translatie in de
plasmamembraan terecht komt (10p) (max 1 blz)
17. Beschrijf aan de hand van figuren en voorbeelden de drie verschillende systemen voor import
van eiwitten in membraan-omsloten compartimenten. Bespreek hierbij de gelijkenissen en
verschillen (10p). (max 1 blz)
Geef de myosine reactiecyclus weer. (4p) c) Bespreek kort hoe Ca2+ de spiercontractie en
spierrelaxatie controleert. (2p) (max 1 blz)
2. a) Beschrijf aan de hand van figuren de stappen die ervoor zorgen dat een eiwit met één
transmembraan helix in de plasmamembraan terecht komt (in chronologische volgorde, start vanaf
de translatie). (8p) b) Hoe bekomt de plasmamembraan zijn unieke lipide samenstelling en verdeling?
(4p) (max 1,5 blz)
3. a) Bespreek het werkingsmechanisme van Na +,K+-ATPase. (5p) b) Bespreek het belang van Na+,K+-
ATPase voor het meercellige dierlijke leven. (4p) c) Wat zijn de analoge systemen bij planten en
fungi? (1p) (max 1 blz)
4. a) Bespreek aan de hand van een figuur de eiwitcomplexen en het werkingsprincipe van de
oxidatieve fosforylering in de mitochondriën. (7p) b) Hoe wordt ATP vanuit de mitochondriën naar
het cytosol getransporteerd? (2p) c) wat is het effect van cyanide en oligomycine? (1p) (max 1 blz)
5. a) Bespreek schematisch de gelijkenissen en verschillen tussen de Na +-glucose co-transporter en
de glucose transporter GluT. (5p) b) Bespreek aan de hand van een figuur hoe de waterabsorptie
in de darm gebeurt. (3p) c) Waarom kan orale rehydratatie therapie helpen om cholera te
behandelen? (2p) (max 1 blz)
6. a) Bespreek aan de hand van een figuur hoe M-Cdk stapsgewijs geactiveerd wordt in de celcyclus.
(5p) b) In welke processen tijdens de mitose speelt het geactiveerde M-Cdk een belangrijke rol? (3p)
c) Hoe en wanneer wordt M-Cdk geïnactiveerd? (2p) (max 1 blz)
7. a) Bespreek aan de hand van een figuur in chronologische volgorde de stappen en moleculaire
spelers die de prikkeloverdracht over de neuromusculaire synaps verzorgen. (5p) b) Schets een
eindplaatpotentiaal en een actiepotentiaal in de skeletspier en bespreek hun rol en onderlinge
verschillen. (3p) c) Bespreek kort hoe een actiepotentiaal in de skeletspier leidt tot een verhoging
van de cytosolaire Ca2+ concentratie en hoe dit verschilt van de hartspier (2p) (max 1 blz)
8. a) Schets de opbouw en werking van het lac operon. Bespreek via deze figuur hoe de omschakeling
van glucose- naar lactoseverbruik in E. coli ter hoogte van het lac operon wordt geregeld (7p). b)
Geef schematisch weer wat de belangrijkste verschillen zijn tussen de initiatie van gentranscriptie bij
prokaryoten en eukaryoten (3p). (max 1 blz)
9. Verklaar aan de hand van figuren hoe het cytoskelet a) de scheiding van de chromosomen in de
anafase van de mitose mogelijk maakt (4p) en b) de cytokinese uitvoert (2p). c) Leg de “dynamische
instabiliteit” uit voor de microtubuli en geef aan hoe dit in de mitotische spoel een rol speelt (3p). d)
, Verklaar in dit licht ook kort waarom colchicine als kankertherapie gebruikt kan worden (1p). (max 1
blz)
10. a) Wat zijn de belangrijkste moleculaire mechanismen die de differentiatie sturen van pluripotente
embryonale stamcellen naar meer gespecialiseerde celtypes (6p). b) Beschrijf schematisch twee
mogelijke benaderingen voor het maken van pluripotente stamcellen vanuit gedifferentieerde
celtypes zoals een huidcel. Bespreek enkele beperkingen/gevaren voor hun gebruik bij therapeutisch
klonen (4p). (max 1 blz)
11. a) Schets aan de hand van een figuur het verloop van een actiepotentiaal in een zenuwcel en leg het
onderliggende mechanisme van de actiepotentiaal uit via veranderingen in membraan conductanties
en het openen/sluiten van ionenkanalen (6p) b) Vergelijk kort hoe en waar een actiepotentiaal wordt
uitgelokt bij de zenuwcel en de spiercel (vermeld enkel de post-synaptische elementen) (4p). (max 1
blz)
12. Beschrijf via een figuur hoe de binding van een ligand aan een G-proteïne gekoppelde receptor kan
leiden tot een kortstondige verhoging van a) de cytosolaire cAMP concentratie (4p) of b) de
cytosolaire Ca2+ concentratie (4p). c) Wat versta je onder de β-adrenerge respons (2p)? (max 1 blz)
13. a) Beschrijf via een figuur de opbouw en belangrijke eiwitten van een sarcomeer van de skeletspier.
(4p) b) Leg via figuren uit hoe Ca2+ wordt vrijgezet in de skeletspier en hoe dit leidt tot de contractie
van het sarcomeer. (7p) c) Wat is SERCA en wat is het belang van SERCA voor de skeletspier? (3p)
(max 1,5 blz)
14. Beschrijf via een figuur hoe de binding van een ligand aan een G-proteïne gekoppelde receptor leidt
tot een kortstondige verhoging van a) de cytosolaire cAMP concentratie (4p) of b) de cytosolaire
Ca2+ concentratie (4p). c) Geef telkens een voorbeeld van een biologisch proces waar deze
signaaltranductiewegen een rol spelen (2p). (max 1 blz)
15. a) Vergelijk en benoem via figuren de opbouw van de mitochondriën en chloroplasten. Duidt de
plaats aan van ATP productie en de richting van protonen transport (4p). b) Geef de eiwitcomplexen
weer in elektronentransportketen van de mitochondriën (3p) en chloroplasten (3p). (max 1 blz)
16. Beschrijf aan de hand van figuren en in chronologische volgorde de mechanismen die ervoor
zorgen dat het multipass transmembraan eiwit Na+/K+-ATPase na de translatie in de
plasmamembraan terecht komt (10p) (max 1 blz)
17. Beschrijf aan de hand van figuren en voorbeelden de drie verschillende systemen voor import
van eiwitten in membraan-omsloten compartimenten. Bespreek hierbij de gelijkenissen en
verschillen (10p). (max 1 blz)